• No results found

Verbouwing van schoolgebouwen Wijngaardstraat Oudenaarde

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Verbouwing van schoolgebouwen Wijngaardstraat Oudenaarde"

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verbouwing van schoolgebouwen Wijngaardstraat Oudenaarde

Nota - Archeologisch Vooronderzoek Programma van maatregelen Proefputtenonderzoek – 2019K287

Eke 2020

(2)

1 Colofon

Titel: Verbouwing van schoolgebouwen – Wijngaardstraat, Oudenaarde Nota - Archeologisch Vooronderzoek

Programma van maatregelen Proefputtenonderzoek - 2019K287 Status: definitief

Datum: 20 januari 2020 Auteur: N. Vanholme Projectbegeleiding: n.v.t.

Kaartvervaardiging: K. Van Quaethem Terreinwerk: K. Van Quaethem, D. Kneuvels Materiaalstudie: N. Vanholme en M. Hendrickx Projectcode: 2019k287

Raapproject: OUWI02

Erkend archeoloog: RAAP België (OE/ERK/Archeoloog/2016/00154)

Bewaarplaats documentatie: RAAP België, Begoniastraat 13, 9810 Eke.

Bevoegd gezag: agentschap Onroerend Erfgoed

RAAP België BVBA Begoniastraat 13 9810 Eke

telefoon: 09/311 56 20 - 0498/44 16 99 E-mail: raap@raap.be

© RAAP België bvba, 2020

RAAP België aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

(3)

2

Inhoud

1 Gemotiveerd advies ... 3

1.1 De volledigheid van het uitgevoerde vooronderzoek ... 3

1.2 De aan-/afwezigheid van een archeologische site ... 3

1.2.1 Zone koer ... 3

1.2.2 Zone lift ... 3

1.2.3 Zone turngebouw ... 3

1.3 Impactbepaling ... 4

1.4 Waardering van de archeologische site ... 4

1.5 Bepaling van de maatregelen ... 4

1.5.1 Zone koer ... 4

1.5.2 Zone lift ... 4

1.5.3 Zone turnzaal ... 6

2 Programma van maatregelen ... 7

2.1 Afbakening van de op te graven zone ... 7

2.2 Onderzoeksopdracht ... 8

2.2.1 Doelstelling ... 8

2.2.2 Wetenschappelijke vraagstelling ... 8

2.3 Onderzoeksstrategie, -methoden en –technieken... 9

2.3.1 Onderzoeksstrategie ... 9

2.3.2 Onderzoeksmethoden & -technieken ... 9

2.3.3 Inhumaties ... 9

2.3.4 Staalname ... 10

2.3.5 Conservatie ... 10

2.4 Bepalende criteria voor het alsnog niet uitvoeren van de voorziene onderzoekshandelingen 10 2.5 Duur van de opgraving ... 10

2.6 Kostenraming ... 10

2.7 Competenties voor de uitvoerders ... 10

2.7.1 Actoren ... 10

2.7.2 Competenties ... 11

2.8 Het bewaren en deponeren van het archeologisch ensemble ... 11

(4)

3

1 Gemotiveerd advies

In de volgende paragrafen zullen de resultaten van het uitgevoerde archeologische vooronderzoek, beschreven in het bijgaande verslag van resultaten in het kader worden geplaats van een programma van maatregelen. Het doel van dit document is om vast te stellen of het uitgevoerde archeologische vooronderzoek voldoende informatie heeft opgeleverd om de noodzaak van archeologisch onderzoek te toetsen.

1.1 De volledigheid van het uitgevoerde vooronderzoek

Tijdens het onderzoek werd, verspreid over het plangebied en binnen de zones met verschillende bodemingrepen, proefputten uitgezet. Het onderzoek gebeurde tot en met een buffer van 30cm onder de voorziene verstoringsdiepte.

Aan de hand van het gevoerde vooronderzoek is het mogelijk een gefundeerde uitspraak te doen over de aan-/afwezigheid van archeologisch erfgoed, de waarde ervan en de omgang hiermee.

1.2 De aan-/afwezigheid van een archeologische site

1.2.1 Zone koer

Binnen een diepte van 60cm (WP1 en 2) en 90cm (WP3) zijn geen archeologisch relevante sporen aangetroffen. Hier zijn enkel recente resten waargenomen.

1.2.2 Zone lift

In de zone waar de lift zal worden gerealiseerd, werden twee parallelle funderingen aangetroffen op 1m diepte. Hun oriëntatie is NO-ZW. Ze zijn opgetrokken in natuursteen en baksteen. Verwacht wordt dat deze verder in beide richtingen doorlopen, evenwel in het noordoosten begrensd worden door een aanwezige recente kelder. Deze bevindt zich waar een overdekte toegang tot de turnblok zal worden gerealiseerd. De diepte van de oude funderingen werd niet bepaald, maar gaat minstens 1m diep (ca. 2m onder het huidige loopniveau). De lagen tussen en rond de muren bevatten heel wat archeologische vondsten. Het gaat echter om verplaats en gemengd materiaal en niet om gesloten contexten. Hierdoor zijn deze vondstenensembles wetenschappelijk gezien minder waardevol.

1.2.3 Zone turngebouw

In het turngebouw zijn twee proefputten aangelegd. Enkel in de meest zuidoostelijke hoek van het turngebouw zijn muurresten en een (septische) put aangetroffen. Alle dateren echter uit de late 19de eeuw of zijn jonger, mogelijk op slechts één muur, S20, na. Deze stratigrafische gezien oudste funderingsmuur werd waargenomen vanaf een diepte van ca. 60cm. De funderingsmuur kan afkomstig zijn van het klooster, maar evengoed gaat het om een muur uit de periode van het jongenspatronaat. Overigens werden in beide proefputten een reeks compacte, en zeer recente, ophogingspakketten aangetroffen, zoals ook voor de overige proefputten buiten de turnblok het geval was.

Gezien de aanwezigheid van funderingen binnen en net buiten de zone van de turnblok, kunnen archeologische resten niet in zijn geheel worden uitgesloten. Omwille van het verschil in diepte waarin deze voorkomen moet rekening worden gehouden dat bij de ontmanteling van het

(5)

4 kloostercomplex in 1796 de archeologisch waardevolle (muur)resten niet overal op gelijk niveau zijn afgebroken. Het is dan ook niet onmogelijk dat archeologische resten zullen worden aangetroffen tijdens de werkzaamheden. Het gaat daarbij niet enkel om muurresten. De aanwezigheid van een kerk zorgt dat er ook rekening moet worden gehouden worden met inhumaties.

1.3 Impactbepaling

De koer zal na de verbouwingswerken worden heraangelegd. Hier blijft een verstoringsdiepte van max. 30 aangehouden. Op sommige plaatsen binnen de koer zullen bijkomende leidingen worden aangelegd. De diepte voor deze werken bedraagt ca. 60cm. Maar ook tot op deze diepte, inclusief een buffer van 30cm, zijn binnen de omtrek van de koer geen archeologisch waardevolle resten aangetroffen.

Voor de locatie van de lift zal er een verstoringsdiepte van minsten 2m zijn. Exact op deze plaats werden de twee parallelle funderingen van het klooster aangetroffen. Bij het uitgraven van de liftschacht zullen deze resten dus worden vergraven.

Voor de turnzaal zal de huidige vloerplaat in zijn geheel worden verwijderd. Er is maximaal een diepte van 55 cm nodig voor het plaatsen van rioleringen en de opbouw van de voorziene vloer.

Het torengebouw valt uit dit dossier gezien er voor de verbouwing ervan een nieuwe omgevingsvergunning zal worden aangevraagd.

1.4 Waardering van de archeologische site

Over het 17de-eeuwse Kapucijnenklooster is bitter weinig geweten. Het had een kortstondig bestaan tussen 1609 en 1796. Uit bronnen zou de kerk tot het einde van de 19de eeuw als lokaal van de Sint- Hermesgilde zijn gebruikt, echter op de kadastrale plannen zijn op het perceel geen gebouwen aanwezig.

Resten van funderingen zouden meer kunnen vertellen over de precieze locatie en de ruimtelijke indeling van het klooster, een gegeven waar we tot heden geen kijk op hebben.

1.5 Bepaling van de maatregelen

1.5.1 Zone koer

Gezien de afwezigheid van archeologisch relevante sporen tot op de verstoringsdiepte, en binnen de bufferzone van 30cm dient hier geen verder onderzoek plaats te vinden

1.5.2 Zone lift

In deze zone zijn wel relevante archeologische resten aangetroffen. Deze bevinden zich op 1m diepte ten opzichte van het huidige loopniveau. Deze archeologische resten zullen worden verwijderd in functie van de aanleg van de lift. Er wordt echter niet verder ingezet op een archeologisch onderzoek van deze zone, en dit omwille van volgende criteria:

(6)

5 1. mogelijkheid: De zone waar er een uitgraving zal gebeuren is zeer beperkt en situeert zich in de hoek tussen een gebouw en een kelder. Indien de wanden van de voorzien uitgraving van de lift zouden worden gestut, zou het op zich mogelijk zijn om deze zone op te graven.

2. nut: gezien de ligging van de proefput ten opzichte van zone voor de lift, moet de vraag worden gesteld of het een meerwaarde is om bijkomend onderzoek uit te voeren. De funderingen werden tijdens het vooronderzoek reeds uitvoerig gedocumenteerd. Enkel de diepte is niet geweten. De vraag is wat het relevantie is om de muren slechts over één meter verder naar noordoosten en het zuidoosten toe te volgen. Gezien de aanwezigheid van een kelder in het noordoosten, en de funderingen van het huidige gebouw in het zuidoosten, moet ook reeds enige verstoring van het bodemarchief worden verwacht. Gezien het beperkte oppervlak en de verwachte verstoring zal de kenniswinst zeer beperkt blijven.

3. schadelijkheid: Een opgraving zou het beperkte archeologisch bodemarchief dat nog kan worden onderzocht in deze zone kunnen registreren en is op zich niet schadelijk voor de aanwezige archeologische resten.

4. noodzaak: De onderzoeksinspanning om slechts 5m² meer te onderzoeken zal niet opwegen ten opzichte van de zeer beperkte kenniswinst. Voor het noordoostelijke deel lijkt het evident dat de muren hier verder zullen doorlopen en verstoord zullen zijn door de aanwezige kelder.

figuur 1 Projectie van de 17de-eeuwse muurresten op de realisatieplannen van de liftschacht. Projectie op de GRB (huidige gebouwen in het roze). (www.geopunt.be). In het groen: bestaande kelder. In het blauw: resterend oppervlakte voor archeologisch onderzoek (ca. 5m²)

(7)

6 1.5.3 Zone turnzaal

Het was om praktische en logistieke reden niet mogelijk om binnen het gebouw het nodige onderzoek uit te voeren. De turnzaal zou in gebruik blijven tot de start van de werken. Op basis van de resultaten van het proefputtenonderzoek kan echter worden vastgesteld dat er muurwerk is bewaard vanaf -60cm. Hierbij blijft het onduidelijk of het muurwerk kan toegeschreven worden aan het kloostercomplex. Net buiten de turnblok werden funderingen van het klooster geregistreerd op 1m diepte. Mogelijk werd bij de afbraak van het klooster het muurwerk niet over het geheel even diep afgebroken. Door dit gegeven is er een kans dat bij het afgraven van de huidige vloer tot -55cm er archeologisch waardevolle resten worden geraakt.

De evaluatie om al dan niet over te gaan tot verder archeologisch onderzoek gebeurde volgens de 4 criteria die ook hierboven reeds werden opgesomd:

1. Mogelijk: Na het afgraven tot de voorziene diepte is het mogelijk een archeologisch onderzoek uit te voeren.

2. Nuttig: Er is zeer weinig kennis over 17de/18de-eeuwse klooster, meer bepaald over de precieze ligging en de ruimtelijke indeling. Indien er archeologische sporen worden aangetroffen binnen de dikte van de verstoringsdiepte, dan zou dit relevant zijn voor de kennis inzake de bouwevolutie van het terrein en/of het kloostergebouw.

3. Schadelijk: Een archeologisch onderzoek is niet schadelijk voor het bodemarchief indien geen onnodige diepe profielen en coupes worden gezet. Bij het zetten van dergelijke diepere uitgravingen is er namelijk nog geen zicht op onderliggende structuren en sporen en kunnen die ongewild worden verstoord.

4. Noodzaak: gezien er kans is op resten die kunnen worden gelinkt met het kloostercomplex, wordt het noodzakelijk geacht om tijdens de werken het archeologisch potentieel tot op de verstoringsdiepte na te gaan. Het is echter niet noodzakelijk om deze volledige zone tot op de natuurlijke bodem te onderzoeken. Het onderzoek blijft beperkt tot de verstoringsdiepte.

Omwille van bovenstaande redenen wordt een archeologische opgraving geadviseerd voor het volledige turngebouw.

(8)

7

2 Programma van maatregelen 2.1 Afbakening van de op te graven zone

Enkel het turnblok dient verder te worden onderworpen aan een archeologisch onderzoek. De totale oppervlak van het gebouw is ca. 460m². Het oppervlak dat in realiteit zal kunnen worden onderzocht zal evenwel kleiner zijn gezien de dragende binnenmuren niet worden verwijderd en er onder meer een toegangstrap is naar de kelderruimte in het gebouw ernaast.

De opgraving wordt in diepte beperkt tot de uitgraafdiepte die nodig is voor het realisteren van de nieuwe vloeropbouw en de aanleg van de rioleringen.

Er wordt hierbij geen rekening gehouden met een buffer van 30cm. Gezien de werken worden uitgevoerd binnen een gebouw zal er geen sprake zijn van zwaar werfverkeer dat op het aangelegde niveau komt te staan/ te rijden (zoals dit wel het geval is bij het plaatsen van palenmachines ed.).

Daarnaast is de bodem zeer compact en droog, zodat er geen gevaar is voor het inrijden - en verstoren - van dieperliggende archeologische niveaus.

Daarbij moet rekening gehouden worden met het financiële aspect waarbij het opgraven van een bufferzone van 30cm diep, gepaard gaat met de afvoer én aanvoer van 120m³ grond. De onderzoeksinspanning weegt hierbij niet op tegenover de hoge kostprijs hiervan.

figuur 2 Projectie van de advieszone voor opgraving op het huidig kadasterplan (www.geopunt.be)

(9)

8

figuur 3 Projectie van de advieszone voor opgraving op de huidig luchtfoto (www.geopunt.be)

2.2 Onderzoeksopdracht

2.2.1 Doelstelling

Op basis van de archeologische resten wordt getracht het kloostercomplex meer exact te situeren.

Daarbij wordt ook getracht zicht te krijgen op de ruimtelijke indeling. Hierbij wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van een kerk, en de kloostergebouwen.

2.2.2 Wetenschappelijke vraagstelling

Op basis van de opgraving zal getracht worden volgende vraagstellingen te beantwoorden:

- Op welk niveau zijn er archeologische resten aangetroffen? Hoe verhoudt de diepte zich ten opzichte van archeologische niveaus die werden waargenomen tijdens het vooronderzoek?

- Kan er een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de late 19de/20ste-eeuwse resten/ophogingen, en de oudere sporen/lagen die eerder met het klooster kunnen worden gelinkt.

Is er daarbij duidelijkheid verkregen omtrent de fundering S20 die in proefput 6 werd waargenomen?

- Kan er op basis van de aangetroffen resten van het klooster meer informatie worden gewonnen over de ligging en ruimtelijke/functionele indeling van de gebouwen?

- Zijn er inhumaties aangetroffen, en waar liggen deze ten opzichte van de structuren.

(10)

9

2.3 Onderzoeksstrategie, -methoden en –technieken

2.3.1 Onderzoeksstrategie

Bij het afgraven van de huidige vloer zal een team van archeologen aanwezig zijn. Het archeologische niveau zal maximaal op een diepte liggen die gelijk is aan de verstoringsdiepte. Indien noodzakelijk wordt geacht, wordt het eerste archeologische niveau hoger aangelegd. Na registratie van dit eerste archeologische niveau wordt een tweede vlak aangelegd. Het te onderzoeken niveau zal niet dieper zijn dan noodzakelijk voor de uitvoering van de voorziene werken. Indien rioleringssleuven dieper worden uitgegraven, wordt tot op de voorziene diepte het archeologisch onderzoek uitgevoerd.

De aandacht dient voornamelijk te gaan naar archeologische resten die kunnen worden gelinkt met het kloostergebouw, en dus ouder zijn dan ca. 1800. Jongere resten zijn binnen dit verhaal minder relevant. Zeker wanneer het slechts ophogingspakketten betreft. De nodige vondsten worden uit deze pakketten gerecupereerd om de recente ouderdom aan te tonen. De nodige profielen worden gezet om eventueel gefaseerde ophoging aan te tonen.

Wanneer onzekerheid bestaat over de ouderdom worden de sporen gedetailleerd geregistreerd zoals omschreven in de code goede praktijk. Ze kunnen tijdens de verwerking, in combinatie met de andere sporen, verder worden vergeleken en geselecteerd worden op hun archeologische waarde.

2.3.2 Onderzoeksmethoden & -technieken

Voor de zones waar de huidige vloerplaat beperkt is, zal er laagsgewijs worden afgegraven tot op het gewenste niveau. Indien blijkt dat er binnen het pakket dat wordt afgegraven een archeologisch niveau aanwezig is, zal dit eerst worden geregistreerd. Na registratie kan er verder worden verdiept.

Na het bereiken van de gewenste diepte wordt het aangelegde vlak geregistreerd. Indien hier geen archeologische relevante sporen in aanwezig zijn, wordt dit ook duidelijk opgenomen tijdens de registratie. De nodige foto’s en beschrijvingen zijn noodzakelijk om de afwezigheid te staven.

In het andere geval worden de sporen geregistreerd. Gezien de verstoringsdiepte niet dieper reikt dan het aangelegde niveau, worden er geen coupes of profielputten gezet, tenzij dit noodzakelijk wordt geacht voor het begrijpen van de sporen. Deze worden beperkt gehouden om eventueel dieperliggende resten niet te verstoren en de kosten voor herstel zo laag mogelijk te houden.

2.3.3 Inhumaties

Gezien de aard van de site – een klooster met bijhorende kapel – is het niet onmogelijk dat inhumaties worden aangetroffen. De kans wordt klein geacht gezien de beperkte diepte en de aanwezigheid van jongere ophogingspakketten. Maar gezien de praktijkervaring van de auteur bij dergelijke sites, kunnen inhumaties zeker niet worden uitgesloten.

Indien menselijke resten worden aangetroffen worden ze met de nodige aandacht en conform de code goede praktijk onderzocht en geregistreerd. Indien de skeletten bij de aanleg van het vlak slechts gedeeltelijk werden geraakt, en dieper liggen dan de verstoringsdiepte, worden deze alsnog in hun geheel opgegraven, ook al dient hierbij dus dieper te worden gegraven dan de verstoringsdiepte. Het opgraven van een half skelet heeft immers wetenschappelijk gezien weinig relevantie.

(11)

10 2.3.4 Staalname

Gezien de aard van de sporen die er worden verwacht, en de beperkte opgravingsdiepte, is de nood aan staalname beperkt. Van het aangetroffen metselwerk worden de nodige referentiestalen genomen. Uit bepaalde lagen kan besloten worden stalen te nemen inzake onderzoek van kleine vondsten (dierlijk bot, kleine voorwerpen, ed…). Bij het treffen van inhumaties kunnen stalen worden genomen met het oog op onderzoek van parasieten, en dus onrechtstreeks van ziektes. De eventuele analyse op de stalen wordt geschat op 1500 euro.

2.3.5 Conservatie

Omwille van dezelfde redenen al bij de staalnames zal de eventuele noodzakelijke conservatie van vondsten beperkt blijven. Een stelpost van 250 euro kan hier volstaan.

2.4 Bepalende criteria voor het alsnog niet uitvoeren van de voorziene onderzoekshandelingen

Indien de bouwplannen worden aangepast en binnen de turnblok geen graafwerken worden voorzien, dient het onderzoek niet te worden uitgevoerd.

2.5 Duur van de opgraving

De effectieve duur van de opgraving zal afhankelijk zijn van de duur voor de uitbraak en uitgraven van de vloer. De opgraving wordt geschat op 5 werkdagen.

2.6 Kostenraming

De kosten voor de opgraving worden geraamd op 12 000 euro. Hierin zitten zowel het terreinwerk als de uitwerking en rapportage in een archeologierapport en eindverslag vervat.

In deze raming zitten geen kosten vervat voor het opgraven van inhumaties, werfinrichting, grondverzet en grondwaterverlaging. Ook de kosten voor een fysisch antropoloog in het geval er skeletten worden aangetroffen zitten hier niet in vervat.

2.7 Competenties voor de uitvoerders

2.7.1 Actoren

Volgende actoren zullen een rol spelen bij het archeologisch onderzoek:

- Erkende archeoloog: De erkend archeoloog staat in voor de algemene coördinatie van het project.

- Veldwerkleider: De veldwerkleider en de erkende archeoloog kunnen dezelfde persoon zijn.

- Assistent-archeoloog

- Fysisch antropoloog: de antropoloog zal worden gecontacteerd bij het aantreffen van inhumaties.

Er wordt in samenspraak met hem/haar overwogen welk verder aanpak noodzakelijk is en of een terreinbezoek door desbetreffende persoon noodzakelijk is.

(12)

11 - Materiaaldeskundige: deze actor kan worden ingezet om duiding te krijgen over het aanwezige metselwerk en de ouderdom. Hij/zij wordt gecontacteerd indien onzekerheid is over de periode van bepaalde structuur, het interpreteren van bouwsporen, ed.

2.7.2 Competenties

Het onderzoek wordt uitgevoerd door minstens een veldwerkleider en een archeoloog-assistent.

- De veldwerkleider heeft minstens 200 dagen ervaring in opgravingen met complexe stratigrafie in combinatie met registratie van metselwerk. Daarnaast heeft hij/zij ervaring in het opgraven van inhumaties.

- De archeoloog-assistent heeft minstens 100 dagen ervaring in opgravingen met complexe stratigrafie.

2.8 Het bewaren en deponeren van het archeologisch ensemble

Er wordt contact opgenomen met het erkende onroerenderfgoeddepot van het Provinciaal Erfgoedcentrum te Ename (provincie Oost-Vlaanderen) inzake de deponering en bewaring van het archeologisch ensemble. Tenzij de opdrachtgever kan en wil instaan voor een bewaring van het ensemble in de vereiste omstandigheden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vezels uit kippenveren in papiertoepassingen Extractie van vet en collageen voor diverse toepassingen Kippenveren als substraatmateriaal Eiwit of eiwithydrolysaat als

De nota grasbeheer van waterschap Zeeuwse Eilanden uit 1998 bevatte een aantal beper- kingen voor het gebruik van de grasmat op de zeedijk: de bemesting, het maximale aantal schapen

Van de tellingen waarbij alle planten op de tafel werden waargenomen, staat in tabelvorm het aantal door wolluis (kleine en/of grote stadia) aangetaste planten weergegeven..

Op alle bedrijven zijn sowieso veel weidevogelsoorten te vinden: gemiddeld vijftien soorten per bedrijf.. Ook de planten doen het goed: per veebedrijf zijn gemiddeld 76

Bij een laag percentage cavity spot in de potten proef werd bij veld 3 en 21 een hoog percentage cavity spot in het praktijkperceel bij de oogst aangetroffen.. Verder werden bij

Zoals eerder aangegeven wordt in deze studie de opperwaterkwaliteit en zuiverende werking van de Buurserbeek bepaald Buurserbeekmodel alsmede de zuiverende werking van de rietvelden

De elasticiteit kan ook berekend worden door aan te nemen dat het verband tussen oppervlaktewaterbelasting en netto-bodembelasting gegeven wordt door een continue functie, hier dus

veehouderijsystemen hebben. De veehouderij bevindt zich, anders gezegd, goeddeels achter een “sluier van onwetendheid” onder consumenten. Dit betekent dat het voldoen aan de