• No results found

In de volgende paragrafen zullen de resultaten van het uitgevoerde archeologische vooronderzoek, beschreven in het bijgaande verslag van resultaten in het kader worden geplaats van een programma van maatregelen. Het doel van dit document is om vast te stellen of het uitgevoerde archeologische vooronderzoek voldoende informatie heeft opgeleverd om de noodzaak van archeologisch onderzoek te toetsen.

1.1 De volledigheid van het uitgevoerde vooronderzoek

Tijdens het onderzoek werd, verspreid over het plangebied en binnen de zones met verschillende bodemingrepen, proefputten uitgezet. Het onderzoek gebeurde tot en met een buffer van 30cm onder de voorziene verstoringsdiepte.

Aan de hand van het gevoerde vooronderzoek is het mogelijk een gefundeerde uitspraak te doen over de aan-/afwezigheid van archeologisch erfgoed, de waarde ervan en de omgang hiermee.

1.2 De aan-/afwezigheid van een archeologische site

1.2.1 Zone koer

Binnen een diepte van 60cm (WP1 en 2) en 90cm (WP3) zijn geen archeologisch relevante sporen aangetroffen. Hier zijn enkel recente resten waargenomen.

1.2.2 Zone lift

In de zone waar de lift zal worden gerealiseerd, werden twee parallelle funderingen aangetroffen op 1m diepte. Hun oriëntatie is NO-ZW. Ze zijn opgetrokken in natuursteen en baksteen. Verwacht wordt dat deze verder in beide richtingen doorlopen, evenwel in het noordoosten begrensd worden door een aanwezige recente kelder. Deze bevindt zich waar een overdekte toegang tot de turnblok zal worden gerealiseerd. De diepte van de oude funderingen werd niet bepaald, maar gaat minstens 1m diep (ca. 2m onder het huidige loopniveau). De lagen tussen en rond de muren bevatten heel wat archeologische vondsten. Het gaat echter om verplaats en gemengd materiaal en niet om gesloten contexten. Hierdoor zijn deze vondstenensembles wetenschappelijk gezien minder waardevol.

1.2.3 Zone turngebouw

In het turngebouw zijn twee proefputten aangelegd. Enkel in de meest zuidoostelijke hoek van het turngebouw zijn muurresten en een (septische) put aangetroffen. Alle dateren echter uit de late 19de eeuw of zijn jonger, mogelijk op slechts één muur, S20, na. Deze stratigrafische gezien oudste funderingsmuur werd waargenomen vanaf een diepte van ca. 60cm. De funderingsmuur kan afkomstig zijn van het klooster, maar evengoed gaat het om een muur uit de periode van het jongenspatronaat. Overigens werden in beide proefputten een reeks compacte, en zeer recente, ophogingspakketten aangetroffen, zoals ook voor de overige proefputten buiten de turnblok het geval was.

Gezien de aanwezigheid van funderingen binnen en net buiten de zone van de turnblok, kunnen archeologische resten niet in zijn geheel worden uitgesloten. Omwille van het verschil in diepte waarin deze voorkomen moet rekening worden gehouden dat bij de ontmanteling van het

4 kloostercomplex in 1796 de archeologisch waardevolle (muur)resten niet overal op gelijk niveau zijn afgebroken. Het is dan ook niet onmogelijk dat archeologische resten zullen worden aangetroffen tijdens de werkzaamheden. Het gaat daarbij niet enkel om muurresten. De aanwezigheid van een kerk zorgt dat er ook rekening moet worden gehouden worden met inhumaties.

1.3 Impactbepaling

De koer zal na de verbouwingswerken worden heraangelegd. Hier blijft een verstoringsdiepte van max. 30 aangehouden. Op sommige plaatsen binnen de koer zullen bijkomende leidingen worden aangelegd. De diepte voor deze werken bedraagt ca. 60cm. Maar ook tot op deze diepte, inclusief een buffer van 30cm, zijn binnen de omtrek van de koer geen archeologisch waardevolle resten aangetroffen.

Voor de locatie van de lift zal er een verstoringsdiepte van minsten 2m zijn. Exact op deze plaats werden de twee parallelle funderingen van het klooster aangetroffen. Bij het uitgraven van de liftschacht zullen deze resten dus worden vergraven.

Voor de turnzaal zal de huidige vloerplaat in zijn geheel worden verwijderd. Er is maximaal een diepte van 55 cm nodig voor het plaatsen van rioleringen en de opbouw van de voorziene vloer.

Het torengebouw valt uit dit dossier gezien er voor de verbouwing ervan een nieuwe omgevingsvergunning zal worden aangevraagd.

1.4 Waardering van de archeologische site

Over het 17de-eeuwse Kapucijnenklooster is bitter weinig geweten. Het had een kortstondig bestaan tussen 1609 en 1796. Uit bronnen zou de kerk tot het einde van de 19de eeuw als lokaal van de Sint-Hermesgilde zijn gebruikt, echter op de kadastrale plannen zijn op het perceel geen gebouwen aanwezig.

Resten van funderingen zouden meer kunnen vertellen over de precieze locatie en de ruimtelijke indeling van het klooster, een gegeven waar we tot heden geen kijk op hebben.

1.5 Bepaling van de maatregelen

1.5.1 Zone koer

Gezien de afwezigheid van archeologisch relevante sporen tot op de verstoringsdiepte, en binnen de bufferzone van 30cm dient hier geen verder onderzoek plaats te vinden

1.5.2 Zone lift

In deze zone zijn wel relevante archeologische resten aangetroffen. Deze bevinden zich op 1m diepte ten opzichte van het huidige loopniveau. Deze archeologische resten zullen worden verwijderd in functie van de aanleg van de lift. Er wordt echter niet verder ingezet op een archeologisch onderzoek van deze zone, en dit omwille van volgende criteria:

5 1. mogelijkheid: De zone waar er een uitgraving zal gebeuren is zeer beperkt en situeert zich in de hoek tussen een gebouw en een kelder. Indien de wanden van de voorzien uitgraving van de lift zouden worden gestut, zou het op zich mogelijk zijn om deze zone op te graven.

2. nut: gezien de ligging van de proefput ten opzichte van zone voor de lift, moet de vraag worden gesteld of het een meerwaarde is om bijkomend onderzoek uit te voeren. De funderingen werden tijdens het vooronderzoek reeds uitvoerig gedocumenteerd. Enkel de diepte is niet geweten. De vraag is wat het relevantie is om de muren slechts over één meter verder naar noordoosten en het zuidoosten toe te volgen. Gezien de aanwezigheid van een kelder in het noordoosten, en de funderingen van het huidige gebouw in het zuidoosten, moet ook reeds enige verstoring van het bodemarchief worden verwacht. Gezien het beperkte oppervlak en de verwachte verstoring zal de kenniswinst zeer beperkt blijven.

3. schadelijkheid: Een opgraving zou het beperkte archeologisch bodemarchief dat nog kan worden onderzocht in deze zone kunnen registreren en is op zich niet schadelijk voor de aanwezige archeologische resten.

4. noodzaak: De onderzoeksinspanning om slechts 5m² meer te onderzoeken zal niet opwegen ten opzichte van de zeer beperkte kenniswinst. Voor het noordoostelijke deel lijkt het evident dat de muren hier verder zullen doorlopen en verstoord zullen zijn door de aanwezige kelder.

figuur 1 Projectie van de 17de-eeuwse muurresten op de realisatieplannen van de liftschacht. Projectie op de GRB (huidige gebouwen in het roze). (www.geopunt.be). In het groen: bestaande kelder. In het blauw: resterend oppervlakte voor archeologisch onderzoek (ca. 5m²)

6 1.5.3 Zone turnzaal

Het was om praktische en logistieke reden niet mogelijk om binnen het gebouw het nodige onderzoek uit te voeren. De turnzaal zou in gebruik blijven tot de start van de werken. Op basis van de resultaten van het proefputtenonderzoek kan echter worden vastgesteld dat er muurwerk is bewaard vanaf -60cm. Hierbij blijft het onduidelijk of het muurwerk kan toegeschreven worden aan het kloostercomplex. Net buiten de turnblok werden funderingen van het klooster geregistreerd op 1m diepte. Mogelijk werd bij de afbraak van het klooster het muurwerk niet over het geheel even diep afgebroken. Door dit gegeven is er een kans dat bij het afgraven van de huidige vloer tot -55cm er archeologisch waardevolle resten worden geraakt.

De evaluatie om al dan niet over te gaan tot verder archeologisch onderzoek gebeurde volgens de 4 criteria die ook hierboven reeds werden opgesomd:

1. Mogelijk: Na het afgraven tot de voorziene diepte is het mogelijk een archeologisch onderzoek uit te voeren.

2. Nuttig: Er is zeer weinig kennis over 17de/18de-eeuwse klooster, meer bepaald over de precieze ligging en de ruimtelijke indeling. Indien er archeologische sporen worden aangetroffen binnen de dikte van de verstoringsdiepte, dan zou dit relevant zijn voor de kennis inzake de bouwevolutie van het terrein en/of het kloostergebouw.

3. Schadelijk: Een archeologisch onderzoek is niet schadelijk voor het bodemarchief indien geen onnodige diepe profielen en coupes worden gezet. Bij het zetten van dergelijke diepere uitgravingen is er namelijk nog geen zicht op onderliggende structuren en sporen en kunnen die ongewild worden verstoord.

4. Noodzaak: gezien er kans is op resten die kunnen worden gelinkt met het kloostercomplex, wordt het noodzakelijk geacht om tijdens de werken het archeologisch potentieel tot op de verstoringsdiepte na te gaan. Het is echter niet noodzakelijk om deze volledige zone tot op de natuurlijke bodem te onderzoeken. Het onderzoek blijft beperkt tot de verstoringsdiepte.

Omwille van bovenstaande redenen wordt een archeologische opgraving geadviseerd voor het volledige turngebouw.

7

2 Programma van maatregelen