• No results found

Het proces van kiezen en de rol van de katholiciteit daarbinnen

Deze vragen verhelderen de periode voorafgaand aan het naar school gaan: de periode van het kiezen van een basisschool. De vragen onder 1 zijn

schatplichtig aan Ter Avest et al (2013, pp. 18-19) voor wat betreft het inzicht dat het schoolkeuzeproces verschillende fases kan hebben en dat daar formele en informele bronnen een rol in kunnen spelen. Bij de 7 motieven onder 2 is dankbaar gebruik gemaakt van De Jong & Metaal (2009, p. 69); met

uitzondering van de twee aan het huiselijke leven gerelateerde antwoordopties die vermeld staan onder ‘andere redenen’.

1. Wilt u eens terugdenken aan de tijd dat u op zoek ging naar een school voor uw kinderen.

 Lag de keuze voor de hand of hebt u er lang over nagedacht?  Welke formele en informele bronnen speelden een rol:

familie/vrienden/buren/andere ouders/folders/internet kennismakingsgesprek, langsgegaan

 Hebt u andere scholen overwogen?

2. Welke motieven speelden een rol bij de keuze?  de school is dichtbij / gemakkelijk bereikbaar  de sfeer op school spreekt aan

 de school staat goed aangeschreven  de school is katholiek

 bekenden op school

 de school staat open voor verschillende religies  andere redenen

o visie op opvoeding en vorming die aansluit bij thuis o open houding t.o.v. inbreng ouders

 Zit er een rode draad in uw keuze? Hoe hangen de diverse motieven samen?

 Weet u nog of de katholiciteit van de school een rol speelde? Zo ja: hoe? Positief, negatief?

Had u, bij de keuze, een voorstelling van de katholiciteit van de school? Welk beeld had u ervan?

Weet u nog waar had u dat opgedaan?

Is het ter sprake gekomen in het eventuele kennismakingsgesprek? D. De feitelijke katholiciteit

Deze vragen brengen in beeld hoe ouders feitelijk merken dat de school katholiek is. Bovendien wordt ermee achterhaald wat de ouders ervan vinden dat ze de katholiciteit op deze manieren waarnemen. Om dit in beeld te kunnen krijgen is een brede benadering van katholiciteit op zijn plaats. Daartoe zijn de topics ontleend aan de diverse dimensies van de godsdienstige identiteit die De Wolff (2000, pp. 66-67) onderscheidt: de levensbeschouwelijke, de

pedagogische, de onderwijskundige en de organisatorische. Daaraan is de maatschappelijke dimensie toegevoegd, in lijn met de waarneming van De Wolff, dat de NKSR deze dimensie als vindplaats van katholieke

schoolidentiteit beschouwt (De Wolff 2000, p. 67) terwijl bovendien de

katholieke geneigdheid is verdisconteerd om religiositeit te belichamen (Elshof 2015). Daarnaast is de kerkelijke dimensie in een topic ondergebracht.

Vanwege de historische band tussen de katholieke school en de katholieke kerk is het namelijk mogelijk dat kerkelijke initiatie nog steeds een rol speelt in het ouderlijke verwachtingspatroon (zoals Hermans, Knoers en Van der Ven al in 1997 constateerden, pp. 140-144). Bovendien werkt het mogelijk door in de

vormgeving van de katholieke schoolidentiteit (Elshof 2013a) zoals die door ouders wordt waargenomen. Vraag 2 geeft zicht op de dragers van de katholieke schoolidentiteit en brengt de mogelijke spanning tussen een personele en een institutionele identiteit in beeld (zoals waargenomen door Borgman 2007). Vraag 3 omvat stellingen over de doeloriëntatie die de

katholieke basisschool volgens ouders heeft en idealiter zou moeten hebben met betrekking tot het religieuze onderwijs en vorming. Daarin zijn de ouderlijke motieven opgenomen die Ter Avest et al (2013, p. 26-27) onderscheiden. Gelet op de onderzoeksresultaten van Vlaams onderzoek onder ouders van katholieke scholen (Van Lierde 2012) is aandacht wenselijk voor de eventuele spanning tussen werkelijkheid en ideaal. In de formulering van de stellingen klinkt het godsdienstpedagogische onderscheid door tussen monoreligieus, multireligieus, interreligieus en ontmoetingsleren (vgl. Roebben 2016, pp.7-24). Die zijn relevant, gelet op de diversiteit binnen de ouderlijke houdingen met betrekking tot religieuze vorming, die binnen de opiniepeiling van De Hond (2009) zijn waar te nemen (volgens Elshof 2013b, 59-62).

1. Wilt u eens vertellen hoe je als ouder kunt merken dat de school katholiek is?

 De school besteedt aandacht aan vieringen en gebed o Rond kerkelijke feesten: Kerstmis, Pasen

o Rond belangrijke gebeurtenissen op school: begin schooljaar, overlijden

o Leren bidden: stil gebed, Onze Vader, Wees Gegroet  Aandacht voor godsdienst in de lessen: over de bijbel, de kerk  In de school zijn godsdienstige symbolen en rituelen: adventskrans,

kerststal, paaskaars, kruisbeeld, Mariabeeld, heiligenbeeld  Contact met de parochie:

o de pastor op school

o aandacht voor EK / Vormsel o Viering / excursie in de kerk  De school leert waarden en normen aan

 De school is een gemeenschap waar docenten, directeur, leerlingen en ouders zich thuis voelen en bij elkaar betrokken zijn

2. Wie maken er volgens u werk van de katholieke identiteit? Leerkracht /directeur, ouders/ouderraad, anders.

Bent u daar zelf bij betrokken?

3. Wilt u eens aangeven of u zich in deze stellingen kunt vinden?  De katholieke basisschool is een laagdrempelige manier om met de

katholieke / christelijke godsdienst van binnen uit kennis te maken. o Ja dat doet de school

o Dat zou de school idealiter moeten doen o Dat is geen taak voor de school

 De school laat kinderen op dezelfde kennismaken met andere godsdiensten en levensovertuigingen

o Ja dat doet de school

o Dat zou de school idealiter moeten doen o Dat is geen taak voor de school

 De katholieke basisschool informeert kinderen over andere godsdiensten en levensovertuigingen

o Ja dat doet de school

o Dat zou de school idealiter moeten doen o Dat is geen taak voor de school

 De katholieke basisschool bereidt kinderen voor op een multiculturele en multireligieuze samenleving door hen op school religieuze

verdraagzaamheid en begrip te laten inoefenen o Ja dat doet de school

o Dat zou de school idealiter moeten doen o Dat is geen taak voor de school

Deze vragen geven zicht op de evaluatie in brede zin: op de samenhang tussen de opvoeding en vorming thuis en op school (onderdeel B), op de samenhang tussen de verwachtingen enerzijds (onderdeel C) en de feitelijk ervaren

katholiciteit anderzijds (onderdeel D) en op het gewicht van de feitelijk ervaren katholiciteit en eventuele teleurstellingen daarbinnen (onderdeel D) in relatie tot de overige aspecten die bij de schoolkeuze een rol speelden (onderdelen B en C).

Alles overziende: is het een goede beslissing geweest? Hoe kijkt u terug op de schoolkeuze?

Qua samenhang thuis en school? Qua keuzemotieven?

Qua vormgeving van katholiciteit?

Qua katholiciteit in relatie tot de overige keuzemotieven? Afronding

Woord van dank

Hebt u zelf nog vragen?