• No results found

5. Problemen en behoeftes kleine verenigingen

5.1. Problemen

De algemene problemen van kleine verenigingen zijn hetzelfde. Er is weinig jeugd tot geen jeugd, maar veel ouderen. Het aantal leden loopt al een aantal jaren terug. Daarmee daalt het aantal vrijwilligers bij de club. Door minder vrijwilligers op de club, worden er minder activiteiten georganiseerd. Doordat minder activiteiten worden georganiseerd, verslechterd de clubcultuur omdat er minder vaak gezellige clubmomenten zijn. Door minder leden, kunnen er minder lessen worden gegeven. Hierdoor is de band met de trainer soms ondermaats. Daarnaast is het lastig om trainingen en teams samen te stellen doordat er te weinig massa is. Het wordt steeds lastiger om het bestuur vol te krijgen, omdat het als een te grote taak wordt gezien. De leden gaan zich steeds meer als consument gedragen, in plaats van een lid van de club en daarmee een onderdeel van de vereniging. Verenigingen proberen van alles, maar er komt vaak te weinig uit. Zo hebben kleine verenigingen het lastig en kunnen ze terecht raken in een neerwaartse spiraal waar maar lastig uit te komen valt, vertellen alle voorzitters en accountmanagers.

De behoeften van kleine verenigingen zijn niet makkelijk te realiseren. De KNLTB kan niet vrijwilligers tevoorschijn toveren, extra jeugdleden aantrekken of de cultuur verbeteren op een vereniging. De KNLTB kan handvaten aanreiken waar de vereniging zelf iets mee kan gaan doen. De verantwoordelijkheid blijft bij de vereniging liggen. Doordat kleine verenigingen vaak (te) weinig vrijwilligers hebben, komen de taken altijd bij dezelfde vrijwilligers terecht, melden 5/7 voorzitters.

Deze zijn al zo druk met het overeind houden van de verenigingen, dat zij moeten kiezen met welke taken ze willen uitvoeren want voor alle taken hebben ze geen tijd. Hierdoor is vooral behoefte aan maatwerk en concrete hulp, dat het werk uit handen wordt genomen. Helaas is dit niet realiseerbaar voor de KNLTB, om alle 1650 verenigingen maatwerk te bieden en persoonlijk te gaan helpen. Daar is de tijd en het geld niet voor, zeggen 4/4 accountmanagers. De KNLTB levert wel steeds meer maatwerk, door WhatsApp groepen aan te maken per kring. Hierdoor is er veel persoonlijker contact dan via mails of de site. Door persoonlijk contact voelen verenigingen zich eerder aangesproken en hebben ze laagdrempeliger contact met de accountmanager, die van de situatie van de vereniging af weet, melden 6/7 voorzitters aan.

5.2. Demografische ontwikkelingen

De bevolking van Nederland blijft groeien in de toekomst. Dat komt vooral door de internationale migratie. In 2050 telt Nederland naar verwachting 18,5 miljoen inwoners. Regionaal zijn de verschillen groot. Het aantal inwoners rondom de randstad groeit en krimpt de bevolking rondom de dorpen. Er is sprake van verstedelijking in Nederland en de gebieden aan de rand van Nederland hebben daar last van. De jeugd groeit op in een dorp, maar trekt weg uit de regio om te gaan studeren in de grote steden.

Voorzitter: ‘De demografische ontwikkeling zie je jeugd groeit op in een dorp, trekt weg uit de regio. Dat maakt ook dat je relatief meer ouderen hebt.’

Het is lastig om training aan te bieden voor jeugd. Doordat er maar enkele jeugdspelers bij een kleine vereniging zitten, is het moeilijk om training en activiteiten op te zetten. Dan heb je ook nog te maken met dat ze niet allemaal dezelfde leeftijd en hetzelfde niveau hebben, waardoor samen spelen en trainen lastig is. Dit probleem is niet anders bij het samenstellen van competitieteams. Om genoeg spelers bij elkaar te krijgen van hetzelfde niveau en leeftijd, lukt vaak niet. Als je ze weinig kan bieden, is het ook lastig om ze dan te behouden, zeggen 6/7 voorzitters.

5.3. Segmentatie

De KNLTB is er voor alles wat tennis een goed hart toedraagt. Dat betekent dus ook voor de kleine verenigingen met wat minder leden. Wat de KNLTB terug krijgt van kleine verenigingen, is dat dienstverlening die zij aanbieden niet goed aansluit bij een kleine vereniging. De plannen van de KNLTB worden gemaakt voor een typische tennisvereniging met genoeg leden, vrijwilligers en jeugd geven alle accountmanagers aan. Deze gemiddelde vereniging heeft dus niet de problemen die bij een kleine vereniging spelen, zeggen 5/7 voorzitters.

Het is handig om een speciale dienstverlening te hebben richting kleine verenigingen. De resultaten zullen soms minder zijn dan bij grote verenigingen, maar relatief kan het een grote impact hebben op kleine verenigingen. Wanneer zij vijf extra leden werven, kan dit al een 10% stijging van de vereniging zijn. Alle plannen van de KNLTB moeten worden gesegmenteerd in een grote, middelgrote en kleine vereniging zodat er meer aanbod op maat kan worden geleverd. Daarnaast kunnen er dan ook specifiek per doelgroep extra plannen worden bedacht.

Tennisexpert: ‘Op de site verschillende communicatie speciaal voor groot en klein. Zij hebben een behoefte, daar moeten wij veel specifieker op faciliteren op een haalbare manier.’

5.4. Samenwerking

Al deze verschillende problemen proberen kleine verenigingen samen met de KNLTB op te lossen. Met 1650 verenigingen kan je overal in Nederland tennissen. Elk dorp heeft wel een tennisvereniging in de buurt zitten. Als je aan verenigingen vraagt, waar ze over tien jaar staan, is het vaak een onzeker

antwoord. Vaak is dat onzeker, omdat ze niet weten of ze nog bestaan over tien jaar. Als het op deze manier doorgaat, zullen er zeker een aantal verenigingen stoppen met bestaan, of op een andere manier verder moeten, zeggen 5/7 voorzitters. Fusies zijn dan onontkoombaar, zeggen 4/4 accountmanagers. Een van de belangrijkste oplossingen is om het samen te gaan doen, of dat nou gaat lukken door middel van een fusie of door samen te werken. Door verenigingen samen te laten werken, kan je samen dingen oppakken. Door samen te werken heb je samen een grote massa, kan je samen trainingen opzetten, competitieteams samenstellen, gezamenlijk besturen en activiteiten organiseren. Sommige verenigingen werken al samen door een gezamenlijke toss (tennisavond) te organiseren, weekendtoernooien of andere soort leuke activiteiten.

Voorzitter: ‘Ik denk dat fusies onontkoombaar zijn. Verenigingen organisatorisch over drie dorpen, elk dorp twee baantjes liggen, maar bestuurlijk over alle verenigingen heen.’

Voordelen van samenwerkingen tussen kleine verenigingen, volgens 5/7 voorzitters:

- Je kan (jeugd)leden combineren om samen trainingen te geven en competitieteams op te zetten

- Individueel weinig vrijwilligers, maar samen heb je er een stuk meer. Hoe meer vrijwilligers je hebt, hoe meer activiteiten kunnen worden opgepakt.

- Er is meer gezelligheid op de vereniging.

- Je kan samen een bestuur vormen over alle verenigingen heen.

- Er zullen samen meer lessen gegeven kunnen worden. Doordat alles nu samenvalt, is het interessanter voor een trainer om les te komen geven.

- De binding met de trainer wordt groter. Hierdoor kan hij/zij meer acties oppakken zoals ledenwerving.

Er zijn nog veel kleine verenigingen die oud en kortzichtig zijn. Ze zien een samenwerking of fusie niet zitten. Wanneer ze het wel zien zitten, is het vaak éénrichtingsverkeer en moeten de omliggende verenigingen maar naar hun komen, melden 3/7 voorzitters. Iedere vereniging is uniek en heeft zijn eigen cultuur, maar het nut van samenwerken wordt vaak niet gezien, door een interne oriëntatie. Toch beginnen sommige kleine verenigingen in te zien, dat het lastig gaat worden om over tien jaar nog in deze vorm te blijven bestaan.

Voorzitter: ‘Ik wil kijken waar we over 10 jaar staan. Dan hebben wij of 1 grote vereniging, met desnoods meerdere banen, of we hebben een omnivereniging met handbal en volleybal.’

Samenwerken kan ook moeizaam gaan. Als de verenigingen niet samen willen werken gaat het ook niet gebeuren, er moet voldoende motivatie zijn. Iedere vereniging heeft een eigen cultuur en is uniek. Veel willen daar ook niet vanaf. Het is belangrijk om daar goed in te faciliteren en concreet te helpen om tot een goede samenwerking te komen. Als de verenigingen niet samen willen werken gaat het ook niet gebeuren, er moet voldoende motivatie zijn, melden 3/4 accountmanagers.

Voorzitter: ‘Klein en oud, kortzichtig, willen fuseren maar kom maar naar ons. Heel lastig om van dat postzegel denken. Randstad groter en professioneler, hier nog dorpse waar je niet verder komt.’

5.5. Conclusie deelvraag

Het aantal inwoners groeit in de randstad en krimpt in de dorpen. Er is sprake van verstedelijking in Nederland en de gebieden in de uiterste hoeken van Nederland hebben daar last van. Het kost veel geld en tijd om elke kleine vereniging maatwerk te bieden.

Wat de KNLTB terug krijgt van kleine verenigingen, is dat dienstverlening die zij aanbieden niet goed aansluit bij een kleine vereniging. De plannen van de KNLTB worden gemaakt voor een typische tennisvereniging met genoeg leden, vrijwilligers en jeugd.

Kleine verenigingen hebben behoefte aan meer massa. Door samen te werken heb je samen een grote massa, kan je samen trainingen opzetten, competitieteams samenstellen, gezamenlijk besturen en activiteiten organiseren. Daarnaast verbetert de binding, waardoor hij/zij meer kan betekenen voor een vereniging met bijvoorbeeld ledenwervingsacties.

Om samenwerking tussen verenigingen te stimuleren, kan de KNLTB zijn dienstverlening aanpassen door de dubbele bondsafdracht weg te halen als je bij twee verenigingen competitie speelt. Dit kost wel veel geld en wat het oplevert is onbekend. Wel verlaag je een drempel om bij een andere vereniging te spelen.

Daarnaast kan de KNLTB gaan segmenteren op hun dienstverlening tussen grote en kleine verenigingen om iedereen een specifieker aanbod op maat aan te bieden.

Als de verenigingen niet samen willen werken gaat het ook niet gebeuren, er moet een behoefte zijn om samen te werken. Wanneer deze behoefte er niet is, zal er geen samenwerking van de grond komen.

5.6. Bouwstenen advies

Bouwsteen 15: Door samen te werken heb je een grote massa, kun je samen trainingen opzetten, competitieteams samenstellen, gezamenlijk besturen, activiteiten organiseren en een trainer aanstellen.

Bouwsteen 16: De dubbele afdracht afschaffen en club overstijgend kunnen afhangen, om te beginnen bij kleine verenigingen.

Bouwsteen 17: Als de verenigingen niet samen willen werken gaat het ook niet gebeuren, er moet voldoende motivatie zijn.

Bouwsteen 18: Weinig jeugd, vrijwilligers, bestuurders, trainers, activiteiten, cultuur en samenwerking maar veel ouderen.

6. Best practices

In dit hoofdstuk wordt er gekeken naar wat voor verenigingen het wél goed doen. Niet alle kleine verenigingen in Nederland gaan de slechte kant op. Waar ligt dat aan? Er wordt in gegaan op de volgende deelvraag:

- Welke ‘best practices’ van kleine verenigingen zijn er waar andere kleine verenigingen een voorbeeld aan kunnen nemen?

Waarom gaat het bij sommige kleine verenigingen in Nederland wél goed? We spreken van een vitale club als een club goed scoort op organisatie, accommodatie en cultuur. Verenigingen kunnen zelf een vitaliteitsscan maken en kijken of hun vereniging vitaal is. Er worden simpele vragen gesteld over de drie verschillende onderwerpen, waarbij je de vraag met ja/nee moet beantwoorden.

6.1. Vitale verenigingen

We spreken van een vitale club als een club goed scoort op organisatie, accommodatie en cultuur. Wanneer een club vitaal is, is de club gezond. Verenigingen kunnen zelf een test maken en kijken of hun vereniging vitaal is. Er worden simpele vragen gesteld over de drie verschillende onderwerpen, waarbij je de vraag met ja/nee moet beantwoorden.

Zo zijn de vijf belangrijkste vragen van de test: Organisatie:

- Er is een voltallig bestuur dat in staat is te inspireren en te verbinden

- Er zijn voldoende vrijwilligers (handjes) om de plannen van de vereniging te kunnen realiseren

- De vereniging heeft een positieve ontwikkeling in leden in de laatste drie jaar Accommodatie:

- De vereniging beschikt over veilige, goedgekeurde en goed bespeelbare banen Cultuur:

- Er is een hoge deelname aan activiteiten (competitie, tennis alles-in-1) en hoge inzet van leden naast de tennisbaan

Dit zijn maar vijf vragen van de totaal negentien vragen. Voor alles vragen zie figuur 17. Dit zijn allemaal gesloten vragen, waar het antwoord alleen ja of nee kan zijn. Hier zitten veel feitelijke vragen tussen, waar een vereniging dus niet zelf een interpretatie aan kan geven. De schaal loopt van 1 tot 5. Scoor je een 1, heeft jouw verenigingen weinig bestaansrecht. Scoor je een 5, ben je super vitale vereniging.

Als je naar de vijf belangrijkste vragen van de test kijkt, scoren kleine verenigingen vaak slecht op geen voltallig bestuur, weinig vrijwilligers, dalend aantal leden en een lage deelname aan activiteiten. Hoe goed de banen zijn, verschilt per club. Vaak ligt de contributie laag bij kleine verenigingen en bouwen ze geen buffer op om de banen te renoveren. Dit is een grote kostenpost die vaak lastig te betalen is.

Accountmanager: ‘Verjonging, basisfaciliteiten op orde, dienstverlening aanpassen, zorgen voor een goede cultuur.’

Figuur 17: Vitaliteitsscan KNLTB

4/4 accountmanagers en 7/7 voorzitters zeggen dat heel veel staat met de cultuur van een vereniging. Waar veel enthousiasme vrijwilligers zijn en er een goede sfeer hangt, werkt dat aanstekelijk. Dit is belangrijk om leden aan te trekken en te behouden.

Accountmanager: ‘Het heeft heel veel te maken met de cultuur binnen een vereniging. Als vrijwilligers stoppen, dan wordt het steeds minder leuk om naar een vereniging te komen. Veel staat met de cultuur binnen een vereniging. Dat is natuurlijk iets lastigs om vast te pakken en te veranderen.’ Accountmanager: ‘Er zijn altijd uitzonderingen van kleine verenigingen die wel goed lopen omdat daar actieve mensen zijn die iets willen doen en organiseren, waar ze wel de binding bij elkaar zoeken. Terwijl de clubs waar het wel leeft, blijven mensen even plakken.’

Zo komt dus heel veel terug dat veel staat met een cultuur binnen een club. Waar een enthousiaste sfeer hangt en iedereen graag zijn beste beentje voor zet, werkt dat aanstekelijk op de rest. Daarvoor is er een begin nodig, met een paar enthousiaste vrijwilligers die graag de schouders eronder zetten. Zij kunnen met het enthousiasme weer andere vrijwilligers aansteken om ook iets te doen om samen de vereniging vitaal te houden.

Accountmanager: ‘Ja dat is vaak een vaste groep vrijwilligers die zich willen inzetten voor een

vereniging waar veel gebeurd. Het heeft heel veel te maken met de cultuur binnen een vereniging. Als vrijwilligers stoppen, dan wordt het steeds minder leuk om naar een vereniging te komen. Veel staat met de cultuur binnen een vereniging.’

Accountmanager: ‘Ja dat werkt radioactief. Als het bij jou op de club gezellig is en op een toernooitje ziet iedereen dat, dan is dat een soort ledenwerving.’

Cultuur op een club is vaak de sleutel voor succes. Maar wat ook wordt genoemd, is dat cultuur is lastig is om iets mee te doen. Je kan niet een cursus cultuur geven en dat elke vereniging in

Nederland het kan veranderen. De clubcultuur is overal anders en er is geen goed antwoord op wat is de perfecte cultuur. Het lastig om een goede clubcultuur te bouwen en dat lukt zeker niet op de

korte termijn. Het beste om een goede clubcultuur te maken is veel clubmomenten, enthousiaste vrijwilligers en meer dan een tennisclub zijn.

Ondernemer tennissport: ‘Door een goede cultuur, gaat het vaak goed. Moeilijk begrip om daar iets mee te doen, gesprek aan te gaan. Cultuur te stimuleren. Op dat domein doen we nog te weinig. Het betrekken van mensen en cultuur te stimuleren. Vrijwilligers zoals changemakers, participatief beleid, flexibel meedenken, dat zij mee gaan denken over de club.’

Veel kleine verenigingen vragen om concrete hulp en advies. Iets op papier aanleveren is vaak te weinig, want er moet ook nog iemand zijn die het plan dan gaat uitvoeren. Vaak komt dit bij het bestuur te liggen, die te weinig tijd hebben om iets goed op te pakken, vertellen 3/7 voorzitters. Zij willen graag aanbod op maat. Wat dit lastig maakt, is dat er ontzettend veel kleine verenigingen zijn. In Friesland is bijvoorbeeld 2/3 van de verenigingen kleiner dan honderd leden met een gemiddeld van 52 leden. Door daar overal aanbod op maat leveren, ben je ontzettend veel geld en tijd kwijt terwijl het vaak minder oplevert dan je hoopt. Om zo bij alle 555 verenigingen langs te gaan en ze persoonlijk te helpen is niet de oplossing, melden alle vier de accountmanagers.

Het is beter om eerst een aanbod te leveren voor iedereen, om aandacht voor dit probleem te creëren. Wanneer je de aandacht van de kleine verenigingen hebt, heb je de taak om interesse weten te creëren. Deze interesse is belangrijk om te hebben, want zonder deze intrinsieke motivatie komt een samenwerking lastig van de grond. Als de interesse is gewerkt, moet je een bepaald verlangen creëren. Wanneer een club het verlangen heeft om samen te werken, is het belangrijk om in actie te komen (Hassan et al., 2015).

Landelijk  Gebied accountmanager  Kring  Lokaal

Pas nadat het landelijk onder de aandacht is gebracht, in het gebied van de accountmanagers en in de kring is besproken, worden er lokale samenwerkingen gevormd. De samenwerking opzetten kan dus enige tijd duren.

Tennisexpert: ‘Ik heb al eens eerder gezegd, ook accountmanagers, dat je misschien ook moet kijken of die kleine verenigingen bij elkaar kan krijgen. Kun je ze organiseren van hun eigen grote waar ze hun eigen problemen meer kunnen bespreken.’

Tennisexpert: ‘Het zelf gaan organiseren van samenwerken, contacten met gemeente en andere verenigingen bij elkaar en een grote volume krijgen en dus meer aanwas en meer mensen bereid. Dan wel een fusie met behoud van de tennisbanen! Mensen willen dichtbij blijven sporten.’

Daarbij is het belangrijk om vereniging zelf te laten bepalen hoe die samenwerking gaat werken. Het is belangrijk om niet te gaan roepen hoe het allemaal moet, maar vereniging samen te laten werken en voor hun de manier te vinden waarop het voor hun gaan werken.

Tennisexpert: ‘Dan is het de kunst om dat samen te laten werken. Heel veel kringen, bepaalde regio’s met veel kleine verenigingen. Iedereen is hier een dienstverlening, tennisser is de klant met een behoefte. Dan is de vraag, in welk opzicht voorzien.’

Het is lastig om verenigingen te helpen die niet open staan voor samenwerking. Wanneer ze er wel voor open staan, kan je na een paar stappen ook makkelijker laten zien dat een fusie ook mogelijk is. Wanneer ze elkaar kennen gaat dit makkelijker, omdat je dan weet met wie je te maken hebt. Als ze inzien welke voordelen het allemaal kan hebben, zoals een volle toss avond en meer vrijwilligers, zullen ze sneller om zijn, meldt de tennisexpert op het gebied van procesbegeleiding.

Tennisexpert: ‘Als je die samenwerking tot stand kan brengen, het samen nog verder samenwerken en samenvoegen een makkelijkere volgende stap wordt. Fusie werd stuk makkelijker doordat ze elkaar kenden. Kijk is hoe leuk het wordt als je samengaat. Park helemaal in orde, toss avond zit vol, meer vrijwilligers.’

Ook nieuw aanbod creëren speciaal voor kleine verenigingen is belangrijk. Daarbij is het lastig om alle