• No results found

2. Religieuze interactie: proselitisme

2.2 Primaire bronnen

In februari 386 wordt Johannes Chrysostomus tot presbyter ingewijd. In datzelfde jaar heeft hij in acht preken de joden en/of Judaïësanten gehekeld.139 Deze preken staan bekend als de

Preken tegen de joden (Adversos Judaeos), tegenwoordig ook wel Preken tegen de Judaïësanten genoemd omdat dit sympathieker overkomt. Filosoof Steven Katz noemt deze homilieeën deé beslissende wending in de geschiedenis van het christelijke anti-jodendom die uiteindelijk zou leiden tot het politieke antisemitisme van Adolf Hitler.140 Ook geestelijk

leider en historicus James Parkes (1896-1981) liet zich uit over deze werken. Zo stelt hij dat de inhoud de meest vreselijke en gewelddadige veroordelingen van het jodendom in de geschriften van een christelijke theoloog bevat.141

Er is echter tussen onderzoekers discussie gaande tegen wie deze preken van Chrysostomus zijn gericht. De meeste stukken van de Preken tegen de Judaïësanten zijn gericht tegen de joden zelf, maar er zijn ook stukken die gericht zijn tegen de christenen en vooral tegen de christenen die zich inlaten met joodse praktijken. Volgens historica Elizabeth Boddens Hosang preekte Johannes Chrysostomus tegen zijn eigen volgelingen en niet tegen de joden. Ze stelt dat we de homilieeën van Chrysostomus in twee categorieeën van preken kunnen plaatsen; exegese en beschrijving van een actuele situatie.142 De preken zijn

volgens haar de eerste reeks van geschriften van kerkvaders die verwijzingen bevatten naar een actuele situatie en niet slechts theologische traktaten zijn op basis van theologische

138 Ibidem, 30-34.

139 Wilhelm Gessel, Rudolf Braëndle en Verena Jegher-Bucher ed., Johannes Chrysostomus. Acht Reden gegen

Juden (Stuttgart 1995) 11.

Judaïësanten zijn christenen die sympathiseerden met de joden.

140 Steven Katz, 'Ideology, state power and mass murder/genocide' in: Peter Hayes ed., Lessons and Legacies. The meaning of the Holocaust in a changing world (Evanston, Illinois 1991) 52.

141 James Parkes, Prelude to Dialogue (Londen 1969) 153.

retoriek.143 Zijn doel was om de christelijke identiteit af te bakenen, die volgens hem in

gevaar kwam door de hechte contacten tussen de christenen en de joden. Chrysostomus hield de christenen daarom voor dat ze banden met de joden moesten verbreken. De kerkleiders stelden in concilie-teksten vast wat er wel en niet was toegestaan in het praktiseren van het christelijke geloof. Deze richtlijnen waren niet geïënspireerd door anti- joodse gevoelens, maar ingegeven door de drang duidelijke grenzen te stellen tussen deze twee verwante religieuze groepen, omdat de richtlijnen zeker in het begin van het christelijke geloof onzeker waren.144

Op verschillende manieren probeert Chrysostomus de christenen ervan te overtuigen dat ze niet moeten omgaan met de joden en niet moeten deelnemen aan de joodse feesten. Dit doet hij onder meer door alle joden te beschuldigen van de dood van Jezus. Ook beschrijft hij zichzelf als een dokter die de patieënten moet genezen van een vreselijke ‘ziekte’, in dit geval zijn de patieënten de christenen die ‘lijden’ aan het jodendom.

Hij begint zijn eerste homilie met de vraag: ‘what is this disease?’, waarmee hij bedoelt dat er veel christenen zijn die deelnemen aan de joodse festiviteiten. Dit wordt duidelijk uit het vervolg:

The festivals of the pitiful and miserable Jews are soon to march upon us one after the other and in quick succession: the feast of Trumpets, the feast of Tabernacles, the fasts.145

Uit dit citaat kunnen we opmaken dat de volgende joodse festivals eraan kwamen: de dag van de bazuin146 (ook wel Rosj Hasjana ‘hoofd van het jaar’), het Feest der Tabernakels (ook

wel Soekkot ‘Loofhuttenfeest’) en de vasten. Deze feesten zijn in het najaar, waardoor we weten dat Chrysostomus zijn homilie een paar dagen of weken ervoor heeft gehouden met het doel vele christenen te waarschuwen voor deze feesten. Hij stelt dat er veel christenen zijn die beweren dat de joden hetzelfde denken als de christenen: ‘there are many in our 143 F.J.E. Boddens Hosang, Establishing boundaries. Christian-Jewish relations in early council texts and the writings of the church fathers, Jewish and Christian Perspectives Series vol. 19 (Leiden, Boston 2010) 122-123. 144 Hanneke Goudappel, ‘Kerkvaders waren niet anti-joods’, Geloof & Kerk, Friesch Dagblad (10 september 2008) www.frieschdagblad.nl.

145 Johannes Chrysostomus, Homilie I, I.5, www.tertullian.org.

ranks who say they think as we do’, en dat deze christenen ook naar de feesten toe gaan om te kijken of zelfs nog erger, meedoen.147

Yet some of these are going to watch the festivals and others will join the Jews in keeping their feasts and observing their fasts. I wish to drive this perverse custom from the Church right now.

Uiteraard wil Chrysostomus de christenen ervan weerhouden deel te nemen aan de feesten en deze perverse gewoonte uit de christelijke gemeenschap bannen. Hij gebruikt hiervoor ook het argument dat de joden Christus hebben gekruisigd en vraagt aan de christenen of het niet vreemd is om met deze joden samen te feesten: ‘is it not strange that those who worship the Crucified keep common festival with those who crucified him? Is it not a sign of folly and the worst madness?148

Naast de joodse festivals probeert Chrysostomus de christenen ook te weerhouden van het bezoeken van de synagoge. Zo stelt hij dat de synagoge niet beter is dan een theater en hij gebruikt een profeet als getuige, later uit het stuk blijkt dat de profeet Jeremia te zijn: ‘I said that the synagogue is no better than a theater and I bring forward a prophet as my witness.’149 Daarnaast is hij van mening dat de joden het geloof net als hun profeten niet

verdienen. Hier gebruikt hij de woorden van de profeet Jeremia: ‘Surely the Jews are not more deserving of belief than their prophets ‘You had a harlot's brow; you became shameless before all’’.150 Het citaat van Jeremia dat Chrysostomus aanhaalt, gaat over Israeël

dat niet meer naar God luistert en een ander pad heeft gekozen. ‘Je hield de brutale blik van 147 Johannes Chrysostomus, Homilieeën tegen de joden I, I.5, www.tertullian.org.

Alle citaten uit de Adversos Judeaos komen van de website www.tertullian.org. Deze site heeft de teksten overgenomen van Fordham Universiteit. Echter was Homilie II niet online bij Fordham Universiteit, waardoor tertullian.org deze heeft overgenomen van een antisemitische website waarvan de vertaler onbekend is. Homilie II is daarom riskant en heb ik niet opgenomen in deze scriptie.

De meest recente vertaling van de homilieeën is van Paul W. Harkins, helaas heeft ook hij niet alle stukken vertaald en heb ik daarom niet kunnen gebruiken.

Johannes Chrysostomus, Discourses against Judaizing Christians, vertaald door Paul W. Harkins. The Fathers of the Church vol. 68 (Washington 1979).

148 Homilie I, V, 1.

In hoofdstuk zeven van Homilie I stelt Johannes Chrysostomus dat de christelijke God de joodse feesten afkeurt. Zie Homilie I, VII, 2-4.

149 Chrysostomus, Homilie I, III.1. 150 Chryostomus, Homilie I, III.1.

een hoer en toonde geen enkele schaamte’ refereert naar de ontrouw van Israeël. Chrysostomus probeert hiermee te zeggen dat Israeël en daarmee de joden zich van God hebben afgekeerd en de synagoge dus ook niet meer een gebedshuis voor de ‘ware’ God is.

Ook in hoofdstuk vijf van zijn eerste homilie beschuldigt Johannes Chrysostomus de christenen ervan de synagoge te beschouwen als een heilige plaats: ‘since there are some who think of the synagogue as a holy place, I must say a few words to them.’151 Hij spreekt de

christenen aan en vraagt zich af waarom ze ontzag hebben voor de synagoge: ‘why do you reverence that place? Must you not despise it, hold it in abomination, run away from it?’152

Het antwoord dat de christenen geven is dat de heilige boeken van het geloof daar bewaard worden: ‘they answer that the Law and the books of the prophets are kept there.’153

Chrysostomus reageert op zijn beurt dat het volstrekte onzin is om een plek te vereren omdat er heilige boeken van het geloof liggen: ‘what is this? Will any place where these books are be a holy place? By no means!’154

In hoofdstuk zes komt terug dat de christenen ook de synagoge in de buitenwijk Daphne van Antiochieë bezochten. Zo stelt Chryosostomus dat er demonen in de synagoge verblijven in zowel Antiochieë als in Daphne: ‘even if there is no idol there, still demons do inhabit the place. And I say this not only about the synagogue here in town but about the one in Daphne as well.’155

Bovendien blijkt in de buitenwijk Daphne naast de synagoge ook nog een andere plek te zijn waar christenen naartoe gaan en waar Chrysostomus fel tegen gekeerd is, namelijk de grot van Matrona: ‘for at Daphne you have a more wicked place of perdition which they call Matrona's. I have heard that many of the faithful go up there and sleep beside the place.’156 De grot van Matrona wordt door verschillende onderzoekers verbonden aan de

Makkabeese martelaren en is vernoemd naar de moeder van de martelaren. De grot van Matrona werd veelbezocht door de bevolking uit Antiochieë ongeacht welke religie ze

151 Homilie I, V, 2. 152 Homilie I, V, 2. 153 Homilie I, V, 2. 154 Homilie I, V, 2. 155 Homilie I, VI, 2. 156 Homilie I, VI, 2.

aanhingen, vaak brachten ze ook een nacht door in de hoop dat ze zouden genezen van hun ziektes. 157

Chrysostomus beschrijft in zijn homilieeën dus niet alleen ‘joodse’ locaties die bezocht werden door christenen zoals de synagogen, maar ook tempels en heilige plekken van de lokale bevolking werden druk bezocht. Hij waarschuwt de christenen voor deze gevaarlijke plekken om hun christelijke orthodoxie te beschermen.

Een voorbeeld van een religieuze ervaring van een individu komt terug in onderstaand citaat. Een man die zichzelf een christen noemt, wordt door Chrysostomus hard aangepakt, doordat hij een vrouw meeneemt naar de synagoge:

A brutal, unfeeling man, reputed to be a Christian (for I would not call a person who would dare to do such a thing a sincere Christian) was forcing her to enter the shrine of the Hebrews and to swear there an oath about some matters under dispute with him.158

Chrysostomus noemt de man ‘wreed’ en ‘ongevoelig’, doordat hij in zijn ogen een zonde begaat door de vrouw mee te nemen naar de synagoge ‘the shrine of the Hebrews’. Ook stelt hij dat de man geen christen is, ook al noemt de man zichzelf wel zo, door deze zonde. De vrouw moet van de man een eed afleggen tegen haar zin in. Daarom vraagt de vrouw Chrysostomus om hulp om te voorkomen dat ze de synagoge zou betreden en deze eed zou afleggen: ‘she begged me to prevent this lawless violence for it was forbidden to her to enter that place [de synagoge].’159 Chrysostomus weet de vrouw bij de man weg te krijgen en

vraagt aan de man of hij een christen is: ‘I snatched her from the hands of her abductor. I asked him if he were a Christian, and he said he was.’160 Dan stelt Chrysostomus de man de

vraag waarom hij de vrouw naar de synagoge heeft meegenomen: ‘I asked him why he rejected the Church and dragged the woman to the place where the Hebrews assembled.’161

Hij komt tot de ontdekking dat de man meer angst heeft voor de God van de joden dan voor 157 Christine Shepardson, Controlling contested places. Late Antique Antioch and the spatial politics of religious controversy (Berkeley, Los Angeles, Londen 2014) 114-115.

158 Chrysostomus, Homilie I, III.4. 159 Homilie I, III.4.

160 Homilie I, III.4. 161 Homilie I, III.5.

die van de christenen: ‘he [de man] answered that many people had told him that oaths sworn there [de synagoge] were more to be feared.162 Het is natuurlijk de vraag of

Chrysostomus de gebeurtenis oprecht heeft beschreven, maar we kunnen concluderen dat er christenen in Antiochieë waren die de synagoge bezochten om de God van de joden niet te tarten.

Chrysostomus begrijpt echter niet dat de christenen wijken voor de joden: ‘the Jews frighten you as if you were little children, and you do not see it.’ Ook vraagt hij zich af hoe de synagoge de christenen bang kan maken. De synagoge was in zijn ogen door God verworpen en onteerd: ‘yet how could their ridiculous and disgraceful synagogues frighten you? Are they not the shrines of men who have been rejected, dishonored, and condemned?’163 Hij

hoopt zo de christenen te overtuigen dat ze niet bang hoeven te zijn voor de joden en zeker niet voor de synagoge.

Een ander punt dat Chrysostomus maakt in zijn homilieeën, is dat zijn volgelingen medechristenen moeten helpen en bevrijden van joodse invloeden. In hoofdstuk vier van zijn eerste homilie spreekt Johannes Chrysostomus zijn volgelingen aan: ‘the greater portion of the city is Christian, yet some are still sick with the Judaizing disease.’164 Hij

vraagt zich af hoe het mogelijk is dat ook al is het grootste gedeelte van de stad christelijk er toch christenen zijn die sympathiseren met de joden. Hij is vooral van mening dat de ‘zieke’ christenen die genegenheid tonen naar de joden veroordeeld moeten worden, maar dat de ‘gezonde’ christenen, die de joden niet steunen, hadden moeten ingrijpen en hun christelijke broeders hadden moeten helpen: ‘surely those who are sick deserve to be accused. But we are not free from blame, because we have neglected them in their hour of illness.’165

Daarna beschrijft Chrysostomus wat zijn aanhangers moeten doen als ze een christen zien die zich overgeeft aan joodse praktijken, namelijk deze persoon erop attenderen dat hij of zij verkeerd bezig is en niet stilzwijgend toekijkt: ‘it is an oppressive burden to remain silent.’166 Het wordt een christen niet in dank afgenomen als hij niet 162 Homilie I, III.5.

163 Homilie I, III. 7. 164 Homilie I, IV, 4. 165 Homilie I, IV, 4. Zie ook: Homilie 4, VII, 7. 166 Homilie I, VIII, 3. Zie ook: Homilie I, IV, 6.

handelt, stelt Chrysostomus, ook doordat hij zichzelf dan niet geliefd maakt bij God en dezelfde straf zal ondergaan als zijn christelijke broeder die de zonde begaat: ‘for this silence makes you an enemy to God and brings destruction both to you who conceal such sinners and to those whose sins go unrevealed. Your silence will make God your foe and will hurt your brother.’167

In zijn vierde homilie gaat Johannes Chrysostomus ook in op de omgang tussen joden en christenen. Deze homilie hield hij in de Grote Kerk in Antiochieë. Hij behandelt dezelfde thema’s als in zijn eerste homilie, onder andere dat er christenen zijn die meedoen met de joodse feesten. Een nieuw onderdeel in zijn homilie is dat hij in hoofdstuk vier de profeet Elia aanhaalt.168 Hij gebruikt de woorden van Elia om de christenen een keuze voor te

leggen, of je kiest voor het christendom en volgt Jezus of je beschouwt het jodendom als de ware religie en wend je af van de christelijke kerk:

Let me say what Elijah said against the Jews. He saw the unholy life the Jews were living: at one time they paid heed to God, at another they worshipped idols. So he spoke some such words as these: "How long will you limp on both legs? If the Lord our God is with you, come, follow Him; but if Baal, then follow him."169

Elia zegt dat de joden de ene keer God wel aanbeden, maar een andere keer aanbeden ze afgoden ‘idols’. In het citaat van Elia richt de profeet zich tegen de Israeëlieten (de joden), die meerdere goden zijn gaan vereren, waaronder de heidense god Baaël. Hij verkondigt dat de joden een keus moeten maken tussen God en deze Baaël. Deze keus tussen verschillende goden gebruikt Chrysostomus om de Judaïësanten voor het blok te zetten; de christelijke kerk of het jodendom: ‘Let me, too, now say this against these Judaizing Christians. If you judge that Judaism is the true religion, why are you causing trouble to the Church? But if Christianity is the true faith, as it really is, stay in it and follow it.’170

In hoofdstuk zeven eindigt Chrysostomus zijn vierde homilie en net als in zijn eerste homilie roept hij hierin de christenen op medevolgers van Jezus aan te spreken als ze 167 Homilie 1, VIII, 3.

168 De profeet Elia (Eliyahu) verdedigde het aanbidden van Jahweh tegenover het aanbidden van Baëal. Zie: De Bijbel, Koningen 1:17-19, 21 en Koningen 2:1-3, 9-10.

169 Homilie 4, IV, 1. 170 Homilie 4, IV, 1.

bijeenkomen met de joden. Hij spoort de christenen aan op zoek te gaan naar christelijke broeders om ze terug te brengen naar de christelijke kerk: ‘Let each one of you interfere and meddle in your brother's affairs […] because we are bringing back the souls of those who have wandered away.’171 Ook al krijgen de christenen die op zoek gaan naar de Judaïësanten

veel te verduren, ze mogen niet opgeven van Chrysostomus: ‘even if we must suffer revilement, even if we must be beaten, even if we must endure any other pain whatsoever, let us do everything to win these brothers back.’172