• No results found

Christenen en Manicheeeërs in de literatuur

3. Christenen en Manicheeeërs

3.1 Christenen en Manicheeeërs in de literatuur

Het christendom en het manicheïësme hadden in hun leer veel overeenkomsten, omdat het manicheïësme opvattingen van het christelijke geloof in hun religie hadden opgenomen, zoals het volgen van Christus. Daarnaast kende ook de praktijk van de twee religies overeenkomsten, beide waren bijvoorbeeld in de Late Oudheid actief bezig met ascese. Arthur Voëoëbus schrijft het beoefenen van de ascese van de Syrische heiligen toe aan de

sterke invloed van de Manicheeeërs en hun anti-kosmische en anti-lichamelijke dualisme. Volgens het manicheïësme schuilde het kwaad in het materieële en dit werd beschouwd als een verklaring voor de ascetische praktijk van de Syrische heiligen en hun versterving van het lichaam. De manicheïësche Elect173 waren een religieuze elite die zich nooit bezig hield

met de problemen van de maatschappij, maar altijd een veilige afstand bewaarde van de zorgen en beslommeringen van het dagelijks leven, bovendien wordt er in de geschriften niks gemeld over hun sociale activiteiten of over de zorg voor de armen. In tegenstelling tot het christendom, werd het manicheïësme nooit een sociale beweging, de dogmatische ideologie leidde juist weg van het triviale en van de materieële aspecten van het menselijk leven. De christelijke heiligen waren daarentegen wel bereid te participeren in het dagelijks leven van de gewone mens en de sociale elite om dat leven te beschermen. Christelijke heiligen koesterden het ideaal van maagdelijkheid, maar indien nodig, waren ze bereid een huwelijk te restitueren en ze baden voor onvruchtbare vrouwen.174

Ascese was voor de Manicheeeërs een heldendaad die geïënspireerd werd door hun diepgewortelde overtuiging dat het kwaad was overwonnen door het licht en daarom kan en wordt overwonnen door iedereen in zijn priveéleven als onderdeel van een allesomvattende strategie.175 Manicheeeërs lieten met ascese zien dat een perfecte harmonie

tussen religieuze waarden en religieuze praktijk mogelijk is door het inspannen van de geest.176

Ondanks het feit dat de ascese bij de Manicheeeërs ver weg stond van de maatschappij, wekte het toch de interesse op bij andere religieuze groepen. Toen de christelijke kerk namelijk de missionaire activiteiten onder de heidenen had hervat, konden de Manicheeeërs profiteren aan de zijlijn. Het proces van kerstening leidde tot een grote interesse in theologie en ascetisme onder alle klassen van de Romeinse maatschappij. Het manicheïësme, dat ook een prominente plek had voor Jezus in de leer en psalmen,

173 De manicheïësche kerk was verdeeld in de electi: degenen die de geloften van het manicheïësme hadden afgelegd (de uitverkorenen) en de auditores: degenen die dit niet hadden gedaan, maar wel participeerden in de manicheïësche kerk.

174 Jan-Willem Drijvers, ‘IV Hellenistic and oriental origins’, in J.W. Drijvers ed., East of Antioch. Studies in Early Syriac Christianity (Aldershot 1984) 30-31.

175 Jan-Willem Drijvers, ‘XVI Conflict and alliance in Manichaeism’, in J.W. Drijvers ed., History and religion in Late Antique Syria (Aldershot 1994) 115-116.

assimileerde gemakkelijk in de nieuwe religieuze “scene” en wekte de indruk bij de autoriteiten dat ze eéeén van de vele groepen was die de christelijke kerk constitueerden.177

In de eerste helft van de vierde eeuw was de leer van Arius (256-336), die stelde dat God de Zoon was ontstaan uit een andere, maar wel een soortgelijke stof van God de Vader en daardoor minderwaardig was, het meest belangrijke theologische discussiepunt in de christelijke kerk. De manicheïësche opvatting van Jezus als een emanatie van de Vader van de Grootheid stond verrassend dicht bij het principe van dezelfde substantie zoals vastgelegd door het Eerste Oecumenische Concilie van Nicaea in 325 tegen Arius. Zoals Epiphanius van Salamis (310-403) schreef: ‘We (i.e. the orthodox) use the same language as they (i.e. the Manichaeans) do, that the Good Off-spring of the Good Father, Light of Light, God of God, True God of True God came to us in order to save us.’ Op dezelfde manier heeft Arius zelf in een van zijn letters die zijn bewaard door Epiphanius uitgedrukt dat de Niceaanse opvatting van de Zoon en de Vader als zijnde ‘van eéeén stof’ eng dicht bij de manicheïësche opvatting stond.178

De verspreiding van het manicheïësme ging samen met de kerstening van het Romeinse Rijk en een belangrijk kenmerk van de kerstening was de groeiende populariteit van het beoefenen van de ascese. Aangezien de manicheïësche uitverkorenen werden opgeroepen een leven te leiden van kuisheid, vegetarisme en armoede, zagen ze zichzelf als de ware volgelingen van Jezus Christus. De Manicheeeërs beschouwden het ascetisme van hun uitverkorenen namelijk als het ware evangelie van Christus. Ze beargumenteerden dat een duidelijke scheiding moest worden gemaakt tussen het dogma van de kerk en het evangelie van Christus. Het was de kerk die de leer formuleerde als de incarnatie en de onbevlekte ontvangenis en deze kaderde als essentieële geloofsopvattingen, terwijl Christus zelf deze opvattingen nooit heeft uitgesproken. Voor een manicheïësche uitverkorene bestond het evangelie uit de daadwerkelijke woorden van Christus en vooral zijn geboden, en daarbij ook de ultieme individuele religieuze beleving.179

Aangezien het manicheïësche ascetisme veel praktische gelijkenissen vertoonde met de christelijke tegenhanger, voelden de Manicheeeërs zich gerechtvaardigd om te denken dat 177 Samuel N.C. Lieu, Manichaeism in the Later Roman Empire and Medieval China. A historical survey (Tuëbingen 1992) 95-96.

178 Ibidem, 95-96. 179 Ibidem, 143-144.

de manicheïësche versie van de ascese beter was aangezien deze werd geeëist van alle uitverkorenen en zorgde voor de volledige verlossing. In Mesopotamieë maakten de ascetische inspanningen van de Manicheeeërs duidelijk een sterke indruk op sommige christenen, zoals op de Paluten.180 Efrem de Syrieër waarschuwde de christenen daarom

tegen het bewonderen van de Manicheeeërs als voorbeeldige christenen. Zoals hij zegt in zijn Polemisch werk tegen Mani: 'for their works are similar to our works, as their fasting is similar to our fasting, but their faith is not similar to our faith'. Daarnaast liepen vrouwen volgens Efrem eerder het risico te worden beïënvloed door de valse, schijnheilige praktijken van de Manicheeeërs: 'and also today he [the demon] seduces the simple women through diverse pretenses: he catches one by fasting, the other by sackcloth and leguminous plants'. Bovendien was het de Duivel zelf, volgens Efrem, die Mani een bleke gelaat had gegeven om de onoplettenden te bedriegen. De gelovigen moesten leren de Manicheeeërs te beoordelen op de innerlijke vuiligheid van hun leer en niet op de uiterlijke vuiligheid van hun kleding.181

3.2 Primaire bronnen over de religieuze relatie tussen christenen en Manicheeeërs

Het religieuze traktaat Contra Manichaeos, opgesteld in 363-364, van Titus van Bostra (378) is de belangrijkste christelijke weerlegging van het manicheïësme. Het werk bestaat uit vier verschillende boeken en onderscheidt zich door zijn samenstelling in twee delen, een rationele weerlegging en een weerlegging van de geschriften, en daarnaast door de rijkdom van de documentatie. Titus heeft namelijk citaten van manicheïësche schrijvers in zijn werk opgenomen, wat dus betekent dat hij zich had verdiept in de leer van het manicheïësme. Tweederde van de tekst is bewaard gebleven in het Grieks, helaas is van boek vier en een groot stuk van boek drie alleen een Syrische tekst overgeleverd.

Als een literair heresiologisch182 werk in een breder katholieke context behoort

Contra Manichaeos volgens historicus Nils Arne Pedersen tot een groep van verschillende anti-manicheïësche teksten uit de omgeving van Antiochieë. Hij stelt dit door de tweedeling 180 De Paluten waren volgelingen van een christelijke bisschop genaamd Palut in Edessa in de vierde eeuw en waren eéeén van de vele concurrerende vormen van het christendom in die tijd.

Zie ook: Christopher Buck, Paradise and paradigm. Key symbols in Persian Christianity and the Baha’i faith (New York 1999) 129-130.

181 Lieu, Manichaeism in the Later Roman Empire and Medieval China. A historical survey, 143-144.

182 Heresiologie is wetenschap die zich bezighoudt met de leer der ketters, 1847, in: P.A.F. van Veen en N. van der Sijs, Van Dale Etymologisch woordenboek (1997).

van het werk, omdat in het eerste deel de Bijbel nauwelijks wordt geciteerd en het tweede deel volledig gewijd is aan de interpretatie van de Bijbel. Hierdoor wordt het ook duidelijk dat het publiek van de Contra Manichaeos niet de Manicheeeërs waren, maar juist de groep die beschermd moest worden tegen invloeden van het manicheïësme. Door het weglaten van een christelijke basis in het eerste deel was het werk ook toegankelijk voor niet-christenen. De intentie van Titus om ook de heidenen te waarschuwen voor de Manicheeeërs kwam door het feit dat de Manicheeeërs erin geslaagd waren heidenen te bekeren tot het manicheïësme. Titus van Bostra zag de heidenen niet als een grote dreiging voor het christendom, maar de groei van het manicheïësme wel. Zowel het christendom als het manicheïësme moesten volgelingen verkrijgen onder de heidenen.183

Het derde boek van de Contra Manichaeos gaat over de heidenen en ketters, in dit geval zijn de heidenen de Romeinen die de traditionele goden aanbaden en de ketters zijn andersdenkende ‘christenen’ die niet dezelfde opvattingen hadden als Titus van Bostra over het christendom en de Manicheeeërs. Titus van Bostra stelt in dit stuk dat ketters ‘erger’ zijn dan de heidenen, omdat heidenen zich meteen afscheiden van de christelijke kerk en ketters zichzelf wel christenen noemen terwijl zij dit in de ogen van Titus van Bostra niet waren: ‘Les heéreétiques, pires que les païëens. Or, les heéreétiques ont eéteé immeédiatement et sur le champ proscrits et rejeteés du cens du christianisme et de l'eéglise, parce qu'ils ont eéteé trouveé coupables de nouveauteé de doctrines eétrangeères.’184

Het is mogelijk dat veel christenen door het manicheïësme werden aangetrokken omdat de Manicheeeërs ook elementen van het christendom hadden opgenomen in hun religie. De christelijke geschreven teksten zoals het onderstaande citaat van Titus van Bostra komen van de bovenlaag van de samenleving, die toegang had tot verschillende religieuze teksten van hun eigen religie en van andere religies en ook in staat was deze te lezen en te begrijpen. De meeste christenen hadden deze toegang niet en kon het verschil tussen een persoon die zichzelf een christen noemde, maar ook manicheïësche elementen in zijn geloof opnam niet goed onderscheiden van een persoon die zichzelf ook christen noemde en dit niet deed.

183 Nils Arne Pedersen, Demonstrative proof in defence of God. A study of Titus of Bostra’s Contra Manichaeos. The work’s sources, aims and relation to its contemporary theology, Nag Hammadi & Manichaean Studies vol. LVI (Leiden, Boston 2004) 158-161.

184 Titus van Bostra, Contre les Manicheéeens, boek III, 318-320, vertaald door Agathe Roman, Thomas S. Schmidt en Paul-Hubert Poirier, Corpus Christianorum in translation 21 (Brepols; Turnhout 2015) 367-368.

Daarnaast komt in het volgende citaat terug dat de Manicheeeërs volgens Titus van Bostra zichzelf niet volgelingen van Christus mogen noemen:

Leur union [de manicheïësche gemeenschap] dans le combat ne leur interdisait pas du tout la participation aè une appellation commune, comme aussi chez les païëens, les philosophes sont tous appeleés aussi Grecs, mais c'est contre le Christ, parole de Dieu, qu'ils ont innoveé au point qu'ils deéchurent de la communion [de christelijke gemeenschap] avec lui et aussi de son appellation.185

Volgens Titus van Bostra mogen de Manicheeeërs zichzelf geen christenen noemen omdat zij in hun leer veel andere opvattingen over Christus hadden die niet in zijn visie van het christendom pasten, zoals in de laatste zin van het citaat naar voren komt. De manicheïësche gemeenschap splitste zich door de nieuwe ideeeën over Christus van de christelijke gemeenschap af. Ook wordt hier duidelijk dat de afbakening van de ‘religieuze groep’ heidenen vager is dan die van de christenen. De filosofen mochten zichzelf wel Grieken noemen, ook al hadden zij niet precies dezelfde ideeeën over de goden en de wereld, terwijl Titus van Bostra voor het christendom naar een exactere definitie streefde.

In boek vier van zijn Contra Manichaeos noemt Titus van Bostra nog een keer dat de Manicheeeërs de naam van Christus ten onrechte gebruiken: ‘c'est en vain que tu t'appliques le nom du Christ et que tu transformes cette appellation en erreur contre toi-meême.’186 Ook

noemt hij hier dat de Manicheeeërs de ‘foute’ leer te veel roemen en de geloofsovertuigingen van de Grieken, die volgens Titus barbaren zijn, ondankbaar volgen: ‘il ne te faut donc pas non plus te glorifier dans ton mensonge, car tu apparais eêtre le disciple ingrat des Grecs aussi bien que des barbares.’187 De Manicheeeërs gebruikten volgens Titus dus ten onrechte

de naam van Christus en ze ondermijnden de leer van de Grieken. Kortom, volgens Titus van Bostra zat het manicheïësme vol met foutieve informatie.

Een andere primaire bron die veel informatie geeft over de relatie tussen christenen en Manicheeeërs zijn de Acta Archelai van Hegemonius uit de vierde eeuw. De Acta Archelai zijn een verzameling van acta, toegeschreven aan Archelauës, een bisschop van de stad 185 Ibidem, boek III, 72, 320, p.368.

186 Ibidem, boek IV, 20, 347, p.399-400. 187 Ibidem, boek IV, 20, 347, p.399-400.

Carchar in het noorden van Mesopotamieë, die met Manicheeeërs in discussie gaat. De auteur Hegemonius wordt geïëdentificeerd met de fictieve Archelauës, maar er is verder niks bekend over deze man, dus de naam Hegemonius kan ook een pseudoniem zijn. Het doel van het werk is bewijzen leveren van de ketterij van het Manicheïësme door te laten zien dat Mani zowel in zijn carrieère als in zijn geloof slechts een schakel was in de keten van fouten die begonnen was bij Simon de tovenaar, een personage uit Handelingen van de Apostelen in het Nieuwe Testament.188

De acta zijn voor de gewone man lastig te begrijpen, omdat Archelauës en Mani (Manes in de tekst) met elkaar in discussie gaan over hun geloofsovertuigingen. Bovendien komt door de diepgang in de geloofsovertuigingen van de twee personages weinig terug over de omgang tussen christenen en Manicheeeërs in het dagelijks leven. Toch kan men uit hoofdstuk LXVII afleiden dat Archelauës de christenen waarschuwt voor figuren als Mani (Manes) en dat hij niet de eerste is en waarschijnlijk ook niet de laatste die met andere ‘valse’ ideeeën over God volgers probeert te vergaren. In het volgende citaat komt terug dat Archelauës de christenen vertelt over de lijn van ‘valse profeten’ en dat ze Mani en het manicheïësme ook zo moeten benaderen:

My brothers, let none of you be incredulous about the things I [Archelauës] have said, namely that Manes was not himself the first author of this accursed dogma, but only that through him was it declared to certain regions of the world. But the one who has carried something somewhere should not automatically be deemed its originator, but rather the one who invented it.189

Archelauës stelt dat Mani niet zelf met ideeeën kwam, maar geloofsovertuigingen van anderen heeft overgenomen. Deze overtuigingen zijn echter wel door Mani verspreid in verschillende regio’s. Ook waarschuwt Archelauës zijn christelijke ‘broeders’ dat iemand die een geloofsovertuiging brengt, niet meteen gezien moet worden als de bedenker. Hij doelt hierbij op Mani en stelt dat Mani ideeeën van een ander als die van hemzelf heeft

188 Zie voor Simon de Tovenaar Handelingen 8:9-8:24 in het Nieuwe Testament.

189 Hegemonius, Acta Archelai (Handelingen van Archelauës), LXVII. 1-3, vertaald door Mark Vermes, Manichaean Studies IV (Brepols; Turnhout 2001) 148-149.

overgeleverd: ‘for it was not he who at the outset initiated this business, but he only delivered to men by his own agency things which had been invented by someone else.’190

Archelauës is daarom van mening dat de christenen moeten aantonen dat Mani niet de eerste is met deze ideeeën, maar dat deze afkomstig zijn van een barbaar: ‘from these it is our intention to prove that the origin of this pestilence did not emanate from Manes, but from another, and that it arose much earlier from a barbarian and was kept shrouded in silence.’191 Helaas is het niet duidelijk wie Archelauës bedoelt met barbaar, maar in ieder

geval wordt het voor de christenen helder dat ze het manicheïësme niet serieus moeten nemen.

Ook bisschop Augustinus van Hippo (354-430) heeft acta tegen de Manicheeeërs geschreven, terwijl hij zelf tien jaar lid was van de manicheïësche gemeenschap. Echter is hij door de Griekse filosofie van het manicheïësme afgekeerd, want het neoplatonisme gaf voor hem een meer bevredigende versie van de afkomst van het kwaad dan het manicheïësme. In zijn Acta seu disputatio contra Fortunatum manichaeum (392) gaat hij in discussie over de leer van het manicheïësme met een man genaamd Fortunatus, die een ouderling van de Manicheeeërs was. In onderstaand citaat komt de rang van de verschillende mannen in hun geloof goed naar voren. De uitverkorene is de hoogste functie in het manicheïësme en Fortunatus is dat niet. Augustinus vraagt daarom ook aan Fortunatus om religieuze zaken van het manicheïësme met zijn uitverkorene te bespreken, want die is de enige die op sommige vragen antwoord kan geven. Verder kan er gezegd worden dat Augustinus nog op goede voet staat met de Manicheeeërs, maar het geloof zelf heeft verworpen doordat de leer niet op al zijn vragen een bevredigend antwoord kon geven. Dit werk is een goed voorbeeld van individuele ervaringen in het geloof, hier die van Augustinus. In zijn religieuze beleving schoot het manicheïësme tekort waar het christendom wel zijn verlangens kon vervullen. Onderstaand citaat is een reactie van Augustinus op Fortunatus uit zijn werk Acta seu disputatio contra Fortunatum manichaeum:

190 Ibidem, 148-149. 191 Ibidem, 148-149.

Augustin said: You call me to something else, when I had proposed to discuss faith, but concerning your morals only those who are your Elect can fully know. But you know that I was not your Elect, but an Auditor.192

Augustinus reageert hier op Fortinatus in een gesprek dat al bezig was. De conversatie gaat over de geloofsbelijdenis van het manicheïësme, maar Fortinatus begon eerder in het gesprek over moraal. Daarom reageert Augustinus dat alleen de Elect (de uitverkorenen) antwoorden kan geven op vragen over moraal, ‘only those who are your Elect can fully know.’ Ook wordt het hier duidelijk dat Augustinus geen uitverkorene in het manicheïësme was, maar slechts een deelnemer, ‘Auditor’. Hij gaat verder:

Hence though I was present at your prayer meetings, as you have asked; yet in your prayer meetings where I have been present l have seen nothing shameful take place; but only that the faith that I afterwards learned and approved is denounced.193

Hier vertelt Augustinus dat hij naar bijeenkomsten is geweest van de Manicheeeërs en dat hij niets beschamends heeft waargenomen, alleen dat het geloof in zijn ogen niet goed wordt nageleefd, ‘the faith is denounced’. Uit deze zin maakt Augustinus duidelijk dat het christendom zijn geloofsovertuigingen wel realiseert en het manicheïësme dit niet kan.

Een voorbeeld van een Manicheeeër uit Antiochieë is een vrouw genaamd Julia. Volgens de vijfde-eeuwse monnik Marcus Diaconus probeerde zij nog niet volledige bekeerde christenen over te halen om zich te laten bekeren tot het manicheïësme. Ook hij stelt net als Efrem de Syrieër dat vooral vrouwen vatbaar waren zich te bekeren tot het manicheïësme. Het is dus waarschijnlijk dat christelijke vrouwen in de Late Oudheid de overstap maakten van