• No results found

8. Nederlandse regelgeving vs nieuwe OESO-richtlijnen

9.2 Prijsaanpassing bij onafhankelijke partijen

In de OESO-richtlijnen wordt aangegeven dat onafhankelijke partijen in bepaalde gevallen een prijsaanpassingsclausule in de overeenkomst opnemen. De Nederlandse regelgeving sluit zich hierbij aan. Een prijsaanpassingsclausule kan opgenomen worden omdat een vaste prijs niet genoeg zekerheid biedt voor de risico’s die de grote onzekerheid van de waardering met zich mee brengt. De belastingdienst kan dit bij intra-groepstransacties ook veronderstellen en op basis hiervan de prijs achteraf aanpassen. Een andere mogelijkheid voor de belastingdienst is het veronderstellen van heronderhandeling. De OESO is van

mening dat onafhankelijke partijen in bepaalde gevallen zullen

heronderhandelen over de prijs. Dit zal zijn in het geval dat beide bij de transactie betrokken partijen hier baat bij hebben. Belastingdiensten krijgen de mogelijkheid om ook op basis van deze gedachte bij intra-groepstransacties de verrekenprijs aan te passen.

Voor het gebruik van prijsaanpassingsclausules en heronderhandelingen wordt in de literatuur weinig steun gegeven. Van Egdom67 zegt dat dergelijke

transacties tussen onafhankelijke partijen zeer weinig voor komen. Dit maakt het volgens hem voor belastingdiensten bewijstechnisch dan ook zeer moeilijk deze stelling in te nemen. In de commentaren op het BEPS-project blijkt dat ook veel bedrijven en organisaties het niet eens zijn met het standpunt van de OESO. BDI68 schrijft dat ze twijfelt aan het standpunt van de OESO69. BDI denkt niet dat

onafhankelijke partijen overeenkomsten sluiten waarbij de afgesproken prijs jaren na de transfer aangepast kan worden. De hypothese van de OESO dat dit wel zo is wordt niet onderbouwd met empirische data. BDI stelt dat het standpunt van de OESO slechts gebaseerd is op onbewezen verwachtingen. Ook

CBI70 stelt dat de meeste bedrijven geen transacties aan zullen gaan met

prijsaanpassingsclausules71. Bedrijven willen zekerheid, en niet na het sluiten

van een overeenkomst financiële risico’s lopen die beïnvloed worden door andermans bedrijfsvoering.

Om deze beweringen kracht bij te zetten heb ik de jaarrekeningen van meerdere grote internationaal opererende concerns bekeken. Op grond van

IFRS 72 en de Nederlandse regelgeving zijn bedrijven verplicht om

voorwaardelijke verplichtingen en voorwaardelijke vorderingen toe te lichten in de jaarrekening73. Indien de concerns bij een transactie met immateriële activa

prijsaanpassingsclausules opgenomen hebben, moet dit dus in de jaarrekeningen terug te zien zijn. De bestudeerde jaarrekeningen zijn die van Samsung, PepsiCo en Unilever uit 2014. Deze concerns zijn gekozen omdat ze allemaal veel patenten en/of merknamen binnen het concern hebben en deze ook geregeld verwerven en verkopen.

67 Egdom (2011), p.161

68 BDI is een overkoepelende organisatie voor Duitse industriebedrijven. Het vertegenwoordigt

meer dan 100.000 grote en kleinere bedrijven die gezamenlijk goed zijn voor een derde van het Duitse BBP.

69 BEPS Action 8 Comments (2015), p.21

70 CBI is een organisatie die ongeveer 190.000 Britse ondernemingen vertegenwoordigd. Deze

ondernemingen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor een derde van de werkgelegenheid in de private sector.

71 BEPS Action 8 Comments (2015), p.41 72 International Financial Reporting Standards 73 Böhmer (2014), p. 1075

9.2.1 Samsung74

Samsung Electronics is een van de grootste elektronicaconcerns van de wereld en had in 2014 een geconsolideerde omzet van bijna $196 miljard. Op de geconsolideerde balans was exclusief goodwill eind 2014 voor $4,5 miljard aan immateriële activa aanwezig. In 2014 werd ruim $365 miljoen aan immateriële activa aangekocht en werd voor $65 miljoen aan immateriële activa verkocht.

In de jaarrekening is geen enkel bewijs te vinden te vinden dat bij één van de in 2014 gesloten overeenkomsten een prijsaanpassingsclausule in het contract opgenomen is. Ook voor openstaande prijsaanpassingsclausules van overeenkomsten uit voorgaande jaren is geen bewijs te vinden. Het lijkt dus zo te zijn dat, gezien de verplichting voorwaardelijke kosten en opbrengsten op te nemen in de jaarrekening, er geen contracten met prijsaanpassingsclausules zijn. Hiermee sluiten de bevindingen aan bij het aan de hand van de literatuur ingenomen standpunt.

9.2.2 PepsiCo75

PepsiCo is een wereldwijd opererend voedings- en drankconcern dat onder andere 22 merken heeft die jaarlijks meer dan $1 miljard omzetten. Het concern had in 2014 een geconsolideerde omzet van bijna $67 miljard. Eind 2014 stond er exclusief goodwill ruim $12,5 miljard aan immateriële activa op de balans. Er werd in 2014 voor $21 miljoen aan immateriële activa gekocht en voor $5 miljoen aan immateriële activa verkocht.

De aan- en verkoop van immateriële activa in 2014 was relatief klein. Wel wordt uit de jaarrekening duidelijk dat er in voorgaande jaren meerdere merken zijn overgenomen. De waardering van deze merken wordt redelijk uitgebreid

besproken76, maar er is wederom geen bewijs te vinden om aan te nemen dat er

prijsaanpassingsclausules zijn opgenomen. Ook na de analyse van de jaarrekening van PepsiCo is er geen reden om aan te nemen dat het standpunt van de OESO en de Staatssecretaris klopt.

74 Samsung Electronics Annual Report 2014 75 PepsiCo Annual Report 2014

9.2.3 Unilever77

Unilever is een wereldwijd opererend concern op het gebied van voedingsmiddelen, persoonlijke verzorging en schoonmaakmiddelen. Unilever heeft een portfolio met vele merken waaronder 15 merken die jaarlijks meer dan €1 miljard omzetten. In 2014 bedroeg de geconsolideerde omzet van het concern bijna €48,5 miljard. Op de balans stond eind 2014 exclusief goodwill ruim €7,5 miljard aan immateriële activa. In 2014 wordt er voor €432 miljoen aan immateriële activa gekocht en voor €589 miljoen aan immateriële activa verkocht.

Bij Unilever zijn in 2014 voor aanzienlijke bedragen immateriële activa verkocht en gekocht en er wordt in de jaarrekening uitgebreid aandacht gegeven

aan de waardering hiervan78. Nergens wordt gesproken over voorwaardelijke

vorderingen of verplichtingen. Ook hier lijken prijsaanpassingsclausules simpelweg niet in de overeenkomsten voor te komen.

De twijfels die er in de literatuur en door diverse organisaties geuit worden over het standpunt van de OESO en de Staatssecretaris lijken terecht. De stelling van de OESO dat onafhankelijke partijen op basis van ex post resultaten in bepaalde gevallen prijsaanpassingen doen, vindt in ieder geval geen steun bij de onderzochte jaarrekeningen. Hierdoor zal het voor belastingdiensten moeilijk te bewijzen zijn dat onafhankelijke partijen onder vergelijkbare omstandigheden de prijs zouden aanpassen.