• No results found

Positieregels: wie is aan zet?

Wie in de sector heeft de positie om het voortouw te nemen om een (collectieve) omslag naar gecertificeerde pallets te stimuleren?

De afnemers (vraag);

De grote bedrijven/ brancheorganisatie; De aanbieders (producenten in het buitenland).

De respondenten zijn het erover eens dat als de eindgebruikers een start maken en er meer vraag ontstaat naar FSC- en PEFC-gecertificeerde verpakkingen, verandering zal ontstaan. De pallet is een product dat plaatsvindt in productketens van andere economische sectoren. Voor het vergroten van het aandeel gecertificeerd hout in deze sector ligt de bal volgens de meeste respondenten in belangrijke mate bij de klanten. Dit bij de mate waarin Phillips, Heineken, Coca Cola, etc. het besef gaan krijgen dat zij in hun duurzaamheidimago ook het transport willen betrekken en dus de pallet. Wanneer de afnemers hun hele keten duurzaam willen maken, inclusief de transportpallet, dan komt er verandering. Een gecertificeerde pallet leeft nog beperkt bij de klant, in de maatschappij. Men beseft dat als de grote palletproducenten collectief het voortouw zouden nemen dat er dan wel een grote impuls vanuit zou gaan (om ook milieubewustzijn en vraag bij afnemers te stimuleren). Hieraan is met de nieuwe gedragscode van de EPV een impuls gegeven.

Sommige respondenten denken dat in de toekomst meer en meer gecertificeerd hout gevraagd zal worden. Twee respondenten geven wel aan dat klanten er vragen over beginnen te stellen: “Nu zitten ze nog in het stadium van vragen stellen. Daarna komt dat ze het wenselijk vinden als hout een certificaat heeft. Daarna komt de fase dat ze zeggen: als het geen certificaat heeft dan hoeft het niet meer” (Respondent).

Ze verwachten dat gecertificeerd hout ook in deze sector steeds meer gemeengoed zal worden. Marktimpulsen als invloed van het keurmerk op de kwaliteit van het product verwacht men niet direct. Een paar respondenten verwachten een terugverdieneffect: die menen dat zich op den duur kan terugverdienen om voorloper te zijn op dit vlak. Toekomstperspectief is dan de motivatie.

De respondenten is gevraagd mee te denken over de haalbaarheid van certificeren in Oost- Europa. Waar moet je dan op letten?

Certificeer alles op een basisniveau. In Oost-Europa is men met FSC en PEFC bezig. Maar de kosten om gecertificeerd te raken, zijn in verhouding hoog. Bovendien brengt FSC veel bureaucratie met zich mee en dat kan voor kleine bosbouwers een te grote inspanning zijn.

De houding vanuit West-Europa om in andere landen de eigen (hoge) standaard op te leggen is volgens de respondenten niet wenselijk. Oost-Europa kent generaties lange tradities van bosbeheer. Deze praktijken zouden eerst onderzocht moeten worden. Het promoten van certificering moet op Europese schaal gebeuren om zo een level playing field te creëren. Nederland kan aandringen op het in Europa of wereldwijd breder implementeren van nationale boswetten. Dit is niet de competentie van Nederland; daarvoor zijn mondiale platforms: ITTO, UNFF.

Men is er op tegen dat de certificaten allemaal eigen criteria hebben, PEFC en FSC. De overheid heeft ook geen heldere criteria. De bedrijven zien liever dat er heldere criteria komen, eenduidigheid. Vooral omdat FSC minder beschikbaar is dan PEFC, pleiten ze voor een soort „koepellabel‟ waar beide vermengd onder gebruikt kunnen worden. Breng in elk geval FSC en PEFC samen onder één noemer. (De EPV kiest niet voor een bepaald keurmerk en bepleit erkenning van meerdere certificaten (via onder meer TPAC) en samenwerking tussen FSC en PEFC zou de markt dienen).

Er is twijfel over de administratie in Oost-Europese landen. Controle wordt de zwakke schakel. Je kunt de aantoonbaarheid in Oost-Europa moeilijker controleren.

Los van de discussie over certificaten menen alle respondenten dat hout als duurzaam product op zich veel meer promotie verdient.

Bedrijfsvoering

Gecertificeerd hout vraagt om verandering van voornamelijk de logistieke indeling; het (aantoonbaar) apart houden en verwerken van de houtstromen. Dit vraagt een verandering in de organisatie van de bedrijfsvoering. Er is in deze sector al ervaring opgedaan met ISPM15; dit is ook een label. Wanneer er certificaten voor duurzaam bosbeheer bijkomen, komen er, naast droog hout en ISPM 15, aparte stromen PEFC- en FSC-hout bij.

De meeste geïnterviewden geven aan dat deze organisatorische rompslomp rond FSC of PEFC gecertificeerd hout nu niet zinvol is, omdat de klanten er niet om vragen. Wanneer een klant er wel om vraagt, zou het volgens sommige respondenten wel mogelijk zijn. Sommige respondenten ervaren de organisatorische veranderingen bij het apart gaan laten lopen van FSC of PEFC gecertificeerd hout als grotere barrière dan andere.

Het idee bij sommige Respondenten is dat het makkelijker werkt als al het hout eenzelfde label draagt en wanneer alle hout ineens omgaat, in plaats van deelstromen. Dat is eenvoudiger in zowel bedrijfsvoering als in controle- en administratiesystemen te passen. Een respondent illustreert:

“Het is een sector die al jaren hetzelfde werkt. Productietechnisch gezien is er wel wat gebeurd (de snelheid van het produceren is toegenomen en de materiaalkeuze is veranderd). Maar het product en de organisaties/fabrieken veranderen niet snel. Als je met vier of vijf of zes gescheiden stromen moet werken, is dat een omslag”.

Wanneer de vraag naar gecertificeerd hout ontstaat, moeten de bedrijven een slag in de logistieke indeling maken, zoals aantoonbaar apart verwerken van houtstromen en klein houden van voorraden.

3.5.

Verandering en externe druk