• No results found

Pomponius Algier

In document HISTORIE DER MARTELAREN Deel 3 (pagina 74-78)

[JAAR 1552].

Pomponius Algier, te Nola in het koninkrijk Napels geboren, studeerde te Padua, werd als verachter van de pauselijke godsdienst bij de stadsrechter aangeklaagd, en door hem, als de daartoe aangestelde rechter dier plaats gevangen genomen. Hoe jong hij ook was, toonde hij zijn standvastigheid temidden van zijn gevangenschap derwijze, dat deze in geheel Italië bekend was, zodat hij na een langdurige gevangenschap door

de raad te Venetië veroordeeld werd om levenslang in de galeien door te brengen.

Vele raadsheren te Venetië, die zijn onderwerping zagen, deden hun best, om hem van zijn standvastigheid af te trekken; doch de Heere, Die Zijn werk in hem had begonnen, sterkte hem, en deed hem er in volharden, totdat hij in de stad Rome, op aandringen van paus Paulus de vierde en van de kardinalen, een zalig einde had.

Toen hem onder andere gevraagd werd, aangezien hij zich als lid der algemene christelijke kerk uitgaf, waar zijn priester dan was, antwoordde hij: "Er zijn tweeërlei priesters op aarde, van wie enige over wereldlijke zaken gesteld zijn tot bescherming der vromen en tot bestraffing der bozen; enigen weer over geestelijke zaken, opdat zij anderen in de vrees Gods en de ware godsdienst, door Gods Woord en goede voorbeelden, zouden onderwijzen, en hun de sacramenten meedelen. Nu erken ik in wereldlijke zaken de overheid van deze plaats, namelijk, de regering te Venetië, voor mijn priester. Maar aangaande Gods Woord en de sacramenten ken ik in deze plaats geen priester, aangezien hier geen uitwendige gemeente of verzameling te vinden is, uitgenomen de pauselijke synagoge, wier lidmaat te zijn of bij haar te blijven ik volstrekt niet begeer."

Toen zij hem weer bevalen in de gevangenis te gaan, zei hij: “Ik ga graag daar heen, ja zelfs in de dood, zo het God nu behaagt; ja, daarom ben ik hier."

Als zij hem op een anderen tijd ook aangaande de oorbiecht ondervroegen, zei Pomponius: "Zulk een confessie of biecht behoorde waarlijk wel een confusie of verwarring te worden genoemd, aangezien daaruit zeer slechte vruchten voortkomen, namelijk echtbreuk, bloedschande en allerlei hoererij en onenigheid, ja allerlei lasteringen, die men slechts bedenken kan, zoals doodslagen, verraderij, bedriegerij en dergelijke. Aangezien de vruchten zo slecht zijn, kunnen de wortel en de boom waarlijk niet goed wezen.

Toen hem ook naar de voorbidding van de heiligen gevraagd werd, en een hunner zei:

"Wat zullen wij u veel daarvan zeggen, terwijl gij er toch in het geheel niet aan gelooft?" antwoordde Pomponius: “Ik geloof alleen in Christus; ik heb Christus alleen lief, ik hang Christus alleen aan, daar ik verzekerd ben, dat Christus de Middelaar en Verzoener is tussen God en de mensen. Ja," zo ging hij voort, "omdat Christus ons zelf heeft leren bidden: "Onze Vader, Die in de hemelen bent" enz., waarom zullen wij dan andere middelaars en voorsprekers zoeken? Is God onze Vader, en Christus onze broeder, wat hebben wij dan andere middelaars nodig, die de Vader bidden zouden voor de kinderen? Wanneer wij lidmaten van Christus zijn, waarom zullen wij zelf dan niet zonder middelaars tot Hem gaan, en ons voor Hem vernederen, en zelfs veel liever Hem om vergeving bidden, dan door andere middelaars genade zoeken, alsof wij halsstarrige en afvallige kinderen van onze Vader waren?"

Over het vagevuur sprak hij aldus: “Augustinus zegt, dat tussen het paradijs en de hel geen derde is. Indien dit alzo is, dan moet uw vagevuur of in de hemel of in de hel gezocht worden. Maar het is zeker, dat in het paradijs geen plaats van kwelling te vinden is; aldus moet dan uw vagevuur in de hel zijn. Bovendien kan er uit de heilige Schrift niet bewezen worden, dat er iemand uit de hel terugkomt; maar, die eens in de hel is, moet daar eeuwig blijven; gij mag derhalve uw vagevuur voor uzelf behouden, aangezien gij naai, uw goeddunken, er in en er weer uit komen kunt. Ik begeer er niet in te komen, want, omdat ik niet tot uw aanhangers behoor, zou ik er misschien in moeten blijven. Daarenboven, indien het vagevuur een plaats is niet van eeuwige, maar van tijdelijke plagen, wie zal dan na het einde der wereld daarin overblijven.

voorwaar niemand, en het vagevuur zal leeg moeten blijven staan. Immers dan zullen, zoals de heilige Schrift zegt de goddelozen in het eeuwige helse vuur en de vromen in de eeuwige hemelse vreugde zijn. Waar zullen dan zoveel duizend miljoenen aflaten

komen, die aan zo vele blinde en ongelovige mensen door u gegeven werden? Zullen zij niet waarlijk onnodig zijn? Als gij zegt, dat het vagevuur dan zal ophouden, moet er een andere ongerijmde zaak uit volgen, te weten, dat het paradijs en de hel niet eeuwig, maar, tijdelijk zijn, aangezien gij beweert, dat de hemel en de hel, wat hun duur aangaat, dezelfde eigenschappen hebben. Ik wil u echter wel zeggen, ofschoon gij dit zonder mijn opmerking wel weet, waar uw vagevuur te vinden is, namelijk in de zak van de arme lieden, welke zak het veel krachtiger reinigt en ontlast dan Scammonium, Cassia fistula, Rhabarber of Manna de maag en de ingewanden zuiveren kunnen. Daarom behoorde ook het vagevuur niet Purgatorium (zuiveringsmiddel), maar Pagatorium ('betaalmiddel) genoemd te worden.

Pomponius schreef ook een zeer troostrijke brief aan zijn medebroeders, waarin onder andere deze woorden te vinden zijn: “Ik wil van ongelofelijk dingen spreken. Ik heb honigraten in de ingewanden van de leeuw gevonden. Ik heb verkwikking gesmaakt in een diepe kuil. Ja, in plaats van alle bitterheid, heb ik rust gevonden. Ja:, in de kaken der hei heb ik vreugdegenoten, en daar sterkte bekomen, waar anderen van angst en vrees beven. Maar, wie zal het geloven, dat iemand in zulk een ellendigen staat lust, in zulk een eenzaamheid aangenaam gezelschap, in zulke harde banden rust vinden zou?

Ik zal het u zeggen, mijn allerliefste; de zoete en goede hand van God heeft mij dit alles meegedeeld. Ziet, nu is Hij, Die vroeger ver van mij was, geheel nabij, met en bij mij. Hem, die ik vroeger slechts in de duisternis gevoelde, en van ver zag, zie ik nu geheel van nabij, helder en klaar. Hij, naar Wie ik vroeger dorstte, reikt mij de hand en troost mij; ja Hij vervult mij ook met vreugde; Hij neemt alle treurigheid van mij weg, en schenkt mij Zijn macht en kracht. 0, hoe goed is de Heere! Die niet toelaat, dat Zijn dienaars boven hun krachten verzocht worden. 0, hoe licht is Zijn last! Hoe liefelijk en zoet is Zijn juk! Wie is de Allerhoogste gelijk, Die de bedroefde aanneemt, de gewonde heelt en de kranke sterkt. Bij wie zullen wij Hem vergelijken? Doch zulke goddelijke gaven kunnen door de wereld niet begrepen worden, want een onwetend mens zou hier tot mij zeggen: "Gij zult niet lang de stank, de hitte en het zweet van deze plaats, waar gij thans bent, kunnen verdragen; en hoe zult gij dan zo vele duizenden ongemakken en pijnigingen kunnen lijden? Wilt gij uw schoon en lief vaderland, de rijkdom, de eer en de genietingen van deze wereld en uw lieve vrienden vergeten? Wilt gij uw kennis en bekwaamheden, die gij, maar tot nog toe zonder enige vrucht verkregen hebt, zo geheel als niets achten? Eindelijk, zult gij voor de dood niet schromen, die u alle uren en ogenblikken voor ogen staat? O grote dwaasheid!" Met weinige woorden antwoord ik hierop: Wat is heter dan het helse vuur, dat de goddelozen bereid is? Wier hart is kouder dan het hart van hen, die nog in de duisternis wandelen?

Wat is harder, ongebaander en onrustiger dan hun boos leven? Wat is oneerlijker dan de tegenwoordige wereld Verder, welk vaderland is liefelijker dan het hemelse?

Welke schat is groter dan het eeuwige leven? Wie zijn ware vrienden anders dan zij, die het Woord Gods gehoorzaam zin. Waar is meerder vreugde en genot te smaken dan in de hemel? Ja, wat ook mijn kennis en bekwaamheid aangaat, worden ons die niet vanwege de kennis van God meegedeeld, zonder welke kennis wij waarlijk alle moeite en arbeid in ons studeren te vergeefs zouden hebben aangewend? Welke verkwikking kan iemand hebben zonder God, Die de beste troosten het geneesmiddel is? Hoe zal hij mij de dood verschrikkelijk maken, die zelf dood is in zijn zonden?

Indien Christus de weg, de waarheid en het leven is, waar zal ik mijn weg anders kiezen anders dan tot Hem? De hitte is mij een schaduw onder een schonen groenen boom. De koude is mij als de lente. Ja, waarom zou ik voor de hitte vrezen, daar ik voor het vuur niet vrees? En hoe zou hem de koude kunnen schaden, (lieten enenmale

brandt van liefde tot de Heere Jezus Christus? Wat deze plaats der gevangenis aangaat, het is waar, dat zij hard en zwaar is; doch mij, de onschuldige, is zij liefelijk, alsof zij aan de een zijde van melk en aan de anderen kant van honig vloeit, aangezien ik hier alle weldaden Gods zo overvloedig kan bedenken. De plaats is, op zich zelf beschouwd, wel ruw en slecht ingericht, doch mij is zij als een schone en uitgestrekte welde, ja, als het beste en edelste deel der gehele wereld. Hier zie ik koningen en vorsten, steden en volken, ja ook, veldslagen, in welke sommigen overwonnen en verslagen, anderen onderdrukt en enige verhoogd worden. Hier is de berg Sion; hier is het verborgen burgerschap, waar Christus mij volkomen bijstand biedt. Rondom mij heen hier zie ik de lieve aartsvaders, de Profeten, de Apostelen, de Evangelisten en alle getrouwe dienstknechten van God. De een omarmt mij en houdt mij vast, de andere dringt en vermaant mij, de derde openbaart mij de vreugde en de nuttigheid der heilige sacramenten; anderen troosten en leiden mij, en zingen liederen en lofzangen tel, ere van onze God. Hoe durft nu iemand zeggen, dat ik in zulk een vroom en heerlijk gezelschap alleen en zonder troost en goede voorbeelden ben? Want hier zie ik enige gedood, gekruisigd, gestenigd en niet zagen vaneen gereten anderen op een rooster verbrand of in kokend water, vet of olie gedood. Hier zie ik, hoe men de een de ogen uitsteekt, de ander de tong afsnijdt, op een andere plaats het hoofd, ja ook de handen en voeten geheel afslaat: verder, hoe men sommigen in een gloeiende oven, anderen voor de wilde dieren werpt. Ja, ik zie er velen, die met allerlei smarten gepijnigd worden, en nochtans levend, fris en gezond blijven, aangezien zij allen hetzelfde geneesmiddel hebben, waardoor zij worden geheeld, en waardoor ook ik mijn sterkte bekom, en al deze slechts een wijle tijd durende ellenden lijd, aangezien de hoop op de hemelse goederen mij verkwikt en onderhoudt. Ik vrees niet voor de vele duizenden, die zich zonder oorzaak tegen mij verzetten, en mij verongelijken.

Want Die in de hemel zit, bespot hen, enz. O, welke grote dwazen zijn zij, die mij hierom voor een dwaas uitmaken!

En, wat men mij van de regering te Venetië zegt, dat zij vermogende, wijze, vreedzame, barmhartige en doorluchtige raadsheren zijn, dat laat ik aan zijn plaats. De Apostelen leren, dat wij God meer moeten gehoorzamen dan de mensen. Daarom, wanneer wij voor alles God als de opperste Vorst van onze wereld naar behoren hebben gediend, zijn wij ook schuldig die overheid behoorlijke gehoorzaamheid te bewijzen. Te wensen was het intussen, dat zij voor God onstraffelijker waren, dan nu het geval is. Zij heten magnifici of grootdadigen, doch voor God ontbreekt er veel aan.

Zij zijn mannen van het recht, maar zij missen het fundament der rechtvaardigheid, welke is Jezus Christus. Zij zijn wijze lieden, maar waar ontdekt men bij hen de vrees van God, die de aanvang en de oorsprong van alle goddelijke wijsheid is? Zij heten goed, maar waar is hun christelijke liefde? Zij worden vroom en braaf genoemd, maar het ontbreekt hun aan de grond van de ware vroomheid. Zij zijn doorluchtig en machtig, maar zij verwerpen de Heere van alle eer en heerlijkheid. Laat u derhalve onderwijzen, gij koningen, en laat n tuchtigen, gij rechters op aarde. Want wie Gods dienaren vervolgt, hij vervolgt God zelf."

Daarna ging hij voort: "Indien mijn belijdenis niet goed is, dat zij dit dan uit Gods Woord bewijzen, en dan zal ik graag erkennen, dat zij niet van God, maar van mij afkomstig is. Doch, indien zij onberispelijk is, dan moet gij tegen uw wil, en al deed u dit ook van hart leed, erkennen en toegeven, dat zij afkomstig is van God. Indien dit nu zo is, wie zal mij dan aanklagen? Zouden dat de hoogwijze lieden doen? Of zullen zij oprechte en welbeminde rechters zijn, die mij durven veroordelen? Welaan, veroordeelt mij vrij; Gods Woord zal daarom niet veroordeeld, vernietigd of verhinderd worden maar het koninkrijk van God zal de waren Israëlieten en

uitverkorenen van God des te liever en aangenamer zijn, en des te liefelijker tot hen komen," enz. De datum van zijn schrijven schreef hij aldus neer: "Gegeven uit de gans liefelijke lusthof der gevangenis, Leonia genaamd, de 12den Juli, in het jaar 1555."

Toen Pomponius geruime tijd te Padua had gevangen gezeten, werd hij naar Venetië gebracht, waar hij vele aanvechtingen moest verduren. En als hij de beleden waarheid, hoe hij daartoe ook aangevochten werd, niet wilde herroepen, werd hij eindelijk door de heren te Venetië naar de galeien gebannen. Doch God de Heere, Die hem tot een getuigenis van Zijnerechtvaardigheid voor de antichrist te Rome beschikt had, bestuurde het, dat de pauselijke gezant, die toen te Venetië was, door zijn tussenkomst Pomponius naar Rome zond, waarbij hij meende zijn heer paus Paulus de vierde, geboren uit het geslacht van Caraffa, een aangename offerande toe te brengen.

Pomponius werd dan ook daar door een ontzaglijk vuur gedood, met welk martelaarschap hij alle eerwaardige vaders te Rome, die dit schouwspel bijwoonden, om zijn standvastigheid en dappere moed, een grote verschrikking aanjoeg.

Jan Vernou, Guyraud Tauran, Autonius Laborie, Bertrand Bataille

In document HISTORIE DER MARTELAREN Deel 3 (pagina 74-78)