• No results found

Hunfroy Middleton en Nikolaas Scheterden

In document HISTORIE DER MARTELAREN Deel 3 (pagina 149-152)

[JAAR 1555.]

Hunfroy Middleton en Nikolaas Scheterden, ofschoon handwerkslieden, waren met bijzondere godzaligheid en geschiktheid begaafd. Mr. Harpsfield, hoge geestelijke, en mr. Collins, commissaris, hebben Schetterden ondervraagd op een wijze, zoals wij hier beknopt zullen meedelen.

Harpsfield. De enkele woorden van Christus, Dat is mijn lichaam, enz. veranderen het wezen, zonder enige nadere uitlegging.

Schet. Met dit betoog kan men ook bewijzen, dat, als de Heere gezegd heeft: deze drinkbeker is mijn bloed" enz., het wezen van de drinkbeker in het bloed wordt veranderd, zonder enige uitlegging. Daarom moeten wij niet zeggen, dat de wijn, maar de drinkbeker wordt veranderd.

Harpsf. Als Hij van de drinkbeker spreekt, bedoelt Hij de wijn, die in de drinkbeker is.

Schet. Indien de Heere Christus iets met woorden uitdrukkelijk uitspreekt, dat nochtans anders moet worden verstaan, volgt daaruit, dat de enkele woorden het wezen niet veranderen, maar dat wij bedenken moeten, wat de mening van Christus is, waar Hij van het brood en de drinkbeker spreekt.

Harpsf. Betreffende de drinkbeker moeten wij geen andere mening aannemen dan de woorden luiden maar aangaande het brood, moeten wij bij de woorden blijven, zonder enige figuurlijke aanduiding.

Schet. Naar ik hoor, wilt gij, dat men het een gedeelte van het avondmaal figuurlijk en het andere gedeelte niet figuurlijk verstaan zal. Aldus hebt gij tweeërlei opvattingen over het avondmaal.

Harpsf. Ofschoon de Heere Jezus Christus gezegd heeft: "Deze drinkbeker is Mijn bloed," heeft Hij dit nochtans van de wijn bedoeld en niet van de drinkbeker.

Schet. Dan moet ik u wat vragen: Wanneer de priester de woorden van inzegening over de drinkbeker uitspreekt, veranderen dan de woorden of de gedachten van de priester het wezen?

Harpsf. Dat doen de gedachten van de priester en de woorden niet.

Schet. Indien dan de priester, gelijk de gedachten van de mens zeer ongestadig zijn, aan een zedeloze vrouw of onmatig eten of drinken dacht, dan zou het volk in plaats van aan het bloed of aan de zedeloze vrouw van de priester, of aan de onmatigheid eerbied bewijzen, en niet verzekerd zijn, of dit het bloed van Christus was of niet."

Harpsfield was daarover zeer ontsteld, wendde zich tot de commissaris en zei: "Lieve, ondervraag hem enige tijd, want hij antwoordt mij zo zonderling, dat ik in mijn leven nooit iets dergelijks gehoord heb. Toen stond de commissaris op, meende het al zeer goed aan te leggen en zei: Gij bent tegen uzelf. Gij erkent, dat het brood de betekenis niet is van het lichaam van Christus.

Aangezien de drinkbeker in genen dele een teken van het bloed van Christus wezen kan, en ook niet Zijn waar bloed, zo volgt daaruit, dat Christus Zijn gezegde van de wijn en niet van de drinkbeker heeft bedoeld."

Schet. Ik ben niet tegen mij zelf, want ik beweer niet, dat de drinkbeker het werkelijk veranderde bloed van Christus, of een teken van het bloed van Christus is; maar, aangezien gij zegt, dat de eenvoudige woorden van de priester het wezen van de dingen veranderen, zo beweer ik, dat dit zowel van de drinkbeker als van het brood moet worden verstaan.

De commissaris. Het kan in geen dele van de drinkbeker worden verstaan, wanneer Hij zegt, "Deze drinkbeker is Mijn bloed;" maar Hij heeft het alleen van de wijn bedoeld."

Schet. Daarop is reeds vroeger geantwoord. Het komt er eigenlijk alleen op aan, dat de heer geestelijke antwoordt op mijn vraag, of de gedachten van de priester, of de woorden over de drinkbeker gesproken de wijn in het bloed veranderen?

De comm. De gedachten en de woorden van de priester doen het tezamen.

Schet. Indien de gedachten, alsook de woorden, van de priester de verandering in het bloed teweeg brengen, volgt er noodzakelijk uit, dat de beker met de wijn in het bloed veranderd wordt, volgens Zijn uitdrukking bij de drinkbeker, als Hij zegt: "Deze drinkbeker is Mijn bloed."

Hierop bekende de commissaris in de kamer, dat alleen de gemoedstoestand van de priester, voor hij de mis doet, een oorzaak is der wezenlijke verandering zonder de woorden; want, indien hij de gedachte koestert om te doen, wat de heilige kerk bevolen beeft, geeft zulk een gedachte van de priester kracht en werking aan de sacramenten. Scheterden zei: Wanneer de kracht en de werking van de sacramenten in de gedachte van een priester bestaan, en niet gelegen zijn in het Woord van God, dan moet voorwaar in vele gemeenten, waar de priesters slecht onderwezen zijn en boze gedachten koesteren, het arme volk schandelijk bedrogen worden, niet alleen in de doop, maar ook in het avondmaal, zodat het in plaats van God het brood aanbidden moet. Want, aangezien de woorden van de priester niet sterk en krachtig genoeg zijn, moet het volk voortdurend twijfelen of het Christus of het brood aanbidt."

Toen liet de commissaris deze strijd varen, en begon iets anders te bespreken, namelijk, dat de mensheid van Christus op twee plaatsen tegelijk kon zijn; wat hij uit het gezegde van Johannes wilde bewijzen, waar Christus zegt: "Niemand is opgevaren, dan die uit de hemel neergekomen is." En daaruit wilde hij besluiten, dat Hij lichamelijk tegelijk in de hemel en op de aarde was.

Schet. Deze en dergelijke gezegden zijn te verstaan van de eenheid des persoons, aangezien Christus God en mens is, maar. waar wij nu van spreken, moet verstaan worden van de Godheid van Christus, willen wij niet in verschrikkelijke dwalingen vallen.

De comm. Het moet noodzakelijk opgevat worden van de mensheid van Christus, want er wordt bij gezegd: de Zoon des mensen, Die in de hemel is."

Schet. Indien deze uitspraak van de mensheid van Christus, moet verstaan worden, dan zullen wij in de dwaling der wederdopers vervallen, die zeggen, dat Christus het vlees van Maria niet heeft aangenomen. Want, indien er geen lichaam is naar de hemel gevaren, dan dat wat van de hemel gekomen is, dan wordt de menswording van de

Zoon van God weggenomen, en wij moeten belijden, dat Hij Zijn vlees van de hemel heeft meegebracht.

De comm. Wel zo, wat zoudt gij ons graag een dwaling willen toeschrijven, daar gij toch uw dwaling niet wilt erkennen. Maar dit kan van de Godheid niet verstaan worden, tenzij gij zeggen wilt dat God aan lijden onderworpen is; maar daar Hij aan geen lijden is onderworpen, kan Hij ook niet van de hemel komen.

Schet. Indien God niet van de hemel is neergedaald, omdat Hij aan geen lijden onderworpen is, zo volgt daaruit, dat Hij niet in de hemel woont en, dat de hemel Zijn troon niet is; ja, zoals sommigen in deze dagen zeggen, dat Hij geen rechterhand heeft, waaraan de Heere Christus gezet is.

De comm. Dat is goed gezegd; want God heeft inderdaad geen rechterhand.

Schet. Wat denkt gij, dat er eigenlijk van de christelijke godsdienst zal worden, indien wij, omdat wij niet juist weten, hoe Hij van de hemel is neder gedaald, volstrekt ontkennen, dat Hij van de hemel is neergedaald. En, ofschoon wij het niet doorgronden kunnen, hoe het eigenlijk met de rechterhand van God gelegen is, zullen wij daarom God er geheel van beroven? Daarenboven, zou de Profeet dan bedrieglijk hebben gesproken, als hij zegt: “Al nam ik ook vleugelen des dageraads, en woonde ik aan het uiterste der zee, ook daar zou Uw hand mij geleiden, en Uw rechterhand zou mij houden," wanneer men volstrekt wilde beweren, dat Hij geen rechterhand heeft?

Eindelijk zou er ook uit volgen, dat Hij niet in de hemel woont, dat de hemel Zijn troon niet is, ja, dat er in het geheel geen hemel is.

De Comm. Hoe, zegt dan de schrift niet, dat "God een Geest is?”

Schet. Dat God een Geest is, is zonder twijfel waar, daarom behoort Hij ook in geest en waarheid te worden aangebeden. En, aangezien Hij een Geest is, heeft Hij ook geestelijke kracht,een geestelijken troon, een geestelijke rechterhand en ook een geestelijk zwaard, dat wij ook eenmaal zullen gevoelen, wanneer wij voortgaan met te zeggen, dat God geen rechterhand, geen arm, enz. heeft, daar wij eigenlijk niet weten, welk een rechterhand zij is. Op deze wijze kunnen wij bijna zeggen, dat er geen Christus noch Gods Zoon bestaat. De Commissaris wilde echter hierover niet langer met hem spreken.

Toen nu Nikolaas Scheterden en Hunfroy Middleton, beide handwerkslieden, de goddelijke waarheid standvastig bleven belijden, werden zij daarna op de 12den Juli te Canterbury verbrand.

Met hen werden ook verbrand twee godzalige predikanten, Johannes Bland en Johannes Franckesh. Wat Johannes Bland aangaat, hij was als geheel tot nut van anderen geboren, zodat bhij niets bezat, wat niet tevens tot algemeen nut van zijn vrienden werd aangewend. Voor zijn gevangenneming besteedde hij zijn krachten om de jeugd in goede wetenschappen te onderwijzen. Verder was hij de onderwijzer van enige jongelingen, die daarna wegens hun geleerdheid . beroemd waren, van wie wij onder anderen kunnen noemen dokter Sanders, een man van grote geleerdheid, en zulk een onderwijzer waardig. Toen deze tot bedienaar van het heilig Evangelie was geroepen, nam hij, daar hij brandde van ijver voor de gemeente Gods, zijn ambt zo getrouw waar, dat hij, aangezien hij om de prediking te Canterbury had gevangen gezeten, doch tot twee malen door middel van zijn vrienden was verlost geworden, terugkeerde tot de dienst van het Evangelie.

Om deze reden werd hij voor de derde maal gevangen gezet, terwijl zijn vrienden beloofden hem te zullen verlossen, onder voorwaarde van niet meer te zullen prediken. Aan deze voorwaarde wilde hij zich niet onderwerpen, en toonde dus duidelijk, welk een ijver hem bezielde, om de eer van God te bevorderen, en de gemeente des Heeren te helpen opbouwen. Zo werd hij dan door de handlangers van

de antichrist veroordeeld, om met Johannes Franckesh en de bovengenoemde getuigen van Christus levend te worden verbrand, welke dood zij zeer standvastig, om de naam van Christus, verdroegen.

Nog werden in deze maand Juli om de getuigenis der goddelijke waarheld verbrand de navolgende personen:

Op de 22e Dirk Caruer en Jan Launder, te Lewes, in Sussex.

Nog in deze maand Margaretha Polley, te Tumbridge, en Thomas Jueson, te Chichester.

Eindelijk werd ook Jan Aleworth in het laatst van deze maand te Reading verbrand.

In document HISTORIE DER MARTELAREN Deel 3 (pagina 149-152)