• No results found

planten in Nederlandsch-Indië

In document w js&mg- (pagina 112-122)

DOOE

J. J. PAERELS.

I.

Agave-Van de talrijke soorten uit het geslacht Agave, die vezels van ver-schillende qualiteit leveren worden er twee op Java gecultiveerd n.1.

Agave Sisalcma Perrine en Agave Cantala Roxburgh. Beide leveren touwvezels van harde qualiteit, die in den handel met Java-sisal en Java-cantala aangeduid worden.

Beide planten stammen uit Midden-Amerika, maar moeten reeds vroegtijdig in den Indischen Archipel zijn ingevoerd, daar A. Cantala reeds tegen het einde der 17e eeuw door de Hollanders voor het maken van omheiningen werd gebezigd en daar spoedig schijnt te zijn ver-wilderd.

Het uiterlijk van deze vezelplanten is het kenmerkende van de meeste Agaves ; op een korten, weinig zichtbaren stam staat een aantal zware, dikke lederachtige bladeren, terwijl zich in het midden van de bladrozet het groeipunt van de plant bevindt, waar zich de nieuwere bladeren ontwikkelen, die langzamerhand grooter worden. Na korter, soms langer verloop van tijd ontwikkelt zich uit het hart een bloem-stengel, wanneer men althans de bladeren niet oogst. Heeft de plant eenmaal gebloeid, dan vormen zich geen nieuwere bladeren meer en gaat zij in den regel dood. Ook wanneer zij door het snijdender bloemen niet tot bloei komt, sterft zij omstreeks denzelfden tijd af.

Agave Cantala kan 10—15 jaar oud worden, Agave Sisalana sterft na 5 — 10 jaar.

De bloemstengel kan 4 — 8 M. lang worden en draagt afwisselend staande zijtakken met een groot aantal bloemtrossen. De zaden komen echter, voor zoover bekend, niet tot ontwikkeling, terwijl de bloemen zelf spoedig afvallen. De okselknoppen, die onder de bloemtrossen

staan, ontwikkelen zich onmiddellijk na den bloei .tot jonge plantjes

„bulbillen" genaamd, die los aan de moederplanten zitten en zeer dikwijls aan de onderzijde knolvormig zijn opgezwollen. De wind schudt deze bulbillen af, die gewoonlijk reeds eenige worteltjes hebben gevormd en zich spoedig aan den bodem vasthechten. Daar één bloemsteel 1200-1400 van zulke bulbillen voortbrengt is het duidelijk dat deze wijze van voortplanten door de planters wordt benut. Toch wordt vaak voor de cultuur een andere wijze van voortplanten ge-prefereerd, die men algemeen bij agave vindt: n.1. men maakt gebruik van onderaardsche uitloopers die zich op eenigen afstand van de moederplant omhoog heffen en dan een nieuwe bladrozet vormen.

Deze uitloopers worden dan afgestoken en na het uitplanten bereiken zij spoedig de grootte van de ouderplant.

De vezelagaven stellen geen hooge eischen aan den bodem, al slaagt de cultuur ook het beste op vrij vruchtbaren grond in een niet zeer regenrijk klimaat. Dan krijgt men de vezels van de beste qualiteit.

Agave sisalana verlangt een beteren en kalkrijkeren grond dan A. Cantala; voor beiden stelle men den eisch dat de grond goed door-latend is en goed worde gedraineerd.

Bij het aanleggen der onderneming gaat men uit van bulbillen en moet men deze op zorgvuldig aangelegde kweekbedden uitplanten.

Hierop blijven de planten meestal vijf tot negen maanden, in welken tijd zij een hoogte van ± 30 c.M. hebben bereikt. Maakt men gebruik van uitloopers," wat vooral geschiedt bij uitbreiding of vernieuwing

van bestaande aanplantingen, dan plant men ook wel dadelijk ter plaatse. Het uitplanten geschiedt op rijen of in plantgeulen waarvan de grond goed is omgewerkt en waarvan de afstand 6 - 8 voet van elkander is verwijderd. De onderlinge afstand der planten kan geringer zijn ; een afstand • van 3 voet in de rij wordt op Java nog al eens

gebezigd.

Gedurende de eerste jaren past men wel tusschenculturen toe (verbouw van Leguminosen), doch doorgaans is het geregeld schoon-houden van den bodem een meer aanbevelenswaardige werkwijze.

Bij Agave Sisalana kan men na 3 jaar met regelmatig snijden dei-bladeren beginnen en kan men tot het 6e of 7e levensjaar hiermede doorgaan ; bij Agave Cantala begint het oogsten ongeveer in hetzelfde levensjaar, maar kan men zeker tot in het negende, zoo niet het tiende jaar mede bezig zijn.

Ongeveer een dertigtal bladeren op het veld te zamen gebonden en zoo spoedig mogelijk naar 't etablissement vervoerd om „ontvezeld" te

worden ; 96—97 % van het blad aan bladmoes moet dan worden verwijderd. Op de ondernemingen gebruikt men hiervoor uitsluitend

machines; alleen de inlanders passen voor huiselijk gebruik de hand-ontvezeling toe.

De machines die voor de ontvezeling der agave bladeren zijn ge-construeerd, komen in hoofdzaak alle op hetzelfde neer. De bladeren worden daarbij bewerkt door slaglatten, die ia een trommel zijn be-vestigd, terwijl een gebogen blok met behulp van een trapper naai-de trommel kan wornaai-den bewogen en naai-de blanaai-deren tegen naai-de latten drukt. De latten slaan dan het bladmoes weg en bij goeden druk be-schadigen zij de vezels maar weinig. Deze z.g. „rapsadoren" worden ieder door twee inlanders bediend, die ombeurten een blad aan de werking der machine bloot stellen.

Op groote ondernemingen heeft men geheel automatische machines in gebruik, die zelfs tot een capaciteit kunnen worden opgevoerd van 100.000 bladeren van A. sisalana in 10 uur arbeid.

Wanneer de vezels de machine verlaten hebben, worden ze öf direct gedroogd of eerst gewasschen; soms ook laat men ze in cementen bakken onder water een roting ondergaan, waar door bacterie-werking het nog aan de vezels hangende bladmoes losgemaakt wordt.

Daarna gaat men over tot het drogen wat in den regel op bamboe-rekken in de zon plaats heeft. Wanneer deze roting goed wordt geleid en men zorgt voor een juiste gisting der bladdeelen, dan krijgt men hierdoor de vezel van de fraaiste qualiteit.

Daarna gaat men over tot het drogen wat in den regel op bamboe-rekken in de zon geschiedt.

Zijn de vezels eenmaal goed droog dan volgt hierop nog vaak het uitkloppen met een bamboestok of het machinaal borstelen, waarbij echter vrij wat afvalvezel wordt verkregen.

Vervolgens volgt sorteering naar kleur en lengte en worden de vezels tot balen van 200 — 250 K. G. samengeperst.

De Java-sisal heeft een grootere lengte dan de Java-cantala, resp.

+ 1,20 en 1 M. De cantala-vezel is echter fijner en soepeler dan de sisal-vezel. Bij zorgvuldige reiniging is de kleur der cantala zuiver wit, die der sisal heeft een lichtgele tint.

Beide vezels onderscheiden zich in kleur en glans gunstig van hennequenvezel uit Mexico, wat ook den goeden naam verklaart, die de Java agave-vezels op de markt hebben verworven. De sisal-cultuur op dit eiland kan dan ook een zeer goede toekomst tegemoet gaan.

Vooral in Oost-Java en ook op de Kleine Soenda-eilanden vindt men de beste voorwaarden van bodem en klimaat om de cultuur uit te breiden. De vraag naar deze vezelstoffen zal zeker in de wereld eerder toe- dan afnemen zoodat voor onze productie niet zoo spoedig te vreezen zal zijn, mits men echter blijve zorgen alleen superieur product ter markt te brengen. Dan kunnen deze producten onzer Oost-Indische koloniën de concurrentie met Midden-en Noord-Amerika zeker glansrijk doorstaan.

II. Manilla hennep of Abaca.

i l s grondstof voor kabels is de Abaca zeker wel het allerbeste materiaal. Geen vezel komt deze ia sterkte nabij en past daaraan zoo'n groote bestendigheid tegen zeewater. Langen tijd hadden cle Philippijnsche eilanden het monopolie deze stof te leveren, doch in de laatste jaren heeft men dikwijls met succes beproefd ze ook in Ned.-Indië in cultuur te brengen. In 1905 ontstonden de eerste aanplantingen op Sumatra en Java die zich spoedig konden uitbreiden en door meerdere werden gevolgd. Toch heeft de cultuur niet die vlucht genomen die men oorspronkelijk dacht, minder dat de klimatologische of bodem-factoren er niet gunstig voor waren maar meer dat de machinale vezel-bereiding nog steeds op haar juiste oplossing wacht. Is deze eenmaal -evonden dan is er niet een rede deze cultuur weder met kracht ter hand te nemen daar de groeivoorwaarden van de Musa textilis in Ned.-Indië minstens zoo goed zijn als op de Philippijnen en de plant zelf den zich zeer goed leent voor plantage-aanplant.

Er is geen twijfel aan of bij gebruikmaking van de zelfde winnings-methode als op de Philippijnen het Java-product hetzelfde resultaat zal geven als daar, doch juist de andere methode van winning van vezel gaf den tegenspoed.

Op de Philippijnsche eilanden wordt de cultuur van manilla hennep als bevolkingscultuur gedreven en wordt door den inlander „uit de hand"

bereid met gebruikmaking van een eenvoudig apparaatje. Ook de ondernemingen daar passen dezelfde winnings-methode toe. Nu is deze wijze van werken al zeer moeilijk na te bootsen met machines Handige apparaatjes zijn er op Java voor geconstrueerd, doch daar de handbereiding zich weinig leent voor het groot bedrijf, was de hoop der planters geheel op de machinale bereiding gericht. Doch in quali-teit bleef men te veel achter bij de gewone werkwijze wat aanleiding gaf tot klachten op de markt en de Java Abaca werd daar als een minder-waardig produkt beschouwd, wat natuurlijk een verdere ontwikkeling dezer jonge cultuur in den weg staat. Zoodra echter goede machines geconstrueerd zullen zijn, kan de cultuur in Ned.-Indië in een geheel ander stadium geraken en een voor onzen archipel zeer voordeehge worden. Tot zoolang zal men echter zijne verwachtingen dienen uit

te stellen.

Katoen.

Reeds eeuwen her wordt katoen in Ned.-Indië door de bevolking aangeplant; zelfs had deze cultuur op Java in de 18e eeuw een grooter beteekenis dan tegenwoordig, nu er zoovele katoentjes van buiten af worden ingevoerd. Vele zijn de pogingen geweest zoowel van gouver-nementszijde als door particulieren genomen om de cultuur van katoen uit te breiden, doch vele hebben slechts een tijdelijk succes

kunnen boeken. Het onvoldoende quantum en de wisselvalligheid van den oogst hebben'gemaakt dat er van een bepaalde opleving van de katoencultuur eigenlijk nooit sprake is kunnen zijn, al mogen de pogingen der laatste jaren in Palembang en op de kleine Soenda-eilanden dan ook voor de toekomst wat hoopvoller schijnen. Vooral de kleine Soenda eilanden zijn wat bodem en klimaat betreft zeer gunstig bevonden voor uitbreiding dezer cultuur, terwijl de daar in-heemsche meerjarige katoenplant voor bevolkingsaanplantingen als het ware geknipt is. Deze caravonica-katoen, Gossypium purperascms Poir, geeft in streken waar het klimaat er gunstig voor is, zeer aan-moedigende resultaten, terwijl de vezel kan concurresren op de wereld markt met de beste Upland-katoen uit Noord-Amerika. Voorwaar geen geringe eigenschappen voor de toekomst van een product dat nog slechts weinig bekend is. Het groote voordeel van deze over-jarige cultuurplant is, dat ongeveer een zestal jaren van de zelfde struik geoogst kan worden, deze weinig eisenen stelt aan onderhoud en dus geschikt is voor de Buitenbezittingen bij een schaarsche inheemsche bevolking, met een nog geringe landbouwontwikkeling.

De teeltproeven op Flores mogen dan ook als zeer gunstig worden aangemerkt, en zou het zeker zeer te betreuren zijn als de tijdsom-standigheden ook hier weder zooveel hoopgevenden arbeid zouden vernietigen. Hier ligt zeker een taak voor het Indische Gouvernement te vervullen, door deze jonge cultuur met kracht te steunen. O. i.

zouden de kleine Soeda eilanden een katoenland bij uitnemendheid kunnen worden daar men er alle factoren voor bijeen vindt. Maar men pakke de zaak breed aan, terwijl ook het Binnenlandsch bestuur-de zaak zou moeten bevorbestuur-deren, en bestuur-de particuliere landbouw te gemoet komen, meer dan tot op heden 't geval is. Een kortzichtige grond-politiek is hier zeker allerminst op zijn plaats.

Het belangrijkste centrum van de Ned.-Indische katoenproductie is Palembang, waar ongeveer 12000 acres beplant zijn. Maar ook in de residentie Semarang op Java vindt men een vrij belangrijken aan plant. Hier verbouwt men algemeen éénjarige katoensoorten, Gossy-pium obtusifolium Roxb., en daarna de variëteit Wightianum, „kapas

djawa", terwijl in Palembang de voorkeur wordt gegeven aan de z.g.

„kapas oeloe"1) Dit is zeer waarschijnlijk dezelfde variëteit, waarvan in Engelsch Indië de z.g. „long staple cottons" worden gewonnen en'die daar blijkbaar de beste resultaten leverde.

Over proeven die met Gossypium Barbadense L. kunnen we hier zwijgen, daar hierover nog geen resultaten zijn medegedeeld en waar-schijnlijk niet tot een bepaald gunstige uitkomst hebben geleid.

Het grootste gedeelte van de door de bevolking gewonnen katoen

l) Tot nu toe niet nader gedetermineerd.

wordt in ruwen toestand d.i. met pitten uitgevoerd naar Singapore, China en Japan, daar de katoen in dezen toestand geen lange zeereis kan verdragen. Het ontpitten geschiedde tot voor korten tyd uitsluitend met de primitieve hulpmiddelen der inlanders, doch in de laatste jaren heeft men te Palembang, Semarang en te Enden op Mores machinale en greneer-machines in gebruik gesteld, waarmede dan de katoen wordt „gegind".

De totale uitvoer van ruwe en bewerkte katoen bedraagt alles te zamen niet meer dan een 12.000 ton per jaar uit geheel Ned.-Indie.

Kapok.

De z g. Java kapok wordt verkregen van de vruchten van Eridm-dron anfractuosum D. 0., (randoe Jav.). De kapokboom wordt tot 30 M hoog en kan soms een vrij belangrijke diameter bereiken. Het uiterlijk is zeer kenmerkend door de wijze waarop de takken aan den tamelijk rechten stam staan, n.1. nagenoeg horizontaal m mm ol meer afwisselende, drietallige kransen op afstanden tot 1 a 1 /, M. van elkander De onderste takken vallen af, de hooger op geplaatste zijn blijvend. In den drogen tijd is de boom vrijwel bladerloos.

Eridendron anfractuosum heeft een onverwoestbare groeikracht, zelïs dikke stammen kunnen tot wortel schieten worden gebracht. De boom wordt daarom nog al eens gebezigd als steunboom voor klimmende cultuurplanten, zooals voor vanielje, peper, sirih e. a. Een vrij algemeene toepassing op Java maakt men van haar door den boom als telegraaf-oftelefoonpaal te bezigen. In het begin van den Oost-moesson komen op Java althans de boomen in bloei, wanneer gelijktijdig het blad be-gint af te vallen. Er volgen gewoonlijk met tusschenpoozen van een paar weken twee of drie bloeiperioden op elkaar, waarna ongeveer na een drietal maanden de vruchten volkomen rijp zijn. Doch slechts een klein gedeelte der vruchten bereikt dit stadium, daar er steeds voor dien tijd heel wat onrijpe afvallen.

De aanvankelijk groene en gladde vruchten worden langzamerhand vaalbruin van kleur. Wanneer ze niet geplukt worden dan springen de harde kantige schillen reeds aan den boom met kleppen open en treedt het zaadpluis naar buiten. Het inwendige van de vrucht is -eheel met vezels gevuld, die talrijke zwarte zaden omsluiten. De pitten liggen echter vrij in het pluis. De grootste hoeveelheid kapok wordt gewonnen van bevolkingsaanplantingen, doch een met minder belangrijke hoeveelheid wordt verkregen van Europeesche ondernemingen waar de boom gemengd met cacao en koffie als neven-cultuur wordt gedreven Hier en daar heeft men ook zuivere aanplantingen van den boom welke cultuurwijze zeker meer aanbevelenswaardig is; vooral in ¥idden-Java treft men kapok-aanplantingen aan, terwijl op de Buiten-bezittingen in de Lampongs en Menado vrij veel kapok wordt verbouwd.

108

De meest gunstige cultuurvoorwaarden voor de kapok zijn een tamelijk goede, losse doorlatende bodem en een geprononceerde droge tijd, waarbij men beneden een hoogte van 1000 voet de beste resultaten verkrijgt,

Veel onderhoud verlangt de aanplant niet, snoeien is overbodig;

alleen het verwijderen van vaak optredende woekerplanten is noodzakelijk daar deze anders groote stukken der takken kunnen doen afsterven.

Op vijfjarigen leeftijd beginnen de boomen al eenigszins een belangrijken oogst te leveren, die in de volgende 'jaren sterk kan toenemen en langer dan een menschenleeftijd kan duren.

Het oogsten moet op het juiste tijdstip geschieden; zijn de boomen niet te hoog dan worden daartoe de takken met behulp van een bamboestaakgeschud, zijn deze ouder dan moeten ze beklommen worden om deze te plukken.

Daar de bloei ongelijktijdig plaats heeft worden de vruchten niet terzelfder tijd rijp en moet het plukken meerdere malen worden herhaald

Bij de bereiding van de kapok op de Europeesche ondernemingen worden de vruchtkolven direct na het binnenbrengen ontbolsterd, voor zoover de vruchten niet reeds waren opengesprongen, breekt men ze met een lichten slag open en verwijdert daarna de bolsters.

Ongezuiverd dus met de pitten wordt nog steeds een groot deel der Java kapok uitgevoerd, doch ook een belangrijk gedeelte wordt op Java zelf ontdaan van de olierijke pitten, die een belangrijk handels-artikel vormen (kapokpittenolie).

De eerste bewerking, die nu ophetontbolsteren volgt, is het ontdoen der

„hartjes" waarbij dan tevens kleine stukjes schil etc. worden verwijderd.

Daarna volgt het sorteeren der vezels. De door insecten aangevreten vruchten of die welke door regen zijn bedorven, worden als tweede qualiteit aangemerkt en afzonderlijk gehouden.

Daarna volgt het drogen, dat in de meeste gevallen in de zon, veelal op cementen droogvloeren onder gaas geschiedt. De vezel wordt dan eenige keeren daags goed omgewerkt.

Daarna heeft het eigenlijke ontpitten der kapok plaats, waarvoor op grootere Europeesche ondernemingen machinale ontpitmachines worden gebezigd. Op de kleinere ontpit men uit de hand, wat echter geoefend personeel vereischt; vele inlanders uit Pati en Koedoes hebben zich op dit bedrijf toegelegd en reizen het land af om hun ambacht op de etablissementen uit te oefenen; de beste kapok wordt door deze handbereiding verkregen.

Zeker zal de machinale bereiding meer en meer ingang vinden, doch de machines leveren nogal eens een minder veerkrachtig product, waardoor het voor de „kapokfabrieken" een niet altijd zoo geschikt product is.

Bij de bereiding van z.g. noppige of bollige kapok gaat men eenigszins anders te werk. Men leidt de ontpitting dan zoodanig, dat de vezels

zooveel mogelijk in haar natuurlijk verband blijven, dus vereenigd tot bolletjes. Hoewel het uiterlijk dan wat minder fraai is. wordt zij door vele Europeesche fabrieken geprefereerd, daar zij bij het samenpersen minder heeft geleden dan de losgewerkte.

Als product van uitvoer wordt de kapok geperst in groote balen, waarvoor goeniebalen of Borneo-matten als pakmateriaal worden gebruikt. De qualiteit van het product wordt afhankelijk gesteld van de bereidingswijze en het vochtgehalte, wat nogal eens aanleiding geeft tot wrijving van importeurs in Europa en exporteurs in Indië. Een samenpersing tot 96 KGr. per Ms. wordt op de Amsterdamsche markt reeds als hoog aangemerkt.

Coïr vezel.

Drie soorten van vezels laten zich uit den dikken bolster, die de steenschaal van'rde klappernoot omsluit, bereiden, n.1. de waardevolle borstelvezels, een die zich in den vorm van garen laat brengen en daardoor geschikt wordt voor fabricage van vloerkleeden en matten en één die als vlechtmateriaal voor matrassen en als polsterwerk dienst kan doen. Vooral aan de beide eerste soorten van vezel is de behoefte in de laatste jaren sterk gestegen en is het niet te verwonderen dat men ook aan dit product van den klapperboom meer en meer aandacht gaat wijden. Thans komt de coïr vezel nog vrijwel uitsluitend van Ceylon, het zuidelijk deel van Engelsch-Indië en naburige eilanden. Dit lijkt wel zonderling, waar juist Ned.-Indië zulk een belangrijk aandeel neemt van andere producten van den klapperboom (coprah). De verklaring

Drie soorten van vezels laten zich uit den dikken bolster, die de steenschaal van'rde klappernoot omsluit, bereiden, n.1. de waardevolle borstelvezels, een die zich in den vorm van garen laat brengen en daardoor geschikt wordt voor fabricage van vloerkleeden en matten en één die als vlechtmateriaal voor matrassen en als polsterwerk dienst kan doen. Vooral aan de beide eerste soorten van vezel is de behoefte in de laatste jaren sterk gestegen en is het niet te verwonderen dat men ook aan dit product van den klapperboom meer en meer aandacht gaat wijden. Thans komt de coïr vezel nog vrijwel uitsluitend van Ceylon, het zuidelijk deel van Engelsch-Indië en naburige eilanden. Dit lijkt wel zonderling, waar juist Ned.-Indië zulk een belangrijk aandeel neemt van andere producten van den klapperboom (coprah). De verklaring

In document w js&mg- (pagina 112-122)