• No results found

Personele verordeningen omtrent landsdienaren in jVederlandsch Indie

Als zoodanig kunnen, naar tijdorde, vermeld worden de navolgende beschikkingen:

het besluit van den Gouverneur-Generaal, van 16 February 1861, n". 8, houdende bepaling, dat wanneer hoofdofficieren of officieren belast worden met de waarneming der betrekkingen van gouverneur, resident of adsistent-resident, zij in hunne briefwisseling dezelfde titels mogen voeren als bij effective vervulling dier betrekkingen, zonder dat uit die titulatuur overigens eenige aanspraken zullen worden geboren. De aanleiding tot dit besluit was gelegen in het geopperd bezwaar, dat de vervulling eener betrekking bij waarneming {wakil) in het oog van den inlander in minder aanzien staat dan de effective vervulling.

het Koninklijk besluit van 18 Februarij 1861, n°. 97 [Indisch Staatsblad n°. 34), houdende aanwijzing van de gevallen, waarin het radicaal van Nederlandsch-Indisch ambtenaar wordt verloren, en wel:

a. voor personen, door den Koning voor de dienst in Nederlandsch Indie benoemd, wanneer zij zich binnen den tijd van zes maanden na hunne aankomst in Indie niet hebben gesteld ter beschikking van den Gouverneur-Generaal, om daar te lande te worden in dienst gesteld ; en

*. door ontslag uit 's lands dienst ;

een en ander met magtiging op den Gouverneur-Generaal om personen, die eenmaal 's lands dienst hebben verlaten , wanneer hunne wederplaatsing in 's lands belang wensche-lijk wordt geacht, weder te beschouwen als bezittende het vroeger door hen verworven radicaal van Indisch ambtenaar.

het besluit van den Gouverneur-Generaal van 23 Februarij 1861, n°. 3 [Indisch Staats-blad n°. 5), waarbij , na verkregen Koninklijke magtiging, in bevestigenden zin beslist wordt de vraag, of de betalingen voor het verrigten van schrijfwerk buiten de u r e n , welke de schrijver ambtshalve verpligt is aan de dienst van den lande te wijden — welke betalingen tot dusverre steeds waren geschied zonder heffing van contributien ten be-hoeve van de burgerlijke pensioenen en het weduwen- en weezenfonds van burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch Indie, — ook voor het vervolg in verband met de terzake bestaande bepalingen [Indisch Staatsblad 1837, n°. 50, art. 20 § a, en 1854, n°. 9 3 , art. 10, § A 1°.), van zoodanige heffing moeten worden vrijgesteld;

de besluiten van den Gouverneur-Generaal van 23 Maart 1861, n°. 3 , en 2 Augustus 18G1. n°. 18 [Indisch Staatsblad n°. 15 en 66), bij het eerste waarvan, ter voorziening in het gemis aan voorschriften omtrent het verleenen van binnenlandsche verloven aan officieren der zee- en landmagt met de waarneming van burgerlijke functien belast, bepaald wordt, dat deze zullen worden verleend op den voet van het reglement op de binnenlandsche verloven voor civile ambtenaren en officieren van het sedentair zeewezen in Nederlandsch Indie [Indisch Staatsblad 1853 , n». 47). Aangezien echter door dezen maatregel de bedoelde officieren , voor zouveel zij* tot de landmagt behooren, bij hunr.e

ranggenooten van het leger zouden worden achtergesteld, werd bij het in de tweede plaats aangehaalde besluit de boven vermelde algemeene voorziening alleen van toepas-sing verklaard voor hen , die bij de waarneming van burgerlijke betrekkingen niet tevens met militair gezag zijn bekleed, en met stilstand hunner inkomsten als officier enkel genieten de v o o r d e burgerlijke betrekking toegestane bezoldiging, terwijl, ingeval zij tevens belast zijn met militair gezag en dus als zoodanig ook alle indemniteiten genieten aan hunnen rang verbonden, op hen voor zooveel het genot van huishuur betreft worden toegepast de bepalingen op de binnenlandsche verloven van officieren [Indisch Staatsblad 1853, n°. 11).

61

het besluit van den Gouverneur-Generaal van 6 Junij 1861, n°. 19 (Indtsch Staats-blad n°. 44), houdende, als vervolg op Indisch StaatsStaats-blad 1859, n». 102, waarbij eene instructie is vastgesteld voor de hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madura, eene algemeene voorziening van dien aard voor de gezagvoerende ambtenaren op d e . buitenbezittingen. Bij het tegenwoordig besluit werd namelijk bepaald dat voor zooveel zulks niet door de met sommige vorsten of volken aangegane overeenkomsten en de daarbij verzekerde regten wordt onmogelijk gemaakt, door de gezaghebbers en residen-ten op de buiresiden-tenbezittingen buiresiden-ten Java en Madura en door allen die onder hunne bevelen met de uitoefening van burgerlijk gezag belast zijn, behoort te ™ ^ / * j £ -v o W de instructie -voor de hoofden -van gewestelijk bestuur op Ja-va en Madura, alles onverminderd de voorschriften, die, met het oog oP den bijzonderen toestand van eemg gewest, zijn noodig geacht of nader zullen worden vastgesteld.

het besluit van den Gouverneur-Generaal van 5 Julij 1861, n°. 26 (InM Staatsblad n» 56), waarbij, krachtens magtiging van het opperbestuur, verklaard wordt, dat onder de emolumenten, die ingevolge art. 4 van Indisch Staatsblad 1853, n». 47, bij birmen-landsch verlof van den titularis onder de met de waarneming van eemg ambt belaste ambtenaren worden verdeeld, niet begrepen zijn de voordeelen, welke onder den naam van cultuurprocenten of pikolgelden genoten worden, noch ook die welke geacht worden te zijn toegekend om het vast tractement geheel of gedeeltelijk te vervangen;

het besluit van den Gouverneur-Generaal van 18 Julij 1861, n°. 38 (Incksch Staatsblad n°. 63), waarbij, met terugzigt op § 6 van Indisch Staatsblad 1827 n». 109 verklaard wordt, dat controleurs bij de landelijke inkomsten en cultures op Java en Madura, die zich, hetzij ten behoeve van het beheer eener andere afdeeling of om andere redenen m d Ï Ï t bui en hunne afdeeling moeten begeven, regt op reis- en verblijfkosten hebben.

Deze verklaring werd noodig geoordeeld omdat de indemnUeit voor reiskosten welke krachtens de aangehaalde paragraaph begrepen is onderde voor het ambt van controleur vastgestelde bezoldiging, moest geacht worden enkel betrekking te hebben op reizen bin-nen den kring hunner afdeeling.

het besluit van den Gouverneur-Generaal van 29 Julij 1861, n°. 31 (Indisch Staatsblad n° 64), houdende regeling der vergoeding voor verpKgte buitengewone uitgaven ten gevold van schipbreuk of van bekomen averij, van 's lands wege uit te keeren aan bur-gerlijke of militaire landsdienaren, en aan hunne echtgenooten weduwen of kinderen, k overtogt van en naar de koloniën voor rekening van den lande genieten;

het besluit van den Gouverneur-Generaal van 3 Augustus 1861, n°. 18 [Indisch Staats-blad n°. 67), waarbij aan de gezaghebbers der gouvernements-vaartuigen (kruisbooten , daarvan uitgezonderd) de verpligting wordt opgelegd om te zorgen voor de voeding der kajuits-passagiers, onder aanwijzing van den voet waarop de voeding zal plaats hebben, en van de vergoeding die daarvoor aan de gezaghebbers zal worden voldaan. De nood-zakelijkheid tot zoodanige voorziening had zich reeds meermalen doen gevoelen daar het niet alleen moeijelijk is dat iedere passagier zijn eigen proviand voor eenen zekeren tijd medebrengt, maar ook omdat het volstrekt onmogelijk is dat de passagiers aan boord hun eisen menage houden. , .„„

het besluit van den waarnemende« Gouverneur-Generaal van 13 September 1861, n». 18 (Indisch Staatsblwd n°. 81), waarbij ingevolge 's Konings magt.ging en als een vervolg op de bepalingen nopens het verkenen, van pensioenen aan de predikanten lij de Protestantsche gemeenten in Nederlandsch Indie (Indisch Staatsblad 1860, n°. 80)^, zoo-mede aan de Roomsch-katholijke geestelijken aldaar (Indisch Staatsblad 1856, n°. 21), behoudens eene enkele-wijziging, voor hunne pensioensberekening nog van toepassing worden verklaard de artt. 6 en 7 van het reglement op het verleenen van pensioenen aan burgelijke ambtenaren in Nederlandsch ïndie (Indisch Staatsblad 1637, n°. 50) be-treffende het berekenen al dan niet van overschietende gedeelten voor een vol j a a r ;

het besluit van den waarnemenden Gouverneur-Generaal van 2 October 1861, n . 1/

(Indisch Staatsblad n". 90), waarbij, ter opheffing van de daaruit voor het wetenschap-neliik verkeer voortvloeiende belemmeringen, op 's Konings magtiging wordtingetrokken het bepaalde bij Indisch Staatsblad 1859, n°. 30, volgens hetwelk ambtenaren en officieren in 's Rijks overzeesche bezittingen, die verlangen mogten geschenken aan vreemde vorsten of in het buitenland gevestigde genootschappen en instellingen aan te bieden, tot dusverre verpli-t waren daartoe vooraf, door tusschenkomst in Nederlandsch Indie van den Gouverneur-Generaal, en in Nederland van den Minister van Kolonien, de toestemming te vragen van de vorsten of inrigtingen, voor welke de geschenken bestemd waren.

Vergelijk het verslag over 1859, bladzz. 101 en 102.

het besluit van den Gouverneur-Generaal van 28 October 1861, n°. 2 1 , waarbij op 's Konings magtiging eenige bepalingen zijn vastgesteld tot regeling' der inkomsten voor de waarneming van betrekkingen, welke volgens bestaande bepalingen door officieren van verschillenden rang kunnen worden vervuld;

het besluit van den Gouverneur-Generaal van 4 November 1861, n°. 2 [Indisch Staatsblad n°. 108), waarbij, ter voorziening in het gemis aan bepalingen op het ver-leenen van overtogt naar Nederland voor rekening van den lande aan gewezen mili-tairen, die in de koloniën met paspoort van de dienst zijn afgegaan en zich eerst 'fiter daarom aanmelden, op 's Konings magtiging als beginsel is aangenomen, dat eens vrij transport naar Nederland wordt toegestaan aan alle in Nederlandsch Indie gepaspor-teerde militairen beneden den rang van officier, die buiten die bezittingen voor de mili-taire dienst aangenomen en voor rekening van den lande derwaarts vertrokken zijn, onverschillig of zij zich, na het verlaten van de dienst, aldaar kort of lang en in of buiten 's lands dienst blijven ophouden; en dat zoodanig transport ook in voorkomende gevallen wordt verleend aan in Nederlandsch Indie aangenomen militairen die aldaar niet te huis behooren, wanneer ook deze na het verlaten van de militaire dienst niet terstond uit de kolonie wenschen te vertrekken (1);

het besluit van den Gouverneur Generaal van 10 November 1861, n°. 4 (Indisch Staatsblad 1861, n°. 111), waarbij is aacteekening gehouden van de beslissing van het opperbestuur, dat, even als in Nederlandsch Indie, zoo ook in Nederland zal worden gehandhaafd het beginsel, dat de Indische ambtenaren en officieren , zoolang zij in dienst zijn van den lande, geene geschenken van ingezetenen zullen mogen aannemen ter zake van verrigtingen in hunne ambten of bedieningen ;

de circulaire van den eersten gouvernements-secretaris, van 4 December 1861, n°. 2997 (Bijblad op het Indisch Staatsblad n°. 1121), waarbij aan de betrokken autoriteiten Wordt medegedeeld, dat de Indische Kegering, terugkomende van de door haar in den laatsten tijd gegeven uitbreiding aan het stelsel van het verleenen van voorschotten aan ambte-naren, tot beginsel heeft aangenomen zich voor den vervolge stiptelijk te houden aan de ter zake.bestaande bepalingen (Indisch Staatsblad 1835, n°. 5);

het besluit van den Gouverneur-Generaal van 12 December 1861, n°. 142, houdende vaststelling van een nieuw tarief betreffende de transportmiddelen te lande ten behoeve van marcherende en op voet van oorlog verpleegd wordende troepen en van alleen reizende onderofficieren en manschappen, mitsgaders van eenige tot dat onderwerp be-trekkelijke bepalingen voor officieren, ambtenaren en geëooploijeerden met troepen reizende;

het besluit van den Gouverneur-Generaal van 29 December 1861, n°. 1 (Indisch Staatsblad n° 121), waarbij ingevolge 'sKonings magtiging, ten vervolge op de reeds in 1860 toegestane vermindering van contributie aan het weduwen- en weezenfonds voor burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch Indie (Indisch Staatsblad 1854, n°. 93, en 1860 n°. 37), ter voorkoming van noodelooze vermeerdering van het fonds-kapitaal, bepaald wordt, dat de gewone contributie van acht ten honderd, telken jare, op voordragt van het bestuur over het fonds, door den Gouverneur-Generaal voor het volgend j a a r , te beginnen met 1862, met zooveel ten honderd wordt verminderd als de overwinst van een voorafgaand j a a r bedraagt, zoodat bijv. de overwinst van 1860 in mindering strekt van de contributie over 1862; met dien verstande nogtans, dat mindere bedragen van de overwinst dan een vol precent bij het kapitaal worden gevoegd. Voor 1862 had deze maatregel reeds dadelijk ten gevolge, dat de contributie van acht tot vijf ten honderd werd verminderd (2).

Naar 't voorbeeld van vorige verslagen worden ten slotte nog de volgende opgaven medegedeeld :

Het getal burgerlijke ambtenaren' (daaronder niet begrepen de regterlijke en die welke zich voor eenig bepaald vak of beroep aan de Indische dienst verbonden hebben , noch

(1) In het vorig verslag, bladz. 104, is reeds melding gemaakt -van de in 1869 en 1862 genomen maat-regelen tot verbetering der wijze van overvoer van en naar Nederlandsch Indie van de officieren der land-en zeemagt land-en de overige gouvernemland-ents-passagiers der 2de klasse. Thans kan wordland-en vermeld, dat van af 1 Mei 1864 ook voor de gouvernements-passagiers der 1ste klasse de passagekosten zijn verhoogd, en wel voor de reis van Nederland naar Nederlandsch Indie van f 53C tot f 650, en voor de reis van Nederlandsch Indie naar Nederland van f 564 tot f 1000 per hoofd; wordende voor ieder kind beneden de twaalf jaren de helft dier bedragen te goed gedaan.

(2) Hetzelfde beginsel is voor het militair weduwen- en weezenfonds aangenomen bij Indisch besluit van

! Januari) 1862. n°. 9 {Indisch Staatsblad n°. 14).

ook de beambten op een vast tractement van f 120 'g maand» en daarbeneden (1), be-droeg bij bebe-droeg bij het eind van : l g 6 ( K l g 6 1

a *• 401 402 volgens de opgaven van den directeur van nnantien

. . 172 178

» » „ » « der cultures

„ „ „ „ „ producten en civile magazijnen. 166 167 10

I! ))

))

» burgerlijke openbare werken . (2) 8

» middelen en domeinen. . . . 1 0°

T e zamen (2) 847 858

van die ambten waren toegankelijk: i g g ( ) l g 6 1

J 11 . . . 847 (2) 858

voor ambtenaren der tweede klasse

. . 602 (2) 608

„ » » d.erde » • . «

A- i . . 523 (2) 527

„ personen niet in het bezit van het radicaal v j

De opengevallen betrekkingen bedroegen: in , ^ ^ ^ ^

67 109 volgens de opgaven van den directeur van finantien ^

21 25

„ „ „ » der cultures

n » » » "

» 1) I) » » "

» producten en civile magazijnen. 32 125 (3)

» burgerlijke openbare werken. 4

» middelen en domeinen . . . 36 21 o )! » »

Te zamen 160 285

Deze vacatures zijn ontstaan : l g 6 0 l g ß l >

. . . 7 9

door overlijden

„ eervol ontslag, ontheffing, pensionering, enz

» verlof naar Nederland, wegens ziekte enz

v,* . . . 21 101(4)

« het instellen van nieuwe ambten

Te zamen 160 285

m Intusscheii zijn onder de hier volgende opgaven wel begrepen de ingenieurs voor de télégraphie en J L Ä ambtenaren voor het b l h w e z e n , de veeartsen voor 's Gouvernements b u r g e r d e dienst, en

de landmeters van het verpondingsbureau te Batavia.

(2) In 't vorig verslag werd één te weinig opgegeven.

(3) Deze vermeerdering staat m verband met de toevoeging aan de direetU der producten en civile »naga-zijne van het beheer der gouvernements-telegraphen (fiduA Stmtilad i860 , n . M).

(*> Zie de voorgaande aanmerking. Intnsschen is het personeel der télégraphie reeds medegeteld in het hiervóór opgegeven aantal der onder ultimo 1860 aanwezige burgerlijke ambtenaren.

In den loop van het jaar werden door den Koning benoemd 9 ambtenaren der eerste en 10 der tweede klasse; terwijl het Indisch Bestuur gemagtigd werd om als bezittende het radicaal der laatstgemelde klasse te beschouwen 16 personen, daartoe door hetzelve voorgedragen. Bovendien had de Gouverneur-Generaal, naar aanleiding van de daartoe voor°elk der jaren 1859 en 1860 verleende magtiging {Indisch Staatsblad 1859, n°. 58), onder nadere en sedert verleende goedkeuring des Koning, datzelfde radicaal, na afgelegd vergelijkend examen, ook toegekend aan 20 ambtenaren der derde klasse, die minstens vijfjaren in 's lands dienst waren werkzaam geweest. Toen voor 1859 van voormelde mao-tio-in* werd gebruik gemaakt, konden slechts 17 ambtenaren in den maatregel be-grepen w°orden. Ter aanvulling van dat cijfer werden thans nog een 3tal voorde bedoelde bevordering in aanmerking gebragt, aan wie dan ook, na verkregen magtiging des Ko-nings, almede het radicaal van ambtenaar der tweede klasse is verleend geworden, en die begrepen zijn onder het bovengenoemde 16tal.

K. N i j v e r h e i d (1).

I. LANDBOUW, BOSCHWEZEN EN VEETEELT.

§ 1. Java en Madura.

a. Landbouw.

1". Op gronden gebleven ter beschikking van de inlandsche bevolking.

Een algemeen overzigt van de landbouwende bevolking en van de uitkomsten van haren ei^en landbouw wordt voor elk gewest van J a v a , met uitzondering van Batavia, Buiten-zo°rg, Soerakarta en Djokdjokarta (2), zoomede voor M a d u r a , voor zooveel betreft de atdeeling Pamakassan, aangetroffen in.de aantooning van de uitkomsten der rijstcultuur over 1861, die onder lit. O bij dit verslag is gevoegd.

Blijkens die aantooning was in 1861:

zonder Madura : met Madura : het getal dessa's en kampongs met velden voor den landbouw. 32 795 32 954

. , -, , , „ . . . 1338 1356

» » idem zonder velden • • . • •

„ „ landbouwende huisgezinnen , . 1 447 382 1459 092 de uitgestrektheid der ontgonnen bouwlanden, die van

levend water kunnen worden voorzien, in bouws van

500 vierkante Khijnlandsche roeden 1 237 106 1 240 106 de uitgestrektheid der ontgonnen bouwlanden, die niet van

levend water kunnen worden voorzien of van den regen

afhankelijk zijn . 1 0 6 8 753 1083 520 tizoo in het geheel ontgonnen 2 305 859 2 323 62G de uitgestrektheid welke daarvan door de bevolking is beplant :

o. voor het Gouvernement . . . 52 859(3) 53159 zonder Madura : met Madura :

b. voor eigen { met padie. . . . 1 7 2 8 247 1 735 881 1 2 004 439 (5) 2 021906(5) cultuur. .\ „andere gewassen 276 192(4) 286 025(4) f

(1) Zie nopens de oprigting van kamers van koophandel en nijverheid in Nederlandsen Indie de noot in den aanhef der Vde afdeeling van dit hoofdstuk.

(2) Over de residentien Soerakarta en Djokdjokarta wordt afzonderlijk gehandeld sub 5°. van deze paragraaph.

(3) Onder dit cijfer zijn niet hegrepen de koffij-, peper-, thee- en kaneeltuincn, voor zoover zij niet hij:

uitzondering zijn aangelegd op bouwgronden reeds vroeger door de bevolking ontgonnen.

(4) Waaronder 35 741 bouws reeds begrepen onder de met padie beplante uitgestrektheid.

(5) Zie de voorgaande noot.

zonder Madura : met Madura : de uitgestrektheid geheel onbeplant gebleven (1) . . . 284 302 284 302 de opbrengst aan padie (rijst in den bolster) der door de

bevolking voor eigen cultuur beplante velden, in pikols

van 125 Amster damsche ponden 33 627395 33 668 511(2)

de opbrengst gemiddeld per bouw 194i7ioo 1937ioo

de uitgestrektheid nieuw ontgonnen sawa-velden (in bouws

, * 13 503 13 oOo als voren)

het bedrag van den onzuiveren aanslag der landrente, de

fictive (bedragende f 32 802,98) daaronder begrepen (3). f10133 308,18 5 f 10196265,185 Even als in 't vorig jaar breidde zich ook in 1861 in de meeste gewesten van Java de eigen landbouw der bevolking merkbaar uit. De uitgestrektheid ontgonnen bouw-land zou namelijk, blijkens de bovenstaande opgaven (die nopens Madura daaronder

niet begrepen), in het geheel hebben bedragen 2 305 859 bouws, tegen 2 282 6343/4 (ten regte (4) 2 284 08634) in 1860, terwijl daarvan beplant waren 2 021557 bouws, en wel 52&859 voor het Gouvernement en 1 968 698 (5) voor de bevolking, in 1860 respectively k 62 7951/2 en 1 949 017l/2 of te zamen 2 011813 bouws (6). De met padie beplante uitgestrektheid, die in 1860 beliep 1 700 1071/4 bouws, wordt thans opgegeven te hebben

bedragen 1728 247 bouws. . . . .

De oogst van dat product w a s , na dien van 1858, ruimer dan m eenig vorig j a a r , hebbende alstoen bedragen , steeds met uitzondering van Madura, 33 770 324, of gemid-deld per bouw 2095/100 pikols, terwijl de opbrengst van dit jaar is geweest 33 627 395, of gemiddeld 1 9 « /1 0 0 pikols per bouw, en in 1860 33 084 052, of gemiddeld 1943/jjoO Pi k o l s

per bouw. Stond alzoo de gemiddelde opbrengst per bouw nagenoeg gelijk met het vorige j a a r , in het geheel werden toch — ten gevolge van den toegenomen aanplant — 543 343 pikols meer verkregen, en deze uitkomst zou nog veel bevredigender zijn ge-weest, indien niet in een negental gewesten: Bagelen, J a p a r a , Probolingo, Kembang, K r a w a n g , Kedirie, Banjoewangie, de Preanger regentschappen en Patjitan, de oogst, veelal ten gevolge van overstroomingen of ongunstig weer. Voor de drie eerste zelfs zeer verre gebleven was beneden het cijfer van het vorige jaar. Desniettemin toont de bijge-voegde staat a a n , dat in weerwil van de zware overstroomingen in het begin dezes j a a r s , die vooral de residentien Bagelen en Banjoemas teisterden, de mislukte aan-plantingen minder aanzienlijk zijn geweest, dan in 1860 (7). Afgescheiden van de buiten-gewone maatregelen, door het Gouvernement in verband met de waterramp verordend, kwam hetzelve? met opzigt tot de voorziening in de behoeften aan rijst of zaaipadie , ook no«- in TagaJ en Bantam tusschen beide, en wel in laatstgemeld gewest door de toekenning van een in 3 jaren terug te betalen renteloos voorschot van f 9300, en in Tagal door magtiging op den resident om in de ontstane behoefte te voorzien .hetzij door inkoop van°i ijst,° hetzij door verstrekking van geld, tot een bedrag van f 1500.

(1) Als zoodanig worden door de inlandsche hoofden (die de opgaven leveren) mede beschouwd de velden waarvan het gewas door droogte of overstroomingen kort na de uitplanting verloren gaat zonder weder te kunnen worden beplant, en ook somtijds die, waarvan door misgewas geen opbrengst is verkregen.

(2) De oogst van 1862 beliep 32 651269 pikols.

(3) Vergelijk hoofdstuk L . afdeeling I I , § 5* hiervóór.

(4) Zie do noot / in bijlage lit. O.

(5) Hiervan werden, voor zooveel zulks is opgegeven, .nog 35 741 bouws, na eerst met padie te zijn be-plant geweest, fetter nog met tweede gewassen bebouwd.

(6) De uit deze opgaaf af te leiden vermindering van den gouvernements-aanplant gedurende 1801 is, blijkens de noot h in bijlage lit. O , slechts schijnbaar.

(7) Het aantal der ten gevolge van den watersnood vernielde velden met padie en tweede gewassen be-droeg , op een gezamenlijken aanplant van respectivelijk 154 298 en 111 2M bouws, voor Bagelen 31 834 en voor Banjoemas 8160 bouws.

Volgens de boven aangehaalde aantooning, bijlage lit. O, zouden do sonstigst« o o s t e n verkregen zyn m Banjoewangie, Bezoekie, Pasoeroean, de Preanger regentschappen Kadoe en Tagal, namelijk gemiddeld 38,373/4, 354/5, 3 1 , 282/. en 272/5 pikols per bouw' de minst gunstigste op Madura, in Banjoemas, Kemhang, Krawang, Japara en Peka-longan, waar de gemiddelde opbrengst slechts zou geweest zijn 52/. 83 /c «3/ »

97/10 en 123/g pikols per bouw. * 'h' '*' * '

Intusschen mag aan deze opgaven geen onbepaald vertrouwen worden "eschonken vermits de hoofden bij het schatten der padie-productie veelal indachtig zijn aan het

Intusschen mag aan deze opgaven geen onbepaald vertrouwen worden "eschonken vermits de hoofden bij het schatten der padie-productie veelal indachtig zijn aan het