• No results found

Introductie

Bestaand empirisch onderzoek laat een relatie zien tussen sociaaleconomische status en opvattingen rondom het huwelijk. In dit onderzoek wordt vooral aan- dacht besteed aan de sociaaleconomische status van personen zelf en weinig aan- dacht aan de mogelijke invloed van de sociaaleconomische status van de ouders. Volgens de individualiseringsthese is hoe mensen zich gedragen en wat hun opvattingen zijn in toenemende mate het resultaat van verworven kenmerken in plaats van toegeschreven kenmerken (Beck & Beck-Gernsheim, 1995). De Tweede Demografische Transitie theorie schetst de demografische consequenties van een dergelijk perspectief door te stellen dat individuen meer keuzevrijheid hebben wat betreft relatie- en gezinsvorming in samenlevingen waarin zelfontplooiing en indi- viduele autonomie centraal staan (Lesthaeghe, 2010). Als de veranderingen die door de individualiseringsthese worden beschreven correct zijn, kan worden ver- wacht dat naarmate een samenleving sterker geïndividualiseerd is, gedragingen en opvattingen met betrekking tot relatie- en gezinsvorming minder verband hou- den met toegeschreven kenmerken en meer gerelateerd zijn aan verworven ken- merken. In deze studie zullen we dit idee testen door cohort- en landverschillen in het effect van ouderlijke sociaaleconomische status op opvattingen van mensen rondom het huwelijk te analyseren. We verwachten dat het effect van ouderlijke sociaaleconomische status zwakker is in meer geïndividualiseerde contexten en dat het omgekeerde waar is voor het effect van de eigen sociaaleconomische sta- tus van individuen.

In veel Europese landen verschillen mensen met een lage sociaaleconomische status in hun gedragingen ten aanzien van relatie- en gezinsvorming van mensen met een hoge sociaaleconomische status. Verschillen in gedrag zijn gerelateerd aan verschillen in opvattingen (Fishbein & Ajzen, 2010), en om deze reden kan stratificatie van gedragingen ten aanzien van relatie- en gezinsvorming gedeelte- lijk het gevolg zijn van verschillen tussen mensen met lage en hoge sociaalecono- mische status in opvattingen ten opzichte van relatie- en gezinsvorming (Kalmijn & Kraaykamp, 2007; Liefbroer & Billari, 2010; Poortman & Liefbroer, 2010; Van der Valk, Spruijt, De Goede, Larsen & Meeus, 2008). Stratificatie van opvattingen ten opzichte van relatie- en gezinsvorming weerspiegelt niet alleen verschillen in soci- aaleconomische status van individuen zelf. Door het proces van socialisatie wor- den opvattingen van generatie op generatie overgedragen (Barber, 2000; Thorn- ton, Axinn & Xie, 2007). Hierdoor begint stratificatie van opvattingen al binnen het ouderlijk huis. Ouders met een hogere sociaaleconomische status hechten meer waarde aan zelfsturing, terwijl ouders met lagere sociaaleconomische status meer waarde hechten aan conformiteit met gezag. Ouders kunnen hun kinderen actief disciplineren om opvattingen aan te nemen die zijn gericht op zelfsturing of op conformiteit (Kohn, 1977). Er is echter weinig bekend over de mogelijke in- vloed van ouderlijke sociaaleconomische status op opvattingen rondom het hu- welijk. Terwijl gebleken is dat het effect van eigen sociaaleconomische status op opvattingen rondom het huwelijk afhangt van de context op landniveau (Kalmijn & Kraaykamp, 2007), zijn er voor zover bekend geen cross-nationale studies die de invloed van ouderlijke sociaaleconomische status op opvattingen rondom het huwelijk analyseren.

Het doel van deze studie is om een vergelijkend cross-nationaal perspectief te bieden op de relatie tussen ouderlijke sociaaleconomische status, eigen sociaal- economische status en opvattingen rondom het huwelijk. Aangezien in eerdere onderzoeken nogal wat aandacht is besteed aan eigen sociaaleconomische sta- tus, ligt de focus in deze studie op de rol van ouderlijke sociaaleconomische sta- tus. Aan de hand van data uit ronde 3 van de European Social Survey in 25 Euro- pese landen, wordt in deze studie onderzocht (1) wat de invloed is van ouderlijke sociaaleconomische status (en eigen sociaaleconomische status) op opvattingen rondom het huwelijk, (2) in hoeverre het effect van ouderlijke sociaaleconomische status (en eigen sociaaleconomische status) op opvattingen rondom het huwelijk varieert zowel binnen als tussen Europese landen en (3) of variatie binnen en tus- sen landen verklaard kan worden door de individualiseringsthese.

Data en methoden

Voor dit onderzoek zijn data uit de derde ronde van de European Social Survey (2006) geanalyseerd. De derde ronde van de European Social Survey bevat een roterende thematische module waarin onder meer opvattingen rondom het huwe- lijk worden gemeten.

Op basis van een vijf-punts Likert-schaal hebben respondenten aangegeven in hoeverre zij het goedkeuren of afkeuren als een vrouw/man (1) met een partner samenwoont zonder met hem/haar getrouwd te zijn, (2) een kind heeft met een partner waarmee zij/hij samenwoont, maar niet getrouwd is, en (3) gescheiden raakt terwijl zij/hij kinderen heeft onder de 12 jaar. De gemiddelde score van deze drie items is gebruikt om opvattingen rondom het huwelijk van respondenten te schatten (Cronbach’s α = 0.82). Een hogere score op deze schaal geeft een meer liberale opvatting aan ten opzichte van het huwelijk.

De European Social Survey bevat verder informatie over de opleiding en het beroep van zowel de vader als de moeder van de respondent. Data over de oplei- ding en het beroep zijn omgezet in respectievelijk de International Standard Level of Education [ISLED] en de International Socio-Economic Index of Occupational Status [ISEI] om vergelijkingen tussen landen op basis van metingen op inter- valniveau mogelijk te maken (Ganzeboom & Treiman, 1996; Schroder & Ganze- boom, 2014). Om een enkele score voor ouderlijke sociaaleconomische status te construeren, zijn de vier verschillende indicatoren gestandaardiseerd en is de gemiddelde score berekend. Vervolgens zijn de verkregen gemiddelde scores op- nieuw gestandaardiseerd om een meetinstrument voor ouderlijke sociaalecono- mische status te verkrijgen waarmee vergelijking tussen landen mogelijk is. Een meetinstrument voor de eigen sociaaleconomische status van respondenten is op dezelfde manier geconstrueerd als voor ouderlijke sociaaleconomische status. Om te testen of variatie tussen landen verklaard kan worden door de individua- liseringsthese zijn verschillende landfactoren toegevoegd, waaronder landscores geconstrueerd op basis van Schwartz’ waardenschaal.

Om de relatie tussen ouderlijke sociaaleconomische status en opvattingen rondom het huwelijk te schatten, is in de eerste plaats twee-niveau lineaire regres- sie gebruikt, rekening houdend met het feit dat respondenten in landen zijn ge- nest. Gezien de toenemende scepsis over het gebruik van multilevel-modellering met een relatief klein aantal eenheden op het tweede niveau (Bryan & Jenkins, 2016), hebben we daarnaast meta-analyse en meta-regressie uitgevoerd.