• No results found

Het is cruciaal dat partijen bereid zijn om mee te werken aan de bemiddelingsprocedure en er positief naar kijken. Als dit het geval is, is er ruimte voor bemiddeling. Er is ook meer ruimte voor bemiddeling als degene met de zeggenschap betrokken is bij de

bemiddelingsprocedure en als de betrokken partijen verschijnen bij de bemiddelingszitting. Advocaten en gemachtigden hebben als gemachtigden geen zeggenschap en worden door de partij, die zij vertegenwoordigen, meestal betaald voor een dienst. De aanwezigheid van zo een derde partij de ruimte voor bemiddeling doorgaans ook kleiner, omdat de meeste gemachtigden gericht zijn op het winnen voor degene die zij vertegenwoordigen. De mogelijkheid voor partijen om een advocaat of gemachtigde mee te nemen naar een hoorzitting moet hen echter niet ontnomen worden, omdat partijen hen soms nodig kunnen hebben.

Er is normaliter minder ruimte voor bemiddeling als één of beide partijen niet buiten de kaders denken waarbinnen zij werkzaam zijn. Ditzelfde geldt als één of beide partijen denken dat bemiddeling of het resultaat ervan als gevolg een openbare afgang zal hebben, dat zal lijden tot nadeel van zijn sociale positie. Partijen moeten inzien dat zij bij bemiddeling beiden winnaar en verliezer zijn. Bij bemiddeling gaat het immers om het sluiten van een compromis, beide partijen krijgen wat en leveren wat in. Partijen moeten bij bemiddeling niet de indruk krijgen dat zij meer moeten inleveren dan de wederpartij of meer moeten inleveren dan dat zij ervoor terugkrijgen. Als partijen wel zo een indruk krijgen, is de kans groot dat partijen achter hun standpunt blijven staan en niet meebewegen voor een compromis. In zo een situatie is er gewoonlijk minder ruimte voor bemiddeling.

§ 4.14 Conclusie

Er is ruimte voor bemiddeling als partijen bereid zijn om mee te werken aan bemiddeling en iemand vanuit beide partijen aanwezig is met zeggenschap. Tevens is er meer ruimte voor bemiddeling als partijen inzien dat door middel van bemiddeling er een compromis gesloten zal worden. Daar naast is er ruimte voor bemiddeling als partijen ook onenigheid hebben over andere onderwerpen dan de WOR, partijen in het verleden onenigheid hebben gehad over de WOR, de standpunten van partijen afwegingen zijn of een buitenlandse partij een voorstander is van de medezeggenschap. Er is minder ruimte voor bemiddeling als het antwoord op het geschil tussen partijen een gesloten antwoord is. Ook is er minder ruimte als het geschil betrekking heeft op een vastgestelde tekst, het geschil is ontstaan nadat er iets ondernomen is wat niet meer teruggedraaid kan worden, de betrokken buitenlandse partij geen voorstander is van de medezeggenschap en als partijen advocaten of

gemachtigden meenemen naar de bemiddelingsprocedure.

5. De inschatting de Geschillencommissie

In dit hoofdstuk zal deelvraag 5 beantwoord worden: Wat is de overweging die gemaakt kan worden of bemiddeling in geval van een geschil met betrekking tot de SER-

de Geschillencommissie Fusiegedragsregels? In § 5.1 is beargumenteerd waarom ervoor gekozen is om bij de beantwoording van deze deelvraag twee leden van de

Geschillencommissie, mevrouw K. Boonstra en de heer R. van het Kaar te interviewen en waarom de punten zijn gekozen die in het interview zijn aangekaart. In de paragraven die volgen, zijn de beoordeling van mevrouw K. Boonstra en de heer R. van het Kaar

opgenomen van de punten onenigheid over anders dan WOR, verleden onenigheid over WOR, buitenlandse partijen, fase, artikelen, inhoudelijk, procedureel, toepasselijkheid, wezenlijk invloed, geheimhoudingsplicht, cao-bepaling, sociaal plan en overige factoren. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie waarin antwoord wordt gegeven op deelvraag 4. Bijlage 5 is een woordelijk verslag van het interview met mevrouw K. Boonstra en bijlage 6 is een woordelijk verslag van het interview met de heer R. van het Kaar toegevoegd.

§5.1 Verantwoording

In het interview met de twee leden van de Geschillencommissie, mevrouw K. Boonstra en de heer R. van het Kaar werden vragen gesteld over hun kennis en ervaring omtrent de ruimte voor bemiddeling aan de hand van de volgende punten: onenigheid over andere

onderwerpen dan de SER-Fusiegedragsregels 2015, onenigheid uit het verleden over de SER- Fusiegedragsregels 2015, buitenlandse partijen, fase, artikelen, inhoudelijk, procedureel, toepasselijkheid, wezenlijk invloed, geheimhoudingsplicht, cao-bepaling, sociaal plan en overige factoren. Deze punten komen grotendeels overeen met vooraf samengestelde punten, waarop de uitspraken van de Geschillencommissie zijn geanalyseerd. Het zal mogelijk zijn om de uitkomst van de punten, waarop de uitspraken zijn geanalyseerd, te beoordelen of er al dan niet ruimte is voor bemiddeling, inzake een geschil over de SER- Fusiegedragsregels 2015. De beoordeling is gebaseerd op de inschatting van mevrouw K. Boonstra en de heer R. van het Kaar.

Er is gekozen om de kern van een geschil, over de SER-Fusiegedragsregels 2015, waar mogelijk een verzoek tot bemiddeling over ingediend kan worden, niet aan te kaarten tijdens het interview. Hiervoor is gekozen omdat de inschatting is gemaakt dat door in het interview wel te vragen naar op welke artikelen een bemiddelingsverzoek betrekking zou kunnen hebben, ook een beeld geschetst kan worden van wat de onderwerpen van de

bemiddelingsverzoeken kunnen zijn. Tijdens het interview is net als bij het interview met de heer R. Gilhuijs en de heer C. Haasnoot, in tegenstelling tot bij de analyse van de uitspraken van de Geschillencommissie, gevraagd naar inhoudelijke en procedurele aspecten en de beoordeling van de ruimte voor bemiddeling. Na een korte analyse van de uitspraken is namelijk ingeschat dat de inhoudelijke en procedurele aspecten mede een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de ruimte voor bemiddeling inzake een geschil over de SER-

Fusiegedragsregels. In het interview is ook gevraagd naar overige factorenie naar oordeel van mevrouw K. Boonstra en de heer R. van het Kaar de ruimte voor bemiddeling kunnen vergroten dan wel verkleinen. Hiervoor is gekozen omdat is ingeschat dat er factoren

kunnen zijn die de ruimte van bemiddeling kunnen verkleinen dan wel vergroten die niet zijn opgenomen bij de analyse.

§5.2 Onenigheid anders dan SER-Fusiegedragsregels 2015

Het is meerdere keren voorgekomen, dat de leden van de Geschillencommissie de indruk kregen dat de kern van het geschil iets anders was dan een onderwerp uit het SER-Besluit Fusiegedragsregels 2000. Of er in zo een geval ruimte is voor bemiddeling is afhankelijk van het onderwerp van het geschil als ook van factoren, welke zijn opgenomen in § 5.12.

§5.3 Verleden onenigheid over SER-Fusiegedragsregels 2015 of voorgaande

besluiten

Het is enkele keren voorgekomen dat partijen in het verleden ook onenigheid hebben gehad over het SER-besluit Fusiegedragsregels 2000. De ruimte voor bemiddeling blijkt kleiner als partijen in het verleden onenigheid hebben gehad over de SER-Fusiegedragsregels 2015 of de besluiten hieraan voorafgaand. Deze ruimte kan vergroot worden door andere factoren die genoemd zijn in § 5.12.

§5.4 Buitenland

Er zijn een aantal klachten ingediend bij de Geschillencommissie tegen een buitenlandse partij of een partij waarvan de zeggenschap bij een buitenlandse organisatie is. Of er ruimte is als er een buitenlandse partij betrokken is bij het geschil zijn de bedrijfscultuur van de betreffende organisatie belangrijk als ook de houding tegenover medezeggenschap en vakbonden. Als de buitenlandse partij een negatieve houding heeft tegenover de vakbonden en medezeggenschap, maakt dit de ruimte voor bemiddeling kleiner. Deze ruimte kan echter weer vergroot worden door andere punten, die zijn opgenomen in § 5.12.

§5.5 Fase

Er is ruimte als het geschil is ontstaan in de periode kort voor- of nadat er een besluit over de fusie is genomen. Een geschil inzake de SER-Fusiegedragsregels 2015 zal in de meeste gevallen echter tot stand komen, nadat de SER-Fusiegedragsregels 2015 niet nageleefd zijn.

§5.6 Artikelen

Er zullen bemiddelingsverzoeken ingediend worden over geschillen betreffende dezelfde artikelen als waar verzoekschriften voor de geschillenprocedure worden ingediend. Er zullen voornamelijk bemiddelingsverzoeken ingediend worden over het proces tijdens de fusie, het in kennis stellen van de werknemersverenigingen voordat de fusiepartijen overeenstemming hebben bereikt over de fusie, het door de fusiepartijen verschaffen van informatie over de fusie en de gevolgen ervan, de werknemersverenigingen de mogelijkheid geven om te overleggen, besprekingen, het geven van een oordeel vanuit het perspectief van de werknemers en het geven van een oordeel dat van wezenlijk invloed is zullen er

bemiddelingsverzoeken ingediend worden. Er is dan meer ruimte voor bemiddeling ten opzichte van de enkele verzoeken over geschillen met betrekking tot in kennis stellen van de werknemersverenigingen over de inhoud van een openbaarmededeling over de

voorbereiding van een fusie en de geheimhoudingsplicht, omdat de antwoorden op deze geschillen over deze artikelen ja of nee zullen zijn. De enkele keren dat dit niet het geval is, bijvoorbeeld als een geschil gaat over de periode van de geheimhoudingsplicht, is er wel ruimte voor bemiddeling. De ruimte kan tevens vergroot worden door de andere punten die zijn opgenomen in § 5.12.