• No results found

Bemiddeling bij de Geschillencommissie Fusiegedragsregels

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bemiddeling bij de Geschillencommissie Fusiegedragsregels"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bemiddeling bij de

Geschillencommissie Fusiegedragsregels

Een onderzoek naar de ruimte voor bemiddeling

in het kader van de SER-Fusiegedragsregels 2015

bij de Geschillencommissie Fusiegedragsregels

Student Opdrachtgever Onderwijsinstelling mw. P.S. Jiawan mw. mr. D. Haenen dhr. mr. J.P.S. Boonman

1058599 Directie Bestuurszaken mw. mr. I van Mierlo-Groot RE441C Sociaal Economische Raad Hogeschool Leiden

(2)

Samenvatting

Op 1 oktober 2015 zijn de SER-besluit Fusiegedragsregels 2015 in werking getreden. Als aanvulling op het voorgaande besluit is er in de toelichting van artikel 19 SER-besluit Fusiegedragsregels 2015 de mogelijkheid tot bemiddeling opgenomen voor

werknemersverenigingen en fusiepartijen. De voorzitter van de Geschillencommissie kan een bemiddelingsprocedure starten in overleg met partijen. Een bemiddelingsprocedure kan ook gestart worden doordat een fusiepartij of een werknemersvereniging een verzoek tot bemiddeling indient bij het secretariaat van de Geschillencommissie Fusiegedragsregels. Het secretariaat van de Geschillencommissie Fusiegedragsregels heeft echter geen ervaring met bemiddeling in het kader van de SER-besluit Fusiegedragsregels. Naar aanleiding hiervan wil het secretariaat van de Geschillencommissie Fusiegedragsregels inzicht verkrijgen in de vraag wanneer er ruimte is voor bemiddeling voor een op grond van art. 19

SER-Fusiegedragsregels 2015 ingediend verzoek.

Om inzicht te verkrijgen in de vraag van het secretariaat van de Geschillencommissie Fusiegedragsregels wanneer er ruimte is voor bemiddeling voor een op grond van art. 19 SER-Fusiegedragsregels 2015 ingediend verzoek, zijn de secretaris en plaatsvervangend secretaris van de Bedrijfscommissie Markt I en Markt II en twee leden van de

Geschillencommissie Fusiegedragsregels geïnterviewd. In aanvulling hierop zijn de

uitspraken van de Geschillencommissie Fusiegedragsregels in de periode 2002 tot en met 2015 geanalyseerd. De volgende vraag stond centraal in dit onderzoek; “Wanneer kan een verzoek tot bemiddeling op grond van art. 19 SER-Fusiegedragsregels 2015, dat is ingediend bij het secretariaat van de Sociaal-Economische Raad, in geval van een geschil met

betrekking op het niet- of niet behoorlijk naleven van de SER-Fusiegedragsregels 2015 bemiddeld worden, middels het onderzoeken van uitspraken van de Geschillencommissie in de periode 2002-2015, het afnemen van een interview van de secretaris en

plaatsvervangend secretaris van de Bedrijfscommissie en het afnemen van interviews van twee leden van de Geschillencommissie?”

In beginsel is er altijd ruimte voor bemiddeling. De bereidwilligheid van partijen om mee te werken aan de bemiddelingsprocedure is echter wel een vereiste voor de ruimte voor bemiddeling. De ruimte kan zowel groter als kleiner worden door verschillende factoren. Als partijen een geschil hebben op de geheimhoudingsregeling, zal het betrekking hebben op het verstrekken van informatie aan een derde partij. Een bemiddelingsverzoek met

betrekking tot het begrip wezenlijk invloed zal betrekking hebben of partijen al dan niet in de gelegenheid zijn gesteld om wezenlijk invloed uit te oefenen op de realisatie van de fusie en de voorwaarden ervan. Een bemiddelingsverzoek met betrekking tot de toepasselijkheid van de SER-Fusiegedragsregels 2015 zal betrekking hebben op begrippen en

omstandigheden op grond waarvan de SER-Fusiegedragsregels al dan niet van toepassing is. De antwoorden op de punten die de Geschillencommissie mee zou nemen in zijn

beoordeling met betrekking tot deze drie punten zijn allen gesloten. In zo een situatie is er minder ruimte voor bemiddeling, mede omdat er in zo een geschil geen ruimte is tussen de standpunten van partijen. Als het geschil de toepasselijkheid van de SER-Fusiegedragsregels 2015 betreft, is echter mogelijk dat er wel ruimte is, indien de bemiddelaar bevoegd is om de bemiddeling breder te trekken dan alleen het geschil over de SER-Fusiegedragsregels 2015.

(3)

De ruimte voor bemiddeling als buitenlandse partijen of nieuwe bestuurders betrokken zijn bij de bemiddelingsprocedure is afhankelijk van of deze partijen voorstanders zijn van de SER-Fusiegedragsregels 2015. Als partijen hebben geleerd van een eerdere onenigheid over de SER-Fusiegedragsregels 2015 of voorgaande besluiten en gewerkt hebben aan punten zoals samenwerking, is er meer ruimte voor bemiddeling. Er is echter minder ruimte als, na de vorige keer dat partijen een geschil hadden over de SER-Fusiegedragsregels 2015 of voorgaande besluiten, geen vertrouwen meer hebben in elkaar.

Er is tevens minder ruimte voor bemiddeling als het bemiddelingsverzoek betrekking heeft op een sociaal plan, een cao-bepaling, omdat zo een geschil geen ruimte bied tussen de standpunten van partijen en de antwoord op het geschil gesloten is. Als het geschil

betrekking heeft op een handelingsactie dat niet meer terug te draaien is, bijvoorbeeld als het geschil is ontstaan nadat de fusie heeft plaatsgevonden, wordt de ruimte ook kleiner. De ruimte kan vergroot worden als bij de bemiddelingsprocedure iemand met zeggenschap aanwezig is namens de partijen. De ruimte kan ook vergroot worden als partijen inzien dat door middel van bemiddeling er een compromis gesloten zal worden. Dit zelfde geldt als de standpunten van partijen afwegingen zijn of partijen erkennen dat de

SER-Fusiegedragsregels 2015 zijn overtreden en beterschap beloven voor de volgende keer dat er zich een fusie voordoet. Er is minder ruimte voor bemiddeling als het geschil betrekking heeft op een vastgestelde tekst of partijen advocaten of gemachtigden meenemen naar de bemiddelingsprocedure.

Op grond van de toelichting bij artikel 19 SER-Fusiegedragsregels kunnen

werknemersverenigingen en fusiepartijen de voorzitter van de Geschillencommissie verzoeken om bemiddeling. De voorzitter van de Geschillencommissie is bevoegd om in overleg met partijen een bemiddelingsprocedure te starten. Als partijen op eigen initiatief de voorzitter van de Geschillencommissie verzoeken om te bemiddelen, wordt het aangeraden om het bemiddelingsverzoek onder geen omstandigheden af te wijzen. Dat partijen dit op eigen initiatief doen, wilt zeggen dat zei bereid zijn om mee te werken aan de

bemiddelingsprocedure.

Als de voorzitter van de Geschillencommissie Fusiegedragsregels de voornemen heeft om in overleg met partijen een bemiddelingsprocedure te starten, kan hier aan vooraf een

afweging gemaakt worden, om al dan niet in overleg met partijen de bemiddelingsprocedure te beginnen. Deze afweging kan gemaakt worden aan de hand van de afwegingstabel die in bijlage 7 is opgenomen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de tabel niet limitatief is.

Inhoudsopgave

(4)

1. Inleiding 7

§ 1.1 Aanleiding onderzoek en probleemanalyse 7

§ 1.2 Doelstelling, centrale vraag en deelvragen 8

§ 1.2.1 Doel 8

§ 1.2.2 Centrale vraag 8

§ 1.2.3 Deelvragen 9

§ 1.3 Onderzoeksmethode/verantwoording per deelvraag 9

§ 1.3.1 Deelvraag 1 9 § 1.3.2 Deelvraag 2 9 § 1.3.3 Deelvraag 3 10 § 1.3.4 Deelvraag 4 11 § 1.3.5 Deelvraag 5 13 § 1.4 Leeswijzer 14 2. Juridisch Kader 15 § 2.1 De SER 15 § 2.2 Ontstaansgeschiedenis SER-Fusiegedragsregels 2015 15 § 2.3 De geschillenprocedure 16 § 2.4 De bemiddelingsprocedure 16

§ 2.5 Vorm van zelfregulering 17

§ 2.6 Inzicht van deskundige 18

§ 2.7 De Bedrijfscommissie en de WOR 19

§ 2.8 Conclusie 20

3. Uitspraken Geschillencommissie SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 21

§ 3.1 Verantwoording 21

§ 3.2 Kern en artikel 22

§ 3.2.1 Kern 22

§ 3.2.2 Artikel 1 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 22 § 3.2.3 Artikel 2 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 22 § 3.2.4 Artikel 3 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 22 § 3.2.5 Artikel 4 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 23 § 3.2.6 Artikel 6 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 23 § 3.2.7 Artikel 7 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 24 § 3.2.8 Artikel 8 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 24 § 3.2.9 Artikel 19 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 24 § 3.3 Verleden onenigheid over

(5)

SER-Fusiegedragsregels 2000 of voorgaande besluiten 24 § 3.4 Onenigheid anders dan

de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 of voorgaande besluiten 25 § 3.5 Buitenlandse fusiepartijen, fase, sociaal plan 25

§ 3.6 Toepasselijkheid 25

§ 3.6.1 Fusie 26

§ 3.6.2 Werknemersvereniging 26

§ 3.6.3 Minimaal 50 werknemers 26

§ 3.6.4 Samenstel van ondernemingen 27

§ 3.6.5 Minder dan 10 werknemers betrokken bij de fusie 27

§ 3.6.6 Geen cao-partij 27

§ 3.6.7 Geen beoordeling inzake toepasselijkheid 28

§ 3.7 Wezenlijk invloed 28

§ 3.7.1 Kern van artikel 4 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 28

§ 3.7.2 Uitleg wezenlijk invloed 29

§ 3.7.3 Niet ontvankelijk en verzet gegrond 31

§ 3.8 Geheimhoudingsregeling 31

§ 3.8.1 Geheimhoudingsregeling van toepassing 31 § 3.8.2 Klacht inzake geheimhoudingsregeling ongegrond 31 § 3.8.3 De geheimhoudingsregeling is onder gewaardeerd 31 § 3.8.4 De geheimhoudingsregeling is niet nageleefd 32

§ 3.8.5 Open communiceren 32

§ 3.8.6 Verontruste onjuiste opvatting 32

§ 3.8.7 Verweerster is onzorgvuldig geweest 32

§ 3.9 Cao-bepaling 33

§ 3.10 Conclusie 34

4. De inschatting van de Bedrijfscommissie 36

§ 4.1 Verantwoording 36

§ 4.2 Onenigheid anders dan WOR 36

§ 4.3 Verleden onenigheid over WOR 37

§ 4.4 Buitenland 37 § 4.5 Fase 37 § 4.6 Artikelen 37 § 4.7 Inhoudelijk en procedureel 37 § 4.8 Toepasselijkheid 38 § 4.9 Wezenlijk invloed 38 § 4.10 Geheimhoudingsregeling 38 § 4.11 Sociaal plan 38 § 4.12 Cao-bepaling 38

(6)

§ 4.13 Overige factoren 39

§ 4.14 Conclusie 39

5. De inschatting van de Geschillencommissie 40

§ 5.1 Verantwoording 40

§ 5.2 Onenigheid anders dan SER-Fusiegedragsregels 2015 41 § 4.3 Verleden onenigheid over

SER-Fusiegedragsregels 2015 of voorgaande besluiten 41

§ 5.4 Buitenland 41

§ 5.5 Fase 41

§ 5.6 Artikelen 41

§ 5.7 Inhoudelijk en procedureel 42

§ 5.8 Toepasselijkheid 42

§ 5.9 Wezenlijk invloed en geheimhoudingsregeling 42

§ 5.10 Sociaal plan 42 § 5.11 Cao-bepaling 42 § 5.12 Overige factoren 43 § 5.13 Conclusie 44 6. Conclusie 46 7. Aanbeveling 48 Literatuur- en bronnenlijst 49 Bijlagen 54

Bijlage 1 Overzicht uitspraken Geschillencommissie 2002-2015 55 Bijlage 2 Resultaten uitsprakenanalyse Geschillencommissie 2002-2015 57

Bijlage 3 Kern 60

Bijlage 4 Interview Bedrijfscommissie 64

Bijlage 5 Interview Klara Boonstra 70

Bijlage 6 Interview Robbert van het Kaar 75

Bijlage 7 Afwegingstabel 81

1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aanleiding van het verrichte onderzoek en de probleemanalyse. Vervolgens zullen de doelstelling, de centrale vraag en de deelvragen weergeven worden. Tot slot zullen de methodes, die gebruikt zijn om de deelvragen te beantwoorden per deelvraag toegelicht worden, waarna wordt toegelicht wat in de overige hoofdstukken behandeld is.

§ 1.1 Aanleiding onderzoek en probleemanalyse

Het is de taak van de Sociaal-Economische Raad (SER) om het bedrijfsleven en de

(7)

bevorderen en de personen, die deel uitmaken van het bedrijfsleven, te behartigen.1 Dit doet de SER onder meer door gedragsregels vast te stellen, die nageleefd moeten worden door werkgevers en vakbonden, als er sprake is van een fusie. Als een of meerdere

werknemersverenigingen en een of meerdere partijen die betrokken zijn bij de realisatie van de fusie (fusiepartijen) een geschil hebben, dat betrekking heeft op de door de SER

vastgestelde SER-Fusiegedragsregels 2015, kan door elk van hen een geschillenprocedure bij de Geschillencommissie Fusiegedragsregels (Geschillencommissie) gestart worden.2 Het verzoekschrift kunnen de partijen starten door een verzoekschrift in te dienen bij het secretariaat van de Geschillencommissie (secretariaat) binnen een maand, nadat een fusiepartij bekend heeft gemaakt te gaan fuseren.3

Voorbeeld 1

Supermarkt A wil alle aandelen van Supermarkt B kopen. De twee supermarkten worden het eens over de fusie en nemen een fusiebesluit op 11 oktober 2015. Beide partijen stellen vervolgens de werknemersverenigingen op de hoogte van de fusie. De

werknemersverenigingen reageren gefrustreerd. De werknemersverenigingen stellen dat, op grond van artikel 4, lid 1 SER-Fusiegedragsregels 2015, de fusiepartijen de

werknemersverenigingen op de hoogte moesten stellen van de fusie, voordat de

fusiepartijen het eens waren geworden over de fusie. De fusiepartijen geven aan dat dit niet mogelijk was, omdat zij onder druk stonden door een mogelijke faillissement van Supermarkt B. Zowel de fusiepartijen als de werknemersverenigingen worden het niet eens met elkaar op dit punt, waarna de werknemersverenigingen een geschillenprocedure bij de Geschillencommissie starten door op 2 november 2015 een verzoekschrift in te dienen bij het secretariaat.

Het SER-besluit Fusiegedragsregels 2015 ter bescherming van de belangen van in de onderneming werkzame personen (SER-Fusiegedragsregels 20154) is op 1 oktober 2015 in werking getreden.5 Dit besluit is in de plaats gekomen van de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 ter bescherming van de belangen van werknemers (SER-besluit Fusiegedragsregels 20006).7 Sinds de inwerkingtreding van de SER-Fusiegedragsregels 2015 is het voor partijen met een geschil over de SER-Fusiegedragsregels 2015 mogelijk om, naast de hiervoor genoemde klachtmogelijkheid, een verzoek om bemiddeling in te dienen bij het secretariaat. Het secretariaat informeert de voorzitter van de Geschillencommissie over het verzoek, waarna de voorzitter een bemiddelaar aan de zaak toewijst uit een van zijn leden. Het is ook mogelijk dat het secretariaat een bemiddelaar uit een vooraf samengestelde, onafhankelijk poule aanwijst of dat partijen zelf een bemiddelaar aanwijzen.8

Binnen het secretariaat is er tot uitbrengen van dit rapport nog geen ervaring opgedaan met deze nieuwe vorm van bemiddeling. Toen het onderzoek werd gestart in april 2016, was er nog geen verzoek tot bemiddeling ingediend. Naar aanleiding hiervan wil het secretariaat 1 art. 2 Wet op de Sociaal-Economische Raad.

2 art. 18 SER-Fusiegedragsregels 2015. 3 art. 19 SER-Fusiegedragsregels 2015 4 art. 36 SER-Fusiegedragsregels 2015. 5 art. 35 SER-Fusiegedragsregels 2015.

6 art. 35 lid 1 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000. 7 art. 34 SER-Fusiegedragsregels 2015.

(8)

inzicht verkrijgen in de vraag wanneer er ruimte is voor bemiddeling voor een op grond van art. 19 SER-Fusiegedragsregels 2015 ingediend verzoek.

§ 1.2 Doelstelling, centrale vraag en deelvragen

§ 1.2.1 Doel

Sinds 1 oktober 2015 is er naast de geschillenprocedure ook de mogelijkheid om een bemiddelingsprocedure te starten bij de Geschillencommissie. Hier heeft het secretariaat geen ervaring mee. Tot het uitbrengen van dit rapport was er nog geen verzoek om bemiddeling ingediend bij het secretariaat. Naar aanleiding hiervan wilde het secretariaat inzicht verkrijgen in de vraag wanneer er ruimte is voor bemiddeling voor een op grond van art. 19 SER-Fusiegedragsregels 2015 ingediend verzoek. Deze inzicht is verkregen door de uitspraken van de Geschillencommissie te analyseren, omdat dit een beeld zou geven van wat er afgespeeld heeft in geschillen over de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000. Het secretariaat van de Bedrijfscommissie Markt I en Markt II (Bedrijfscommissie) heeft wel ervaring met een bemiddelingsprocedure over de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Daarom zijn de secretaris en plaatsvervangend secretaris van de Bedrijfscommissie geïnterviewd. In het verlengde hiervan zijn twee leden van de Geschillencommissie geïnterviewd, omdat zij ervaring hebben met de geschillenprocedure van de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 en een inschatting konden maken over de vraag wanneer er ruimte voor bemiddeling is voor een geschil over de SER-Fusiegedragsregels 2015. Aan de hand van de interviews en uitspraken is er voor het secretariaat inzicht verkregen in de vraag wanneer er ruimte is voor bemiddeling voor een op grond van art. 19

SER-Fusiegedragsregels 2015 ingediend verzoek.

§ 1.2.2 Centrale vraag

Aan de hand van de doelstelling is de centrale vraag als volgt;

 Wanneer kan een verzoek tot bemiddeling op grond van art. 19

SER-Fusiegedragsregels 2015, dat is ingediend bij het secretariaat van de Sociaal-Economische Raad, in geval van een geschil met betrekking op het niet- of niet behoorlijk naleven van de SER-Fusiegedragsregels 2015 bemiddeld worden, middels het onderzoeken van uitspraken van de Geschillencommissie in de periode 2002-2015, het afnemen van een interview van de secretaris en plaatsvervangend secretaris van de Bedrijfscommissie en het afnemen van interviews van twee leden van de

Geschillencommissie?

§ 1.2.3 Deelvragen

Uit de centrale vraag zijn de volgende vijf deelvragen afgeleid;

1. Op welke wet- en regelgeving is een verzoek tot bemiddeling, met betrekking tot het niet- of niet behoorlijk naleven van de SER-Fusiegedragsregels 2015, gebaseerd? 2. Wat zijn de onderwerpen van een geschil over het niet- of niet behoorlijk naleven van

de SER-Fusiegedragsregels 2015 geweest, die zijn behandeld door de Geschillencommissie in de periode 2002 tot en met 2015?

3. Wat zijn overige omstandigheden van een geschil over het niet- of niet behoorlijk naleven van de SER-Fusiegedragsregels 2015 geweest, die zijn behandeld door de Geschillencommissie in de periode 2002 tot en met 2015?

4. In welke gevallen bemiddelt de Bedrijfscommissie als er sprake is van een geschil over de WOR, op grond van kennis en ervaring van de secretaris en de plaatsvervangend secretaris van de Bedrijfscommissie?

(9)

5. Wat is de overweging die gemaakt kan worden of bemiddeling in geval van een geschil met betrekking tot de SER-Fusiegedragsregels 2015 mogelijk is, op grond van kennis en ervaring van twee leden van de Geschillencommissie?

§ 1.3 Onderzoeksmethode/verantwoording per deelvraag

§ 1.3.1 Deelvraag 1

Deelvraag 1: Op welke wet- en regelgeving is een verzoek tot bemiddeling, met betrekking tot het niet- of niet behoorlijk naleven van de SER-Fusiegedragsregels 2015, gebaseerd? Om tot een antwoord op deze deelvraag te komen zijn wet- en regelgeving geanalyseerd en is er dossier- en literatuuronderzoek verricht. Ten eerste werd de SER-Fusiegedragsregels 2015 geanalyseerd. Hieruit vloeit namelijk de mogelijkheid voort om een verzoek tot

bemiddeling in te dienen. In het verlengde hiervan zijn ook de Fusiegedragsregels 2015, het Rapport van bevindingen en andere voorgaande adviezen en rapporten, die zijn opgenomen in de literatuurlijst, geanalyseerd. De SER-Fusiegedragsregels 2015 zijn ondertussen al ruim een half jaar geleden inwerking getreden. In deze periode zijn er meerdere stukken hierover opgesteld door juristen, die tevens zijn geanalyseerd.

§ 1.3.2 Deelvraag 2

Deelvraag 2: Wat zijn de onderwerpen van een geschil over het niet- of niet behoorlijk naleven van de SER-Fusiegedragsregels 2015 geweest, die zijn behandeld door de Geschillencommissie in de periode 2002 tot en met 2015?

Om deze deelvraag te kunnen beantwoorden, zijn alle uitspraken van de

Geschillencommissie geanalyseerd in de periode 2002 tot en met 2015. In deze periode heeft de Geschillencommissie 25 uitspraken gedaan. Er is gekozen om de uitspraken van de Geschillencommissie te onderzoeken en te analyseren, omdat de uitspraken een beeld geven van de geschillen, die in het verleden zijn geweest met betrekking de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000. Voor deze periode is gekozen, omdat dit de meest recente

uitspraken zijn en deze uitspraken betrekking hebben op een en het zelfde besluit, namelijk de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000. Hiervoor is ook gekozen, omdat de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 de voorganger van de huidige SER-Fusiegedragsregels 2015 is en de verschillen tussen deze twee besluiten beperkt zijn. Gezien de periode waarbinnen het onderzoek verricht diende te worden, werd in het vooronderzoek de inschatting gemaakt dat de uitspraken een goed beeld zouden kunnen geven van wat er in het verleden heeft

afgespeeld.

De uitspraken van de Geschillencommissie zijn gepubliceerd in het Mededelingenblad en verordeningenblad bedrijfsorganisatie (PBO-blad) en op de website van de SER.9 Om het rapport meer leesbaar te maken is in hoofdstuk 3, waarin de resultaten van de analyse van de uitspraken zijn uiteengezet, wordt gebruik gemaakt van nummers die aan de uitspraken zijn toegewezen. De zaken zijn genummerd van oudste uitspraak naar meest recente uitspraak. De toegewezen nummers hebben geen toegevoegde waarde. In bijlage 1 is een overzicht van de nummers die aan de zaken zijn toegewezen, de volledige benaming van de uitspraak en in welke PBO-blad de uitspraak is gepubliceerd. Voor de zaken 24 en 25 staat op de website niet vermeld waar in het PBO-blad de uitspraken zijn gepubliceerd. In plaats 9 <www.ser.nl> Beslissingen 2002-2015.

(10)

daarvan staat de datum vermeld van de uitspraak. Naar aanleiding hiervan is in bijlage 1 de data van de twee uitspraken opgenomen.

Bij het analyseren van elk uitspraak is er met betrekking tot deze deelvraag gekeken naar de volgende punten:

 Wat is de kern van het geschil?

 Op welke artikelen van de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 heeft het geschil betrekking?

Voor deze twee punten is gekozen, omdat na een korte analyse van de uitspraken is

gebleken dat hoewel een geschil betrekking heeft op een bepaalde artikel, de kern van een geschil kan verschillen met de kern van een geschil dat betrekking heeft op het zelfde artikel. Zo kan de kern van een geschil met betrekking tot artikel 4 SER-besluit

Fusiegedragsregels inhoudelijk, procedureel of beide zijn.

§ 1.3.3 Deelvraag 3

Deelvraag 3: Wat zijn overige omstandigheden van een geschil over het niet- of niet

behoorlijk naleven van de SER-Fusiegedragsregels 2015 geweest, die zijn behandeld door de Geschillencommissie in de periode 2002 tot en met 2015?

Voor de beantwoording van deze deelvraag zijn tevens alle 25 uitspraken van de

Geschillencommissie geanalyseerd in de periode 2002 tot en met 2015. De verantwoording van de uitspraken, die aangegeven zijn voor de beantwoording van deelvraag 2 in § 1.3.2 Deelvraag 2 zijn tevens van toepassing op deelvraag 3, gezien in beide deelvragen de zelfde uitspraken geanalyseerd zijn.

Met betrekking tot deze deelvraag is er gekeken naar andere omstandigheden, dan de kern en artikel van het geschil. Er is gekeken naar de volgende punten;

 Is er in het verleden sprake geweest van onenigheid tussen partijen over de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 of voorgaande besluiten?

 Is er in het verleden sprake geweest van onenigheid tussen partijen over iets anders dan de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 of voorgaande besluiten?

 Zijn er buitenlandse partijen betrokken bij de fusie?

 Is het geschil ontstaan voordat de ondernemingen zijn gefuseerd of erna?

 Wat wordt door partijen gesteld en door de Geschillencommissie geoordeeld over de toepasselijkheid van de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000?

 Wat wordt door partijen gesteld en door de Geschillencommissie geoordeeld over het begrip wezenlijk invloed, art. 4, lid 6 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000?

 Wat wordt door partijen gesteld en door de Geschillencommissie geoordeeld over de geheimhoudingsregels, art. 7 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000?

 Wat wordt door partijen gesteld en door de Geschillencommissie geoordeeld over een verwijzing naar de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000, dat is opgenomen in een cao?  Hebben partijen onderhandeld over een sociaal plan?

Na een korte analyse van de uitspraken is er gekozen om een onderscheid te maken in inhoudelijke en procedurele aspecten van een geschil en na te gaan wat deze aspecten inhoudelijke en procedurele aspecten zijn in de uitspraken, omdat op grond van de gemaakte inschatting dit een rol kon spelen bij de beoordeling van de ruimte voor

(11)

bemiddeling tussen partijen met een geschil over de SER-Fusiegedragsregels 2015, omdat een geschil inhoudelijk, procedureel en allebei kan zijn. Naar aanleiding van de afgenomen interviews en analysering van de afgenomen interviews is er echter voor gekozen om bij de verdere analysering van de uitspraken geen onderscheid te maken in inhoudelijke en procedurele aspecten, omdat de gemaakte inschatting niet juist was. Deze keuze is

gebaseerd op het interview met de heer Van het Kaar. Hij gaf aan dat de onderscheid tussen inhoudelijke en procedurele aspecten niet relevant is voor de bemiddelingsprocedure, de inhoudelijke en procedurele aspecten een grijs gebied is en hij het maken van dat

onderscheid in de SER-Fusiegedragsregels 2015 zelf moeilijk vindt. Tijdens de analyse van uitspraken is het ook ervaren dat de onderscheid lastig te maken is tussen inhoudelijke en procedurele aspecten, omdat deze elkaar overlappen. Voor de punten die wel mee zijn genomen bij de analysering van de uitspraken is gekozen, omdat na een korte analyse van de uitspraken is gebleken dat deze onderwerpen in meerdere uitspraken voorkwamen en de inschatting is gemaakt dat deze onderwerpen een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de ruimte voor bemiddeling.

§ 1.3.4 Deelvraag 4

Deelvraag 4: In welke gevallen bemiddelt de Bedrijfscommissie als er sprake is van een geschil over de WOR, op grond van kennis en ervaring van de secretaris en de

plaatsvervangend secretaris van de Bedrijfscommissie?

Voor de beantwoording van deze deelvraag zijn de secretaris, de heer R. Gilhuijs en

plaatsvervangend secretaris, de heer C. Haasnoot van de Bedrijfscommissie geïnterviewd. De secretaris en plaatsvervangend secretaris van de Bedrijfscommissie zijn onderdeel van de Bedrijfscommissie. Zij hebben ervaring met bemiddeling van geschillen die betrekking hebben op de WOR. Op basis hiervan was de inschatting gemaakt dat zij inzicht zouden kunnen geven in wanneer er naar hun oordeel ruimte is voor bemiddeling als er sprake is van een geschil over de WOR. In het interview is gevraagd naar hun beoordeling omtrent wanneer er ruimte is voor bemiddeling inzake de WOR op de volgende punten;

 Onenigheid over andere onderwerpen dan de WOR  In het verleden onenigheid over de WOR

 Buitenlandse partijen betrokken bij de fusie

 Geschil is ontstaan voordat er een besluit is genomen of erna  Artikelen van de WOR

 Inhoudelijk aspecten  Procedurele aspecten  Toepasselijkheid WOR

 Wezenlijk invloed, artikel 25, lid 2 WOR  Geheimhoudingsplicht, artikel 20 WOR  Cao en sociaal plan

 Overige factoren

Na een korte analyse van de uitspraken van de Geschillencommissie zijn de totaal elf punten uit § 1.3.2 Deelvraag 2 en § 1.3.3 Deelvraag 3 opgesteld. De punten, die zijn aangekaart tijdens het interview met de heer R. Gilhuijs en de heer C. Haasnoot, zijn

grotendeel hetzelfde gebleven. Het zal mogelijk zijn om de uitkomst van de punten, waarop de uitspraken ook zijn geanalyseerd, te beoordelen of er al dan niet ruimte is voor

(12)

beoordeling van de heer R. Gilhuijs en de heer C. Haasnoot, inzake wanneer er ruimte is voor bemiddeling inzake een geschil over de WOR.

Er is gekozen om de kern van een geschil over de WOR niet aan te kaarten, omdat de inschatting is gemaakt dat dit niet relevant is voor de beoordeling van de ruimte voor bemiddeling, inzake een geschil over de SER-Fusiegedragsregels 2015. Door in het interview wel te vragen naar op welke artikelen een geschil, inzake de WOR, betrekking heeft, ook een beeld geschetst kan worden van het onderwerp een geschil over de WOR en gekeken kan worden of dit overeenkomsten heeft met een geschil inzake de SER-Fusiegedragsregels 2015.

Tijdens het interview is, in tegenstelling tot bij de analyse van de uitspraken van de Geschillencommissie, gevraagd naar inhoudelijke en procedurele aspecten en de

beoordeling van de ruimte voor bemiddeling, omdat na een korte analyse van de uitspraken de inschatting was gemaakt dat de inhoudelijke en procedurele aspecten mede een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de ruimte voor bemiddeling inzake een geschil over de SER-Fusiegedragsregels.

In het interview is gevraagd naar overige factoren, die naar oordeel van de heer R. Gilhuijs en de heer C. Haasnoot, de ruimte voor bemiddeling kunnen vergroten dan wel verkleinen, omdat de inschatting is gemaakt dat er factoren kunnen zijn die de ruimte van bemiddeling kunnen verkleinen dan wel vergroten, die niet zijn opgenomen bij de analyse. Een woordelijk verslag van het interview met de beide heren is opgenomen in bijlage 4.

§ 1.3.5 Deelvraag 5

Deelvraag 5: Wat is de overweging die gemaakt kan worden of bemiddeling in geval van een geschil met betrekking tot de SER-Fusiegedragsregels 2015 mogelijk is, op grond van kennis en ervaring van twee leden van de Geschillencommissie?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn twee leden van de Geschillencommissie geïnterviewd, mevrouw K. Boonstra en de heer R. van het Kaar. Er is gekozen om twee van de totaal tien leden, inclusief plaatsvervangende leden, te interviewen, omdat het niet mogelijk geweest zou zijn om binnen de periode waarbinnen dit onderzoek is verricht tevens de overige leden te interviewen. Mevrouw K. Boonstra en de heer R. van het Kaar hebben al ervaring met de geschillenprocedure inzake de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 en maken deel uit van het bedrijfsleven. Op basis hiervan was de inschatting gemaakt dat zij inzicht zouden kunnen geven in wanneer er naar hun inschatting ruimte is voor bemiddeling, als er sprake is van een geschil, inzake de SER-Fusiegedragsregels 2015. In het interview is gevraagd naar hun inschatting, omtrent wanneer er ruimte is voor bemiddeling, inzake de SER-Fusiegedragsregels 2015 op de volgende punten;

 Onenigheid over andere onderwerpen dan de SER-Fusiegedragsregels 2015  In het verleden onenigheid over de SER-Fusiegedragsregels 2015

 Buitenlandse partijen betrokken bij de fusie  Geschil is ontstaan voordat er gefuseerd is  Artikelen van de WOR

 Inhoudelijk aspecten  Procedurele aspecten

 Toepasselijkheid SER-Fusiegedragsregels 2015

 Wezenlijk invloed, artikel 4, lid 6 SER-Fusiegedragsregels 2015  Geheimhoudingsplicht, artikel 20 SER-Fusiegedragsregels 2015

(13)

 Cao en sociaal plan  Overige factoren

Na een korte analyse van de uitspraken van de Geschillencommissie zijn de totaal elf punten uit § 1.3.2 Deelvraag 2 en § 1.3.3 Deelvraag 3 opgesteld. De punten, die zijn aangekaart tijdens het interview met mevrouw K. Boonstra en de heer R. van het Kaar zijn grotendeel hetzelfde gebleven. Het zal mogelijk zijn om de uitkomst van de punten, waarop de uitspraken ook zijn geanalyseerd, te beoordelen of er al dan niet ruimte is voor

bemiddeling, inzake een geschil over de SER-Fusiegedragsregels 2015 op basis van de beoordeling van mevrouw K. Boonstra en de heer R. van het Kaar, inzake wanneer er ruimte is voor bemiddeling inzake een geschil over de SER-Fusiegedragsregels 2015.

Er is gekozen om de kern van een geschil over de SER-Fusiegedragsregels 2000, waar mogelijk een verzoek tot bemiddeling over ingediend kan worden, niet aan te kaarten. De inschatting is gemaakt dat door in het interview wel te vragen naar op welke artikelen een bemiddelingsverzoek betrekking zou kunnen hebben, ook een beeld geschetst kan worden van welke onderwerpen het secretariaat kan verwachten van de bemiddelingsverzoeken. Tijdens het interview is, in tegenstelling tot bij de analyse van de uitspraken van de Geschillencommissie, gevraagd naar inhoudelijke en procedurele aspecten en de

beoordeling van de ruimte voor bemiddeling, omdat na een korte analyse van de uitspraken de inschatting was gemaakt dat de inhoudelijke en procedurele aspecten mede een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de ruimte voor bemiddeling inzake een geschil over de SER-Fusiegedragsregels. In een later stadium van dit onderzoek zijn de vragen inzake de punten wezenlijk invloed, toepasselijkheid en geheimhoudingsregeling gesteld aan beide Geschillencommissieleden, omdat op grond van de beantwoording op vragen inzake de punten inhoudelijk en procedureel de inschatting was gemaakt dat deze niet relevant waren voor het onderzoek. Het is niet mogelijk geweest om de inschatting van mevrouw K.

Boonstra mee te nemen in het onderzoek.

In het interview is gevraagd naar overige factoren, die naar oordeel van mevrouw K.

Boonstra en de heer R. van het Kaar, de ruimte voor bemiddeling kunnen vergroten dan wel verkleinen, omdat de inschatting is gemaakt dat er factoren kunnen zijn die de ruimte van bemiddeling kunnen verkleinen dan wel vergroten, die niet zijn opgenomen bij de analyse. Een woordelijk verslag van het interview met mevrouw K. Boonstra is opgenomen in bijlage 5 en het interview met de heer R. van het Kaar is opgenomen in bijlage 6.

§ 1.4 Leeswijzer

Dit rapport bestaat uit zes hoofdstukken. In hoofdstuk 2 zal antwoord gegeven worden op deelvraag 1. In hoofdstuk 3 zullen de resultaten weergeven worden van de analyse van de uitspraken van de Geschillencommissie en zal antwoord gegeven worden op deelvraag 2 en 3. In hoofdstuk 4 zullen resultaten van de analyse van de interview met de heer R. Gilhuijs en de heer C. Haasnoot uiteengezet worden en zal er antwoord gegeven worden op

deelvraag 4. In hoofdstuk 5 zullen de resultaten van de analyse van de interviews met mevrouw K. Boonstra en de heer R. van het Kaar weergeven worden en zal deelvraag 5 beantwoord worden. Vervolgens zal in hoofdstuk 6 antwoord gegeven worden op de centrale vraag. Tot slot is in hoofdstuk 7 de aanbeveling aan het secretariaat weergeven.

(14)

2. Juridisch Kader

In dit hoofdstuk wordt ingaan op de eerste deelvraag; Op welke wet- en regelgeving is een verzoek tot bemiddeling, met betrekking tot het niet- of niet behoorlijk naleven van de SER-Fusiegedragsregels 2015, gebaseerd? Als eerste zal de taak en bevoegdheid van de SER toegelicht worden. Vervolgens zal ingegaan worden op de totstandkoming van de SER-Fusiegedragsregels 2015, waarna de geschillenprocedure en de bemiddelingsprocedure worden uiteengezet. Hierna is toegelicht waar de SER-Fusiegedragsregels 2015 wettelijk op is gebaseerd. Vervolgens wordt kort ingegaan op de Bedrijfscommissie en de WOR. Het hoofdstuk zal afgesloten worden met een conclusie, een antwoord op de eerste deelvraag.

§ 2.1 De SER

Het is de taak van de SER om het bedrijfsleven en het algemeen belang dienende

werkzaamheid ervan te bevorderen en de daartoe behorende personen te behartigen.10 De SER doet dit door advies uit te brengen, met betrekking tot aangelegenheden van sociale en/of economische aard, op schriftelijk verzoek van Ministers en op eigen initiatief.11 De SER is onder andere bevoegd om verordeningen op te stellen om zijn taak uit te voeren en om voor bepaalde onderwerpen een commissie in te stellen.12 Het secretariaat ondersteunt de commissies van de SER bij de voorbereiding en uitvoering van diverse werkzaamheden.13

§ 2.2 Ontstaansgeschiedenis SER-Fusiegedragsregels 2015

Een verzoek van de Minister van Justitie, op 9 oktober 1968, heeft uiteindelijk geleid tot de inwerkingtreding van het S.E.R.-besluit Fusiegedragsregels 1970 op 19 juni 1970.14 Zoals de 10 art. 2 Wet op de Sociaal-Economische Raad.

11 art. 41 Wet op de Sociaal-Economische Raad.

12 art. 32 lid 1 Wet op de Bedrijfsorganisatie; art. 19 Wet op de Sociaal-Economische Raad; art. 42 Wet op de Sociaal-Economische Raad.

13 art. 16 Wet op de Sociaal-Economische Raad; <www.ser.nl>, Secretariaat.

14 Sociaal-Economische Raad advies inzake informatie aan de regering omtrent in overweging zijnde fusies, 1971, p. 3.

(15)

naam al aangeeft, was het een besluit over gedragsregels dat nageleefd diende te worden als er sprake was van een fusie en betrokken partijen binnen het toepassingsbereik van het besluit vielen. In het besluit werden fusiegedragsregels opgenomen en de Commissie voor Fusieaangelegenheden (CFA) ingesteld. De opgenomen taken waren, erop toezien dat de fusiegedragsregels nageleefd werden en op verzoek daarover adviseren, kennis nemen van voorstellen tot fusie en overname en relevante stukken, klachten van belanghebbenden behandelen en bevorderen dat mogelijke geschillen die zijn ontstaan, worden opgelost.15 Het doel van het besluit was het waarborgen van de belangen van de werknemers en

aandeelhouders.16

Het S.E.R.-besluit Fusiegedragsregels 1970 is meerdere malen herzien.17 De meest recente herziening, is de herziening van het besluit Fusiegedragsregels 2000, waarna de Fusiegedragsregels 2015 in werking is getreden in oktober 2015, op grond waarvan het SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 was ingetrokken.18 Het doel van de SER-Fusiegedragsregels 2015 is dat bij het overwegen van een fusie de belangen van de in de onderneming

werkzame personen worden gewaarborgd.

§ 2.3 De geschillenprocedure

De SER-Fusiegedragsregels 2015 bieden, net als de voorgaande besluiten, vakbonden en fusiepartijen de mogelijkheid om hun geschil met betrekking tot het niet- of niet behoorlijk naleven van de SER-Fusiegedragsregels 2015 voor te leggen aan de Geschillencommissie.19 Doorgaans wordt een verzoekschrift ingediend door een advocaat of gemachtigde van de partij.20 Aangezien in de SER-Fusiegedragsregels 2015 verschillende onderwerpen zijn opgenomen, zoals de procedure voorafgaand de fusie en de geheimhoudingsplicht, kunnen er geschillen ontstaan over al deze onderwerpen. Als een partij een verzoekschrift heeft ingediend voor een geschillenprocedure bij het secretariaat, onder andere voorzien van wat de aanleiding is van het geschil, wordt er een afschrift hiervan naar de wederpartij

verstuurd.21 De wederpartij krijgt de gelegenheid om in verweer te gaan binnen een maand nadat het afschrift van het verzoekschrift is verstuurd.22 Vervolgens vindt er een hoorzitting plaats, waar partijen zich kunnen laten horen.23 De Geschillencommissie neemt vervolgens een beslissing inzake het al dan niet behoorlijk naleven van de SER-Fusiegedragsregels 2015 van een van de partijen en of het een ernstig karakter betreft.24 De uitspraak is openbaar, tenzij de Geschillencommissie van oordeel is dat er zwaarwegende belangen zijn. In dat geval kunnen namen van de partijen of andere onderdelen weggelaten worden.25

§ 2.4 De bemiddelingsprocedure

De Commissie Herziening Fusiegedragsregels (CHF) is op 15 november 2013 ingesteld met als doel in kaart brengen wat er aan de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 gewijzigd 15 Sociaal-Economische Raad Eerste advies, 1970, p. 25.

16 Sociaal-Economische Raad Eerste advies, 1970, p. 5.

17 SER Fusiegedragsregels 2015 Rapport van Bevindingen, 2015, p. 8. 18 art. 34 SER-Fusiegedragsregels 2015.

19 art. 18 lid 1-3 SER-Fusiegedragsregels 2015. 20 art. 20 lid 2 SER-Fusiegedragsregels 2015.

21 art. 20 lid 1 sub c SER-Fusiegedragsregels 2015; art. 22 lid 2 SER-Fusiegedragsregels 2015. 22 art. 22 lid 2 SER-Fusiegedragsregels 2015.

23 art. 23 SER-Fusiegedragsregels 2015. 24 art. 32 SER-Fusiegedragsregels 2015. 25 art. 33 SER-Fusiegedragsregels 2015.

(16)

moest te worden.26 De CHF heeft onderzocht of en hoe de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 veranderd moesten worden, omdat in de jaren na inwerkingtreding van de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 er verschillende nieuwe wetgevingen tot stand zijn gekomen en er nieuwe ontwikkelingen zich hebben voorgedaan, zoals de privatisering van overheidstaken.27 De CHF heeft dit gedaan aan de hand van een besloten online discussieplatform waar twaalf ervaringsdeskundigen deel aan hebben genomen, een gesprek met de voorzitter van de Geschillencommissie, publicaties over de SER-Fusiegedragsregels 2000 en de toelichtingen, die verstrekt bij meldingen van fusies, aan het secretariaat.28

Zo heeft de CHF onderzocht of een aparte bemiddelingsregeling in de

SER-Fusiegedragsregels 2015 meerwaarde zou hebben. De CHF merkte op dat het in de praktijk nuttig kan zijn als partijen de mogelijkheid hebben om gebruik te kunnen maken van een bemiddelingsregeling als alternatief voor een formele juridische klachtenprocedure. De CHF was van mening dat de gelegenheid om gebruik te maken van de bemiddelingsregeling zo laagdrempelig mogelijk moest zijn en er op een open wijze invulling aan moest worden gegeven. Om deze reden heeft de CHF gekozen om de bemiddelingsregeling niet nadrukkelijk op te nemen in de SER-Fusiegedragsregels 2015. En achtte de CHF het

voldoende om de bemiddelingsregeling in de toelichting bij art. 19 SER-Fusiegedragsregels 2015, waarin de wijze van het aanhangig maken van een geschil is vastgelegd, op te nemen. Er is geen verplichting opgenomen dat partijen bijgestaan dienen te worden door een

advocaat of gemachtigde. De CHF was van mening dat de bemiddelingsregeling een positief effect zal hebben op de toepassing en het draagvlak voor de SER-Fusiegedragsregels 2015.29 Het doel van het bemiddelingstraject is dat de partijen tot overeenstemming komen

betreffende het geschil en dat een eventuele klacht wordt ingetrokken.30 Een

bemiddelingstraject kan gestart worden door een verzoek van een fusiepartij of vereniging van werknemers, die een geschil heeft met de wederpartij, aan de voorzitter van de

Geschillencommissie of door de voorzitter van de Geschillencommissie in overleg met de partijen.31 Als er een bemiddelingsverzoek bij het secretariaat ingediend is, wordt de

voorzitter van de Geschillencommissie over het verzoek geïnformeerd, waarna de voorzitter een bemiddelaar aan de zaak toewijst uit een van zijn leden. Het is ook mogelijk dat het secretariaat een bemiddelaar uit een vooraf samengestelde onafhankelijk poule aanwijst of dat partijen zelf een bemiddelaar aanwijzen.32

§ 2.5 Vorm van zelfregulering

De SER-Fusiegedragsregels 2015 is noch een formele wet, noch een materiële wet. Het is een besluit dat tot stand wordt gebracht door de SER. In het eerste advies aan de Minister van Justitie werd voor deze invalshoek gekozen, omdat het de mogelijkheid bood om er ervaring mee op te doen en het sneller tot stand te brengen is dan een wettelijke

voorziening.In 1996 adviseerde de SER om het SER-besluit Fusiegedragsregels 1975 vast te leggen in een wet, dit is echter niet opgevolgd. Minister Vermeend van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaf in reactie op het advies aan, dat het vastleggen ervan in een wet pas 26 Zaal, TAO 2015/4, p. 161.

27 SER Fusiegedragsregels 2015 Rapport van Bevindingen, 2015, p. 13. 28 SER Fusiegedragsregels 2015 Rapport van Bevindingen, 2015, p. 10. 29 SER Fusiegedragsregels 2015 Rapport van Bevindingen, 2015, p. 28. 30 <www.ser.nl>, Wat houdt de bemiddelingsregeling in?

31 SER Fusiegedragsregels 2015 Rapport van Bevindingen, 2015, p. 29. 32 SER Concept-draaiboek bemiddelingsregeling, 2015, p. 4.

(17)

van toepassing is als er dwingende redenen zijn en de zelfregulering onacceptabele situaties als gevolg heeft.33

De SER-Fusiegedragsregels is een vorm van zelfregulering. De SER-Fusiegedragsregels 2015 is gebaseerd op de bereidwilligheid van het Nederlandse bedrijfsleven om de

SER-Fusiegedragsregels 2015 vrijwillig na te leven.34 Gelijktijdige met het informeren van de verenigingen van werknemers over de voorgenomen fusie, moeten fusiepartijen het secretariaat op de hoogte stellen van de voorgenomen fusie.35 Als een vereniging van werknemers en een fusiepartij een geschil hebben met elkaar over de naleving van de SER-Fusiegedragsregels 2015 kunnen beide partijen een geschillenprocedure starten bij de Geschillencommissie.36 De Geschillencommissie is bij het niet naleven van de

SER-Fusiegedragsregels afhankelijk van de partijen, omdat de Geschillencommissie niet zelf een geschillenprocedure kan starten.37

Bij de bemiddelingsprocedure hebben partijen de mogelijkheid om de uitkomst van de bemiddelingsprocedure vast te leggen in een overeenkomst. Als partijen hiervoor kiezen en de overeenkomst vervolgens niet nagekomen wordt, kunnen zij een procedure bij de

kantonrechter starten met als grond dat er sprake is van wanprestatie.38 Als partijen er niet voor kiezen om de uitkomst van de bemiddelingsprocedure vast te leggen of als partijen er niet uit komen, is er voor hen de mogelijk om een geschillenprocedure te starten bij de Geschillencommissie. Als er naar aanleiding van het bemiddelingsverzoek het hier aan voorafgaande geschillenprocedure gestopt is, kan deze weer vervolgd worden.39 Als sanctie voor het niet naleven van de SER-Fusiegedragsregels 2015 publiceert de

Geschillencommissie de uitspraken in het PBO-blad met vermelding dat de niet naleving een ernstig karakter heeft en ernstig verwijtbaar is.40 Het is ook mogelijk dat partijen naar aanleiding van het niet naleven van de SER-Fusiegedragsregels 2015 een procedure bij de rechtbank starten op grond van een onrechtmatige daad41 of het mede een rol laten spelen bij de enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam.42 De doel van een enquêteprocedure is, vaststellen of het bestuur van de onderneming het beleid al dan niet gevolgd heeft.43

§ 2.6 Inzicht van deskundige

Mevrouw mr. dr. I. Zaal, hoofddocent arbeidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam, is van mening dat er een kans is gemist, doordat de CHF de SER-Fusiegedragsregels geen

wettelijke grondslag heeft toegekend of in ieder geval een voorstel daartoe heeft ingediend bij de wetgever. Als de SER-Fusiegedragsregels 2015 een wettelijke grondslag had, was het 33 Sociaal-Economische Raad Eerste advies, 1970, p. 3; Sociaal-Economische Raad Herziening van de fusiecode, 1996, p. 19; Zaal, Ondernemingsrecht 2014/128, par. 4; Van het Kaar, GS Rechtspersonen, regeling

SER-Fusiegedragsregels 2000, aant. 3.

34 SER Fusiegedragsregels 2015 Rapport van Bevindingen, 2015, p. 9. 35 art. 8, lid 1 SER-Fusiegedragsregels 2015

36 art. 18 SER-Fusiegedragsregels 2015. 37 art. 18, lid 1 SER-Fusiegedragsregels 2015. 38 art. 6:74 BW; art. 93, sub b BW.

39 SER Concept-draaiboek bemiddelingsregeling, 2015, p. 6.

40 art. 32, lid 3 SER-Fusiegedragsregels 2015; art. 33, lid 2 SER-Fusiegedragsregels 2015. 41 art. 6:162 BW.

42 Van het Kaar, TRA 2015/105.

(18)

niet nodig om de werkingssfeer van de SER-Fusiegedragsregels uit te breiden en was het mogelijk geweest om de naleving van de SER-Fusiegedragsregels 2015 te verbeteren. In haar ogen is het opnemen van het SER-Fusiegedragsregels 2015 vanzelfsprekend als de CHF de instandhouding van de SER-Fusiegedragsregels 2015 praktisch en essentieel vindt.44

§ 2.7 De Bedrijfscommissie en de WOR

Binnen het secretariaat heeft de Bedrijfscommissie ervaring met een bemiddelingsprocedure over de WOR. De Bedrijfscommissie is door de SER ingesteld.45 Als een ondernemingsraad (OR) of een ander medezeggenschapsorgaan zoals een personeelsvertegenwoordiging en een bestuurder een geschil hebben over de uitvoering van de WOR, bestaat er voor hen de mogelijkheid om het geschil voor te leggen aan de Bedrijfscommissie, die werkzaam is binnen hun sector. In eerste instantie bemiddelt de Bedrijfscommissie. Als bemiddeling niet slaagt, wordt er advies gegeven. Het is een alternatief voor geschillenbeslechting, naast de gang van de rechter.46 In de WOR wordt de medezeggenschap behandeld van werknemers in ondernemingen in Nederland.47 Zo is bijvoorbeeld in art. 25 lid 1 WOR opgenomen in welke gevallen de ondernemer verplicht is om de OR de mogelijkheid te geven om advies te geven over het voorgenomen besluit van de ondernemer.

Voorbeeld 1.2

In een verpleeghuis wordt voor de zorgvorm ‘kleinschalig wonen’ een dienstrooster ingevoerd met diensten van acht uur met een doorbetaalde pauze van vijftien minuten. Tot aan deze verandering duurde een dienst 8,5 uur, waarin begrepen een onbetaalde pauze van een half uur. In de praktijk blijkt dat het moeilijk is om de doorbetaalde pauze van een kwartier echt te benutten waardoor er sprake is van onvoldoende rusttijd voor de medewerker. Dit kan onder meer risico voor de gezondheid van de medewerkers en voor het welzijn en veiligheid van de bewoners met zich meebrengen. De ondernemingsraad (OR) had aanvankelijk ingestemd met de wijziging van het dienstrooster, maar wil die nu intrekken, omdat hij vindt dat de bestuurder zich niet aan de voorwaarden heeft

gehouden.

Ter zitting wordt het de Bedrijfscommissie duidelijk dat de bestuurder zeer hecht aan deze zorgnorm. De bestuurder meent dat min of meer inherent daaraan is dat diensten acht uur, met inbegrip van een doorbetaalde pauzekwartier, worden gedraaid. Daarbij wijst hij er op dat het vanuit het perspectief van de bewoners belangrijk is dat zij et zo weinig mogelijk verschillende gezichten worden geconfronteerd. De OR staat – net als de

betrokken medewerkers – op zich ook positief tegenover deze zorgnorm, maar is bezorgd over het effect van het nieuwe dienstrooster, zowel lichamelijk als psychisch, op het welzijn en de gezondheid van de medewerkers. In het bijzonder omdat in de praktijk is gebleken dat het door de medewerkers daadwerkelijk benutten van het doorbetaalde pauzekwartier onvoldoende tot zijn recht komt. Daardoor kan sprake zijn van geen of te weinig hersteltijd voor de medewerk met, afgezien van de eigen gezondheid, alle risico’s van dien voor de houding en het maken van fouten inde uitvoering van de zorg ten aanzien van de bewoners/cliënten.

44 Zaal, TAO 2015/4, p. 162.

45 art. 37 lid 1 Wet op de Ondernemingsraden.

46 <www.bedrijfscommissie.nl>, Bedrijfscommissies, taken en activiteiten. 47 <www.bedrijfscommissie.nl>, WOR, de wet.

(19)

Mede aan de hand van een voorstel van de Bedrijfscommissie, bereiken partijen tijdens de behandeling van een bemiddelingsverzoek een oplossing van het probleem. Deze komt er op neer dat het nieuwe dienstrooster voorlopig gehandhaafd wordt, waarbij maatregelen worden getroffen die ervoor moeten zorgen dat de vijftien minuten pauze ook

daadwerkelijk worden genomen. Daarnaast zal een zogenoemde ‘omloopmedewerker’ worden ingezet, die gedurende enkele uren halverwege iedere dienst, specifiek tot taak heeft om pauzerende medewerkers te vervangen. Na een periode van minimaal vier maanden zal deze oplossing worden geëvalueerd. 48

§ 2.8 Conclusie

De SER-Fusiegedragsregels 2015 heeft geen wettelijke grondslag en is een vorm van zelfregulering. Als een vereniging van werknemers en een fusiepartij een geschil hebben over de naleving van de SER-Fusiegedragsregels, kunnen zij een geschillenprocedure starten bij de Geschillencommissie. In artikel 19 SER-Fusiegedragsregels 2015 is opgenomen hoe een geschillenprocedure gestart kan worden. De bemiddelingsprocedure is opgenomen in de toelichting van dat artikel. De bemiddelingsprocedure kan gestart worden door de voorzitter van de Geschillencommissie in overleg met de partijen van het geschil of op verzoek van een van de partijen van het geschil, de fusiepartij of vereniging van werknemers, aan de voorzitter van de Geschillencommissie. Partijen kunnen ervoor kiezen om de uitkomst van de bemiddelingsprocedure op te nemen in een overeenkomst. Als partijen vervolgens

onenigheid hebben over het niet naleven van het contract kunnen zij een procedure starten bij kantonrechter. Het is ook mogelijk om een geschillenprocedure te starten of, als een geschillenprocedure al gestart was vooraf het bemiddelingsverzoek, de geschillenprocedure te vervolgen.

(20)

3. Uitspraken Geschillencommissie SER-besluit Fusiegedragsregels

2000

In dit hoofdstuk wordt ingaan op de eerste en tweede deelvraag; Wat zijn de onderwerpen van een geschil over het niet- of niet behoorlijk naleven van de SER-Fusiegedragsregels 2015 geweest, die zijn behandeld door de Geschillencommissie in de periode 2002 tot en met 2015? Wat zijn overige omstandigheden van een geschil over het niet- of niet behoorlijk naleven van de SER-Fusiegedragsregels 2015 geweest, die zijn behandeld door de

Geschillencommissie in de periode 2002 tot en met 2015? In § 3.1 Verantwoording is

beargumenteert waarom ervoor gekozen is om bij de beantwoording van deze deelvraag de uitspraken van de Geschillencommissie in de periode 2002 tot en met 2015 te analyseren en waarom de uitspraken op de gekozen punten zijn geanalyseerd. In de paragraven die volgen, zijn de resultaten weergeven van de analyse op de punten kern, artikel, verleden onenigheid over de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 of voorgaande besluiten,

onenigheid anders dan de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 of voorgaande besluiten, buitenlandse fusiepartijen, fase, toepasselijkheid, wezenlijk invloed,

geheimhoudingsregeling, cao-bepaling en sociaal plan. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met in § 3.10 Conclusie, waarin antwoord wordt gegeven op deelvraag 3 en 4. In bijlage 1 is een overzicht te vinden van de nummers die aan elk uitspraak is toegewezen, in bijlage 2 is een overzicht opgenomen van de resultaten van de analyse van de uitspraken en in bijlage 3 is de kern van het geschil van elk uitspraak opgenomen.

§ 3.1 Verantwoording

Er is gekozen om deelvraag 3 en 4 te beantwoorden aan de hand van een analyse van de uitspraken van de Geschillencommissie in de periode 2002 tot en met 2015. Hiervoor is gekozen, omdat de inschatting is gemaakt dat aan de hand van de analyse van de

uitspraken een beeld geschetst zal kunnen worden van wat voor soort geschillen er in het verleden hebben afgespeeld met betrekking tot de SER-besluit Fusiegedragsregels, waardoor er een inschatting gemaakt zal kunnen worden van wat voor soort

bemiddelingsverzoeken er ingediend zullen worden. De uitspraken zijn op de punten kern, artikel, verleden onenigheid over de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 of voorgaande besluiten, onenigheid anders dan de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 of voorgaande besluiten, buitenlandse fusiepartijen, fase, toepasselijkheid, wezenlijk invloed,

geheimhoudingsregeling, cao-bepaling en sociaal plan geanalyseerd. Voor de punten kern en artikelen is gekozen, omdat de twee punten aansluiten op elkaar. Na een korte analyse is namelijk gebleken dat, hoewel de artikelen in een aantal uitspraken hetzelfde waren, de kern in de zaken vooralsnog verschilde van elkaar. Hier komt bij dat voor alle punten is gekozen, omdat na een summiere analyse van de uitspraken is gebleken dat de gekozen punten in meerdere uitspraken voorkwamen en de inschatting is gemaakt dat deze onderwerpen een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de ruimte voor bemiddeling.

(21)

§ 3.2.1 Kern

De kern van een geschil is in elk uitspraak anders, geen een kern van een geschil in een uitspraak komt overeen met de kern van een geschil in een andere uitspraak. De kernen van de geschillen zijn per uitspraak vermeld in bijlage 3.

§ 3.2.2 Artikel 1 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000

In drie uitspraken van de 25 uitspraken hadden partijen een geschil over artikel 1 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000. De geschillen in deze drie uitspraken met betrekking tot artikel 1 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 gingen niet over de zelfde onderdelen van artikel 1 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000.Desondanks kan wel gesteld worden, dat de geschillen betrekking hadden op begrippen op grond waarvan, indien mede aan voldaan was, de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 al dan niet van toepassing was.49

§ 3.2.3 Artikel 2 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000

Partijen hadden in vier uitspraken van de 25 uitspraken een geschil over artikel 2 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000. Ook deze vier geschillen, waarin partijen onenigheid hadden over artikel 2 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000, hadden niet alle vier geschillen betrekking op dezelfde onderdelen van dat artikel. Er kan echter wel gesteld worden, dat de drie geschillen over artikel 2 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 betrekking hadden op omstandigheden, die indien van toepassing waren, de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 al dan niet van toepassing was.50

§ 3.2.4 Artikel 3 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000

In elf uitspraken van de 25 uitspraken hadden partijen een geschil over artikel 3 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat in een uitspraak van de elf uitspraken, waarin partijen onenigheid hadden over artikel 3 SER-besluit

Fusiegedragsregels 2000, niet met zekerheid te stellen is, dat partijen een geschil hadden over artikel 3 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000. Dit is niet zeker, omdat in de betreffende uitspraak, uitspraak 25, partijen hadden gesteld, dat verweerder nagelaten heeft om

informatie te verstrekken aan verzoeker. De plicht van fusiepartijen om

werknemersverenigingen informatie te verschaffen is namelijk opgenomen in artikel 3 en 4 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000.51

De geschillen met betrekking tot artikel 3 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 hadden niet allemaal betrekking op de zelfde onderdelen van dat artikel. Desalniettemin kan gesteld worden, dat alle geschillen die betrekking hadden op artikel 3 SER-besluit

Fusiegedragsregels 2000, betrekking hebben op het moment, wanneer de fusiepartijen de werknemersverenigingen dienen te informeren over de inhoud van een te verrichten openbare mededeling over de voorbereiding of realisatie van de fusie.52

49 Bijlage 2 Analyseoverzicht uitspraken Geschillencommissie 2002-2015; art. 1 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000.

50 Bijlage 2 Analyseoverzicht uitspraken Geschillencommissie 2002-2015; art. 2 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000.

51 Bijlage 2 Analyseoverzicht uitspraken Geschillencommissie 2002-2015; art. 3 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000; art. 3 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000; art. 4 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000.

(22)

§ 3.2.5 Artikel 4 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000

In 23 uitspraken van de 25 uitspraken hadden partijen een geschil over artikel 4 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000. In twee uitspraken van de 23 uitspraken, waarin partijen

onenigheid hadden over artikel 4 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 is niet zeker, dat partijen onenigheid hadden over artikel 4 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000.53 In een uitspraak van de twee uitspraken, uitspraak 1, waarvan niet zeker is of partijen een geschil hadden over artikel 4 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000, stelde verzoeker dat verweerder een paar onderdelen van artikel 18 SER-besluit Fusiegedragsregels 1975 niet had nageleefd, terwijl de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 van toepassing was. In deze uitspraak had verzoeker niet verduidelijkt om welke artikel uit de SER-besluit Fusiegedragsregels het ging. In uitspraak 25 is ook niet zeker of partijen een geschil hadden over artikel 4 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000, omdat partijen hadden gesteld, dat verweerder nagelaten had om informatie te verstrekken aan verzoeker en niet verduidelijkt had op welke artikel het geschil betrekking had. De plicht van fusiepartijen om werknemersverenigingen informatie te verschaffen is opgenomen in artikel 3 en 4 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000.54

De geschillen over artikel 4 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 gingen niet allemaal over dezelfde onderdelen van dat artikel. Desondanks kan gesteld worden dat alle geschillen die betrekking hadden op artikel 4 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 gaan over een

procedure die gevolgd dient te worden door de fusiepartijen en in is vastgesteld, wanneer de werknemersverenigingen op de hoogte gesteld dienen te worden van de fusie, welke

informatie aan de werknemersverenigingen verschaft moet worden met betrekking tot de fusie, de werknemersverenigingen de mogelijk moeten hebben om een oordeel te kunnen vormen vanuit het perspectief van de belangen van de werknemers, dat in besprekingen aandacht besteed dient te worden aan bepaalde onderwerpen, bepaalde informatie verstrekt dient te worden als erom gevraagd wordt door de werknemersverenigingen, het oordeel van de werknemersverenigingen dienen van wezenlijk invloed te zijn op de fusie en voorwaarden van de realisatie van de fusie, de OR wordt de mogelijkheid gegeven om kennis te nemen van het oordeel van de werknemersverenigingen bij het advies in het kader van artikel 25 WOR en de fusiepartijen verplicht zijn om artikel 4 SER-besluit

Fusiegedragsregels 2000 na te leven.55

§ 3.2.6 Artikel 6 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000

In een uitspraak van de 25 uitspraken hadden partijen een geschil over artikel 6 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000. Over deze geschil met betrekking tot artikel 6 SER-besluit

Fusiegedragsregels 2000, kan gesteld worden, dat partijen onenigheid hadden over de verplichting van de fusiepartijen, die fuseren aan de hand van het kopen van aandelen op een aandelenbeurs, om zich tevens te houden aan artikel 4 en 5, lid 2 SER-besluit

Fusiegedragsregels 2000.56

§ 3.2.7 Artikel 7 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000

53 Bijlage 2: Analyseoverzicht uitspraken Geschillencommissie 2002-2015.

54 Bijlage 2: Analyseoverzicht uitspraken Geschillencommissie 2002-2015; art. 3 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000; art. 3 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000; art. 4 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000.

55 art. 4 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000.

56 Bijlage 2: Analyseoverzicht uitspraken Geschillencommissie 2002-2015; art. 6 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000.

(23)

In twee uitspraken van de 25 uitspraken hadden partijen een geschil over artikel 7 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000. De twee geschillen, die betrekking hadden op artikel 7 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 hadden tevens geen betrekking op de zelfde leden van dat artikel. Over beide geschillen kan echter wel gesteld worden, dat ze betrekking hadden op, in welke situatie en welke informatie een geheimhoudingsregeling van toepassing was.57

§ 3.2.8 Artikel 8 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000

In twee uitspraken van de 25 uitspraken hadden partijen een geschil over artikel 8 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000. De twee geschillen, die betrekking hadden op artikel 8 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 hadden beide betrekking op de zelfde lid van dat artikel. Over deze twee geschillen kan gesteld worden, dat partijen onenigheid hadden over de verplichting van de fusiepartijen om tegelijk met de mededeling aan de

werknemersvereniging, het secretariaat van de SER op de hoogte te stellen van de inhoud van die mededeling.58

§ 3.2.9 Artikel 19 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000

In zes uitspraken van de 25 uitspraken hadden partijen een geschil over artikel 19 besluit Fusiegedragsregels 2000. Over de zes geschillen met betrekking tot artikel 19 SER-besluit Fusiegedragsregels, kan vastgesteld worden dat ze zes betrekking hadden op het al dan niet tijdig indienen van het verzoekschrift voor het starten van de geschillenprocedure.59

§ 3.3 Verleden onenigheid over SER-Fusiegedragsregels 2000 of voorgaande

besluiten

Na de analyse van alle 25 uitspraken is gebleken dat in twee uitspraken partijen eerder onenigheid hebben gehad over de SER-Fusiegedragsregels 2000 of voorgaande besluiten.60 In uitspraak 4 stelden verzoekers dat verweerder bij een recente verkoop de zelfde artikelen uit de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 heeft overtreden als in de uitspraak over wordt geklaagd.61 In uitspraak 21 stelde verzoekers dat het vaker is gebeurd dat verweerder de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 niet hebben nageleefd, waarna verweerder had

toegezegd de niet naleving omtrent de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 te verbeteren.62

§ 3.4 Onenigheid anders dan de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 of

voorgaande besluiten

Na de analyse van alle 25 uitspraken is gebleken dat in vier uitspraken partijen eerder onenigheid hebben gehad over andere onderwerpen dan de SER-Fusiegedragsregels 2000 of voorgaande besluiten.63 Zo hadden verzoekers in een verzoekschrift bij de

Geschillencommissie, naast over de niet naleving van de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 geklaagd te hebben, ook geklaagd, dat verweerders artikel 7:663 BW niet zouden 57 Bijlage 2: Analyseoverzicht uitspraken Geschillencommissie 2002-2015; art. 7 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000.

58 Bijlage 2: Analyseoverzicht uitspraken Geschillencommissie 2002-2015; art.8, lid 1 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000.

59 Bijlage 2: Analyseoverzicht uitspraken Geschillencommissie 2002-2015; art.19 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000.

60 Bijlage 2: Analyseoverzicht uitspraken Geschillencommissie 2002-2015

61 <www.ser.nl> CNV Bedrijvenbond/FNV Bondgenoten – Hogeka B.V./Alcoa B.V. 62 <www.ser.nl> FNV Bondgenoten / Multi Energy B.V. en Markeur Holding B.V. 63 Bijlage 2: Analyseoverzicht uitspraken Geschillencommissie 2002-2015.

(24)

hebben nageleefd.64 In deze artikel is opgenomen dat de rechten die voortkomen uit een arbeidsovereenkomst, bij een fusie, overgaan op de verkrijgende onderneming. Verder is gebleken dat verzoekers bij de Geschillencommissie ook hebben geklaagd, dat verweerders het sociaal statuut, waarin is vastgelegd hoe verweerder dient te handelen als er sprake is van een fusie, niet zouden hebben nageleefd.65 Verzoekers hebben de Geschillencommissie aangegeven, dat in het afgelopen jaar, zij ook onenigheid hebben gehad met verweerder over onderwerpen, naast de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000, waaronder de cao, pensioenen en sluiting van fabrieken.66 Uit de feiten en omstandigheden van een andere uitspraak, uitspraak 24, is gebleken dat partijen ook onenigheid hebben gehad over het al dan niet door verweerder beschikbaar stellen van financiële middelen voor de uitvoering van het sociaal plan, waarna verzoekers hadden aangegeven te gaan staken.67

§ 3.5 Buitenlandse fusiepartijen, fase, sociaal plan

Na de analyse van alle 25 uitspraken is gebleken dat in twaalf uitspraken buitenlandse partijen betrokken zijn geweest bij de fusie. Na de analyse van alle 25 uitspraken is gebleken dat in zes uitspraken het geschil is ontstaan voordat partijen zijn gefuseerd, in tien

uitspraken erna en in negen uitspraken kan niet vastgesteld worden wanneer het geschil is ontstaan, omdat in de uitspraken niet is opgenomen wanneer de fusie heeft

plaatsgevonden. Na de analyse van alle 25 uitspraken is gebleken dat in zeven uitspraken tussen partijen een sociaal plan van toepassing was.68

§ 3.6 Toepasselijkheid

Na de analyse van alle 25 uitspraken is gebleken dat in negen uitspraken, uitspraak 6, 15, 16, 17, 19, 22, 23, 24 en 25, partijen een geschil hadden over de toepasselijkheid van de SER-besluit Fusiegedragsregels.69 In onderstaande paragraven zullen de geschillen opgesplitst worden in de onderwerpen waarop de geschillen betrekking hadden en toegelicht worden.

§ 3.6.1 Fusie

In uitspraak 24 stelden verweerders dat de SER-besluit Fusiegedragsregels niet van toepassing was op een van de verweerders, Brink’s Geldverwerking B.V., omdat er geen sprake zou zijn van verkrijging of overdracht van zeggenschap. De Geschillencommissie oordeelde dat er sprake was van een directe, dan wel een indirecte overdacht van

zeggenschap van een onderneming of onderdeel ervan, zoals bedoeld in art. 1, lid 1, onder d SER-besluit Fusiegedragsregels 2000, omdat Brink’s International Holdings AG al haar

aandelen in Brink’s Nederland B.V. heeft overgedragen aan Stichting Continuïteit Brink’s Nederland.70

§ 3.6.2 Werknemersvereniging

64 <www.ser.nl> ABVAKABO FNV c.s. / tanteLouise-Vivensis en Thuiszorgservice West-Brabent. 65 <www.ser.nl> FNV Bondgenoten / Rabobank.

66 <www.ser.nl> CNV Vakmensen en FNV Bondgenoten / Cargill B.V.

67 <www.ser.nl> FNV - Brink's Nederland B.V., Brink's Geldverwerking B.V., Brink's International Holdings AG en Stichting Continuïteit Brink's Nederland.

68 Bijlage 2: Analyseoverzicht uitspraken Geschillencommissie 2002-2015. 69 Bijlage 2: Analyseoverzicht uitspraken Geschillencommissie 2002-2015.

70 <www.ser.nl> FNV - Brink's Nederland B.V., Brink's Geldverwerking B.V., Brink's International Holdings AG en Stichting Continuïteit Brink's Nederland.

(25)

In uitspraak 23 stelde verzoeker een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid te zijn die op grond van de statuten als doel heeft om de belangen van de leden te behartigen als werknemers en dat verzoeker in de afgelopen twee jaar regelmatig werkzaamheden heeft verricht ten dienste van de leden die werkzaam zijn in een onderneming die gegrondvest is in Nederland en betrokken is bij een fusie. Verweerder stelde dat het bestuur van Cordys Holding B.V. bekend was, dat verzoeker werkzaamheden heeft verricht voor leden die werkzaam zijn bij Cordys Holding B.V. De Geschillencommissie oordeelde dat verzoeker geen vereniging van werknemers was, zoals bedoeld in art. 1, lid 1, onder e, sub iii SER-besluit Fusiegedragsregels 2000, op grond waarvan de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 niet van toepassing was. De Geschillencommissie baseerde haar oordeel op het volgende, verzoeker voldeed niet aan de objectieve- en subjectieve kenbaarheidsvereiste, in de afgelopen twee jaar had verzoeker zich niet bekend gemaakt bij het bestuur van Cordys Holding B.V. als belangenbehartiger van de werknemers van Cordys Holding B.V, verzoeker had erkent niet kenbaar te hebben gemaakt aan Cordys Holding B.V., dat verzoeker de belangen van een specifieke werknemer of werknemers behartigde in de afgelopen twee jaar, verzoekster diende herkenbaar te zijn bij het bestuur van verweerder en in de afgelopen twee jaar met regelmaat werkzaam geweest te zijn voor haar leden.71

§ 3.6.3 Minimaal 50 werknemers

In uitspraak 6 stelde verweerder dat er niet voldaan was aan de criterium van 50

werknemers die werkzaam zijn bij een Nederlandse onderneming, zoals vermeld in art. 2 lid 1 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000, doordat ongeveer 70 van de 100 werknemers

werkzaam waren op schepen van vloot buiten Nederland. De Geschillencommissie oordeelde dat verweerder ten onrechte een beroep deed op art. 2, lid 1 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000, omdat verweerder gevestigd was en kantoor hield in Nederland, de werkzaamheden van verweerder werden aangestuurd vanuit Nederland, de schepen geen zelfstandige ondernemingen waren van verweerder en de bevoegdheden van de OR ook strekte tot de werknemers, die werkzaam waren op de schepen, waardoor de ongeveer 70 werknemers onder de werknemers vallen, die werkzaam zijn in een Nederland gevestigde onderneming van de organisatie, zoals bedoeld in art. 2, lid 1 SER-besluit Fusiegedragsregels 2000.72

§ 3.6.4 Samenstel van ondernemingen

In uitspraak 22 stelde verweerders dat zij, een groep zijn in de zin van artikel 2:24b BW, waardoor zij op grond van artikel 1, lid 1 onder c, sub ii SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 een samenstel van ondernemingen zijn, waardoor de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 niet van toepassing zijn, zoals is opgenomen in art. 2 lid 3 sub a SER-besluit

Fusiegedragsregels 2000. Verzoekers stelden dat verweerders geen samenstel van ondernemingen waren, omdat verweerders onafhankelijke juridische entiteiten waren. De Geschillencommissie oordeelde dat verweerders een groep zijn in de zin van artikel 2:24b BW, waardoor zij op grond van artikel 1, lid 1 onder c, sub ii SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 een samenstel van ondernemingen zijn, waardoor de SER-besluit Fusiegedragsregels 2000 niet van toepassing zijn, zoals is opgenomen in art. 2 lid 3 sub a SER-besluit

Fusiegedragsregels 2000. Dit oordeel baseerde de Geschillencommissie op het volgende, een samenstel van ondernemingen is de feitelijke situatie, waarin de zeggenschap over een aantal ondernemingen ongeacht de formeel-juridische structuur uiteindelijk in handen van 71 <www.ser.nl> RMU Werknemers– Cordys Holding B.V. en Open Text Corporation.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het tarief voor de meting van het warmteverbruik wordt vastgesteld op basis van het gewogen gemiddelde van de meettarieven voor G6 aansluitingen van de gasmeter van de

In zijn naar aanleiding van dat eerdere onderzoek geformuleerde oordeel van 13 juni 2012 1 heeft het college aangegeven wat de in artikel 4 van de Postwet 2009 opgenomen

gemeenschappelijke regeling om op het gebied van Beschermd Wonen in de zin van artikel 1.1.1 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een regeling tot samenwerking aan te gaan met de

Een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 6.5, lid 1 van het Besluit Omgevingsrecht af te geven in verband met het voorgenomen besluit om een omgevingsvergunning

Een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 6.5, lid 1 van het Besluit Omgevingsrecht af te geven in verband met het voorgenomen besluit om een omgevingsvergunning

Artikel 4 lid 4 moet worden toegevoegd omdat de commissie zich laat informeren door wethouders en secretaris. Ook deze personen vallen onder de procedure die is verwoord in artikel

Een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 6.5, lid 1 van het Besluit Omgevingsrecht af te geven in verband met het voorgenomen besluit om

gemeenschappelijke regeling om op het gebied van Beschermd Wonen in de zin van artikel 1.1.1 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een regeling tot samenwerking aan te gaan met