• No results found

Overgebleven en vergelijkbare objecten

3.4.1 Bureaustoel

De bureaustoel is het enige overgebleven meubel van het Noailles ensemble (bijlage II, afb 1 t/m 5). Dit komt doordat het stoeltje naar het Centraal Museum Utrecht werd overgebracht voor een overzichtstentoonstelling van het werk van Sybold van Ravesteyn in 1977.72 De foto is bekend van de staat van het meubel na 1925 en van voor de tentoonstelling. De stoel staat buiten op de plavuizen geheel wit geschilderd met afbladerende verf. Voor de

tentoonstelling is de stoel van een nieuwe verflaag voorzien. Deze verflaag uit 1977 wijkt op vele punten af van de situatie uit 1925. Op de oude foto’s is te zien dat het stoeltje een donkere rugleuning heeft, een andere tint achterpoten en een lichtere kleur zitting. In de nieuwe situatie is alles wit geschilderd behalve de achterkant van de rugleuning en de achterpoten. Deze kleurstelling is in alle opzichten fantasierijk en lijkt enigszins op de afwerking van het Schorer ensemble uit 1924 (afb 3.14).

De bureaustoel heeft tussen de vier poten twee kruisende metalen buizen als sporten. De achterpoten worden verbonden door een buissegment. De bureaustoel heeft rechthoekige voorpoten en volgt aan de binnenzijde en buitenzijde de radius van de zitting. De achterpoten

72

Blotkamp, de Jong. 1977.

Afb 3.14 Van links naar rechts bureaustoel: Voor levering in Nederland ca. 1926, bij villa Noailes na 1926, In Utrecht 1977.Rechter foto: CMU, twee linker foto’s: HNI

knikken bij de zitting naar binnen, waarop in een hoefijzervorm één doorlopende leuning is gemonteerd. De rugleuning bestaat uit drie delen, voor de twee buitenste delen is kwartiers eikenhout gebruikt en voor het middelste gedeelte een dosse stuk eiken. Het heeft een ronde zitting met een los kussen. De rand van de zitting is van massief eikenhout en bestaat uit vier segmenten. In het midden is in een cirkelvorm textiel geplaatst, de onderzijde wordt afgedicht met een stukje triplex welke is vastgenageld. Zowel aan de onder als aan de bovenzijde is een sponning gemaakt. De zitting rust op een uitsparing van de achterpoten en aan de voorzijde zijn de poten onder de zitting geplaatst. De poten zijn van een andere houtsoort dan de rest van het meubel. De nerf is dichter en kan daardoor gladder worden afgewerkt. Op het kopse hout van de poten is te zien dat het beukenhout is (bijlage II, afb 5). De constructie is onzichtbaar en sporen van schroeven of spijkersvormen zijn niet te zien (behalve op de onderzijde van de zitting). Het meubeltje is vakkundig geconstrueerd. De holle rugleuning die bijna perfect aansluit op de armleuning getuigt van handwerk met een grote mate van vakmanschap.

3.4.2 Röntgenfoto’s

Om de constructie van de bureaustoel in beeld te brengen zijn röntgenfoto’s gemaakt (bijlage IV). Op afb 3.15 is aangeduid waar op de bureaustoel de foto’s zijn gemaakt.

De voorpoot is met een pen-gatverbinding aan de zitting bevestigd, de pen is aan de binnenzijde van de poot geplaatst (bijlage IV, afb 1). De segmenten van de zitting zijn onderling verbonden met een losse afgeronde pen. Deze zijn waarschijnlijk machinaal

vervaardigd, zoals met een langgatboor (bijlage IV, afb 2, 3). De zitting is met de achterpoten verbonden door middel van een enkele deuvelverbinding (bijlage IV, afb 4, 5). De rugleuning is opgebouwd uit drie delen eikenhout die in de breedte koud tegen elkaar zijn gelijmd. De verbinding met de rugleuning naar de achterpoten is met drie verzonken schroeven

uitgevoerd waarna ze afgedicht zijn (bijlage IV, afb 6). De verbinding tussen de rugleuning en de armleuning is gerealiseerd met behulp van vier schroeven (bijlage IV, afb 7). De achterpoot is met zijn volledige pootdikte in de armleuning ingelaten, deze wordt geborgd door een spijker welke schuin in de achterpoot is genageld vanaf de rugleuning (bijlage IV, afb 7). Zowel links als rechts zijn deze spijkers toegepast. Het buissegment is hol en schuift over de kop van een houtschroef die aan de binnenkant van de voorpoot is gedraaid (bijlage IV, afb 8) De achtersport is bevestigd door een bout die vanaf de achterpoot in het hout is gelaten en de buis aantrekt. Waarschijnlijk zit in het uiteinde van de buis een prop waar een schroefdraad in is getapt (bijlage IV, afb 9). Op de röntgenfoto’s is een verschil te zien tussen het hout van de voor- en achterpoten met de rest van het constructiehout (bijlage IV, afb 1). De poten zijn compact en laten geen houtnerf zien, terwijl de rest van het constructiehout een grove nerf laat zien dat op eikenhout lijkt. Dit bevestigd dat het hout van de poten

waarschijnlijk beukenhout is.

3.4.3 Vergelijkbare objecten

Sybold van Ravesteyn heeft nog twee meubeltjes ontworpen nadat hij het Noailles ensemble had afgeleverd (afb. 3.16, 3.17). Het betreft een tafeltje en een boekenplank. Deze meubeltjes zijn niet bekend van foto’s, toch schrijft Charles de Noailles dat de meubeltjes uitgevoerd zijn in Frankrijk en dat ze nog geschilderd moesten worden.73 De werktekeningen met

maatvoering zijn hiervan bekend. Dit is niet het gevalvoor de rest van het ensemble. Om het ensemble te vervaardigen, schreef Van Ravesteyn aan Charles de Noailles, is het sneller om het in Utrecht te doen, de werktekeningen hoefden dus niet naar de Noailles te komen. Dit is niet het geval voor de twee latere meubeltjes waarvan Van Ravesteyn de instructies meestuurt om ze in Frankrijk te laten maken. Deze twee meubeltjes zijn in de stijl van het ensemble uitgevoerd, zodat ze volledig in de kamer passen. Dezelfde schijven werden gebruikt zijn als op het bed, maar dan groter, namelijk 11,5 cm. Triplex werd toegepast voor de drie bladen zodat er geen extra constructie nodig was, wat in het geval van massief hout wel zou moeten. Voor de maten van het tafeltje en het plankje zie bijlage VI, tabel 1.

73

De kleurentekening laten overeenkomsten zien met meubelen van Piet Klaarhamer.

Klaarhamer heeft bijvoorbeeld ook een bed ontworpen met ronde poten en ronde schijven die de verbinding tussen de regel en de poot vormen (afb. 3.18).

3.4.4 Ensemble Radermacher Schorer

Het zwart witte slaapkamerameublement dat Van Ravesteyn voor Radermacher Schorer heeft ontworpen in 1924 bevindt zich in het depot van Centraal Museum Utrecht (afb 3.19). Het ensemble is door de Utrechtse Meubileerinrichting Middelbeek uitgevoerd. Het ensemble bestaat uit een bed, een stoel, een tafeltje, een bureautje en twee kasten. De meubelen zijn uit blokvormige elementen opgebouwd, met dikke deuren, lades en ladetrekkers waardoor het ensemble erg zwaar oogt. De meubelen zijn minder massief dan dat ze zich in eerste instantie voordoen. Zo zijn de zijkanten van het bed, de deurtjes en de kastzijkanten opgebouwd uit

Afb 3.19 Radermacher Schorer ensemble, 1925. Foto: CMU

Afb 3.18 Piet Klaarhamer, ontwerptekening ligbank, ronde poot met klos, ongedateerd. Foto: HNI

plaatmateriaal. Het stijl- en regelwerk aan de zichtkanten van de meubelen zijn van

eikenhout gemaakt. Kastplanken, wrijfklosjes en het regelwerk welke niet direct zichtbaar zijn, zoals aan de achterzijde van de kasten, zijn in vurenhout uitgevoerd. Aan de binnenkant van de meubelen zijn duidelijk machinesporen te zien zoals dat van een vlak- of vandiktebank (afb 3.20). De donkere handgrepen van de lades en de deuren zijn gemaakt van corromandelhout. Het

plaatmateriaal is van okoumé gemaakt. Triplex

en multiplex is toegepast, waarvan het triplex 5 mm dik is. Bij het bed zijn bepaalde delen opgebouwd uit twee aan elkaar gelijmde 5 mm triplex platen (afb 3.7). De zijkanten van de kast bestaan uit triplex die in de sponning van het eikenhout zijn gelaten. De bedborden zijn eveneens van triplex gemaakt. Bij deze borden bestaan de stijlen uit eikenhout waar het triplex aan twee kanten in een sponning rust. Dit is uitgevuld met een vurenhouten raamwerk om een goede dikte en stevigheid te krijgen. De lades van het ensemble zijn traditioneel met zwaluwstaarten gemaakt en zijn geheel uit massief eikenhout vervaardigd. Aan de voorzijde zijn de zwaluwstaarten halfverdekt en aan de achterzijde lopen deze door. De ladezijkanten en achterkanten zijn 10 mm dik en de bodems van de lades zijn 8 mm. De bodem is ingelaten in een groef in de zijkanten van de lade en in een groef in de voorzijde van de lade. In de bodem is een sponning geslagen. De hierdoor ontstane lip kan vrij bewegen in de groef van de lades. Het achterschot rust op de ladebodem, het achterschot en bodem zijn aan elkaar genageld met een drietal spijkertjes.

De deurtjes scharnieren op gerolde stiftscharnieren en kunnen gemakkelijk gesloten worden door een ijzeren tonrolsnapper. Het deurtje van het nachtkastje is van plaatmateriaal gemaakt. Het vernikkelde meubelbeslag voor klerenhangertjes in de linnenkast is van de firma

Everitt’s Patent. Het bed is volledig demontabel

door het gebruik van Berliner- en Hamburger beslag Het nachtkastje is aan de zijkant van het bed en het hoofdbord bevestigd door middel van verzonken schroeven. Het nachtkastje en de werkbladen van de andere meubelen zijn met zwart rubber bekleed (afb 3.21). Het rubber is op

Afb 3.21 Gekanteld nachtkastje Schorer, rubber blad. Foto: S. de Vries

Afb 3.20 Binnenkant kast Schorer ensemble, machineslag. Foto: S. de Vries

het triplex gelijmd en ligt in hetzelfde vlak als het massieve regelwerk van de meubelen. De bladen zijn met wrijfklosjes aan het regelwerk gelijmd (afb 3.22).

Aan de zijkanten van het bed is een lat bevestigd waar het frame van het bedspiraal op kan rusten. Het frame bestaat uit een raamwerk van balkjes in de lengterichting welke met grote bouten aan de horizontale planken zijn bevestigd. Het gehele frame is overtrokken met een katoenen doek dat tegen de zijkanten is geniet. De meubelen zijn met dierlijke lijm gelijmd (afb 3.22).

Het Schorer ensemble getuigd van een grote mate van vakmanschap. De meeste verbindingen zijn

traditioneel met de hand gemaakt. Sporen van machinale bewerking zijn te zien op het hout aan de binnenzijde van de kasten. De meubileerinrichting Middelbeek en het Schorer ensemble passen daarom perfect in het eerder geschetste beeld van de

meubelatelierpraktijk omstreeks 1920- 1930.