Tijdens de oriëntatiefase zijn voor alle relevante onderdelen van de voorgenomen activiteit de verschillende keuzeopties op kwalitatieve wijze beschouwd. Voor de puttenvelden zijn onder meer de volgende onderdelen beschouwd (met keuzeopties tussen haakjes):
• Seizoensafhankelijke variatie in onttrekkingsdebieten (ja of nee?)
• Verdeling van het debiet tussen de drie puttenvelden (hoe wordt de 8 Mm3/jaar verdeeld?)
• Locatie van de putten in puttenveld I, II en III (waar?)
• Type pompputten bij puttenveld III (horizontaal of verticaal?)
• De diepte van de pompfilters bij puttenveld III (welke diepte?)
• De landschappelijke inrichting van puttenveld III (hoe?)
2ULsQWDWLHIDVH
%RXZVWHQHQ
$OWHUQDWLHYHQ .HX]HYRRU5HFWXP<SHOR
+
2QGHUGHHO (IIHFWEHSDOLQJ
2ULsQWDWLHIDVH .ZDOLWDWLHI
ERXZVWHQHQ +\GURORJLVFKHHIIHFWHQHQ
UHOHYDQWHDIJHOHLGHHIIHFWHQ
DOWHUQDWLHYHQ 9ROOHGLJHHIIHFWEHSDOLQJ
De beschouwde onderdelen en de keuzeopties zijn weergegeven in figuur 5.2.
Een donkergroene kleur in deze figuur betekent dat deze optie in alle bouwstenen en
alternatieven wordt opgenomen omdat op basis van de reeds beschikbare informatie duidelijk is dat deze optie de beste mogelijkheden biedt om de gedeeltelijke verplaatsing van de winning uit te voeren. Een voorbeeld hiervan is het dieptetraject voor de onttrekkingsfilters bij het derde puttenveld. Gelet op de bodemopbouw is een diepte van circa 20 - 35 m de enige reële optie.
Andere dieptes zouden veel meer problemen geven met de verstopping van de onttrekkingsfilters en niet leiden tot andere milieueffecten. Andere dieptetrajecten blijven dus verder buiten
beschouwing bij het doorrekenen van de bouwstenen en de alternatieven.
Een licht groene kleur in figuur 5.2 betekent dat in dit stadium nog niet helemaal helder is welke optie de beste keuze is. Alle licht groene opties bieden mogelijkheden en worden meegenomen als bouwstenen in de volgende fase. Uit de berekening van de bouwstenen kan dan worden afgeleid welke optie uiteindelijk de voorkeur heeft.
De overige opties zijn met een gele kleur weergegeven en worden vooralsnog buiten
beschouwing gelaten bij het opstellen van bouwstenen en alternatieven. Dat kan bijvoorbeeld zijn omdat op voorhand duidelijk is dat met de betreffende optie niet kan worden voldaan aan de doelstellingen en/of randvoorwaarden. Daarnaast kan een optie zijn afgevallen omdat de
betreffende optie in dit stadium van het proces onvoldoende onderscheidend is in vergelijking met opties die wel als bouwsteen zijn beschouwd. Indien noodzakelijk dan kunnen de opties die zijn afgevallen in verband met deze laatste reden later alsnog worden toegepast bij de
alternatiefontwikkeling.
vast seizoens-afhankelijk
conform gebiedsvisie
andere locatie trace west trace oost Stuw in Eksosche
Aa
Stuw en vergraving
ander trace Westzijde met
sloten
geen buffer
Wateraanvoer 8 mnd/jaar
Andere inrichting
1-3-4 3-3-2 verticaal horizontaal
2-3-3 andere verdeling combinatie Peilverhoging 8
mnd/jaar
geen buffer
Intensief slotenstelsel
andere inrichting
west midden gelijkmatig
verspreid
andere locatie's
oost
bestaande putten gebruiken
andere locatie's 20-35 m-mv andere diepte
conform aanbevelingen BAAC
andere inrichting
Vervalt (vooralsnog niet kansrijk als onderdeel van alternatieven) Transportleiding
Legenda
Is een vast onderdeel van alle bouwstenen en alternatieven Wordt meegenomen als bouwsteen Inrichting Kippershoek Verhouding van het debiet tussen de
drie puttenvelden
Puttenveld II:
locatie van de pompputten Verdeling van het debiet over de drie puttenvelden (Mm3/jaar)
Puttenveld I:
locatie van de pompputten
Puttenveld III:
landschappelijk inrichting puttenveld Puttenveld III:
type pompputten
Puttenveld III:
locatie van de pompputten
Puttenveld III:
diepte van de filters
Figuur 5.2 Resultaat van de inventarisatiefase
Keuzeopties: toelichting
Voor een aantal van de beschouwde opties volgt hieronder een toelichting. Een toelichting voor alle opties is opgenomen in bijlage 7.
Verdeling van het debiet over de drie puttenvelden
Uit de oriëntatiefase komen drie kansrijke opties naar voren die nader worden beschouwd bij de bouwstenen. Het betreft een onttrekking van 1-3-4, 2-3-3 en 3-3-2 Mm3/jaar op respectievelijk puttenveld I, II en III. Zoals beschreven in paragraaf 4.4 is een onttrekking van meer dan 4 Mm3/jaar op puttenveld III niet mogelijk gelet op de beperkte doorlatendheid van de bodem en de effecten die dan ontstaan. Daarnaast geldt dat de onttrekking op het bestaande puttenveld II kan worden uitgebreid naar maximaal 3 Mm3/jaar. Een verdere toename van het onttrekkingsdebiet zou een (grote) uitbreiding van het bijbehorende waterwingebied betekenen inclusief uitbreiding van de pompputten en de ruwwatertransportleiding. Een dergelijke uitbreiding past niet binnen de kaders van de Gebiedsvisie en de startnotitie en is daarom afgevallen bij de oriëntatiefase (zie tevens bijlage 7). Bovenstaande leidt tot de volgende drie bouwstenen: 1-3-4, 2-3-3 en 3-3-2 Mm3/jaar.
Inrichting puttenveld III
Bij de inrichting van puttenveld III wordt, conform aanbevelingen van BAAC (2006), in alle gevallen aangesloten bij de oude kenmerken van het ontginningslandschap. Laanstructuren worden bijvoorbeeld hersteld. Deze keuze werkt door in alle bouwstenen en alternatieven en is dus donkergroen aangegeven in figuur 5.2. Andere inrichtingsoptie blijven verder buiten beschouwing.
Tracé ruwwaterleiding
Uit archeologisch onderzoek blijkt dat van de twee mogelijke tracé’s voor de ruwtransportleiding het meest westelijke tracé in ieder geval geen effect heeft op archeologische waarden. Er wordt daarom bij alle bouwstenen en alternatieven gekozen voor dit westelijke tracé (zie bijlage 4).
Realisatiefase, gebruiksfase en beëindigingfase
Bij de gedeeltelijke verplaatsing van de winning zijn drie fasen te onderscheiden:
1. De realisatiefase: De werkzaamheden bestaan voornamelijk uit graven (nieuwe
ruwwatertransportleiding en inrichten van de twee buffergebieden) en grondboren (de nieuwe pompputten)
2. Gebruiksfase: De activiteit betreft het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de buffergebieden
3. Beëindigingfase: Bij het stopzetten van de onttrekking op het derde puttenveld worden de pompputten buiten bedrijf gesteld en de ruwwatertransportleiding verwijderd. Het opheffen van de buffergebieden na het stopzetten van de winning is niet te verwachten
De milieueffecten tijdens de beëindigingfase zijn verwaarloosbaar en worden verder buiten beschouwing gelaten. Bij de realisatiefase bepaalt met name de hoeveelheid grondverzet de milieubelasting. Dit aspect wordt als criterium meegenomen bij het beschrijven van de
milieueffecten van de bouwstenen en de alternatieven. Daarnaast worden de relevante effecten tijdens de gebruiksfase beschreven.
Conclusies van deze fase
De belangrijkste conclusies uit deze (tweede) fase zijn:
• Input voor alle bouwstenen en alternatieven: Voor het veiligstellen van de winning Wierden wordt in ieder geval uitgegaan van:
− Een vaste verdeling van het onttrekkingsdebiet tussen de verschillende puttenvelden (geen seizoensafhankelijke variatie)
− Een onttrekking van 3 Mm3/jaar bij puttenveld II
− De ligging van puttenveld III en de twee buffers conform de Gebiedsvisie
− Verticale pompputten bij puttenveld III die gelijkmatig over het puttenveld zijn verspreid en een filter hebben op circa 20 - 35 m -mv
− Een inrichting van puttenveld III waarbij wordt aangesloten bij de kenmerken van het ontginningenlandschap (conform de aanbevelingen van BAAC (2006))
− Het westelijk gelegen tracé voor de ruwwatertransportleiding
• Overige keuzeopties: voor de overige keuzesopties worden in de volgende fase bouwstenen doorgerekend
• Milieueffecten: er treden relevante milieueffecten op bij het ontgraven van grond (realisatiefase) en bij het gebruik van de winning en de buffers (gebruiksfase).
Conclusies voorgaande fase: De informatie uit deze fase is in lijn met de conclusies uit de voorgaande fases