• No results found

En toen was daar een orgelman die medelyden opwekte, of althans attentie door een halve vrouwenhoed op z'n hoofd (als ik orgelman was zou ik nooit op zoo'n idee

komen, jy?) Daarby liet hy twee kinderen dansen, die ook heel zot waren toegetakeld.

Ik had meely met hem, niet om z'n armoede, maar om de malle keus der middelen

om geld te krygen. Toch scheen 't zoo mal niet te zyn, want twee soldaten gaven

hem wat. Dat speet me, want ik weet dat voor 'n soldaat een cent veel is. Welnu, ik

heb dien orgelman laten beloven dat i nooit weer iets zou vragen aan soldaten. Voor

25 cts. heeft i dat beloofd. Zal hy dat woord houden? Ik vrees neen! Maar 't is

mogelyk, als hy in alles zoo excentriek is als in z'n kapsel. Maar als hy geen woord

houdt, is 't myn schuld niet, noch de uwe in wier naam ik probeerde alle nederlandse

militairen

beneden den rang van korporaal te vrywaren voor zyne kostuum-overreding. Zie

je, mimi, zoo heb ik je lief. Uw beeld moet tot vreugd en vrolykheid leiden, en niet

tot treurigheid.

O mimi, waarom spreek je van sterven! Daar ligt nog 'n lang leven voor je. Je bent

nog veel geluk schuldig aan velen, aan je ouders, je broers en zusters, aan my.

En... ja, ik wil brusque zeggen wat ik meen, aan kinderen van jezelve! 't Is zonde,

zoo'n frisse weelderige jonge plant om te hakken voor ze vrucht droeg. Je moogt

niet toegeven in lugubre gedachten. Je hoort jezelve niet toe. En als ik bedenk dat

in my welligt de oorzaak ligt van die afwyking uwer natuur die bloei vraagt en geens

noeijing (mal woord... hoe spel je dat? Met drie i's?)

Och, dat was om van 't apropos te raken. Ik ben zeer in de war met myzelf. Want,

mimi, als die oorzaak in my ligt, dan was 't immers myn pligt je niet eens te schryven.

Noch hartelyk en innig, want dat vuurt aan, noch gedwongen, want ook dat vuurt

aan, ja nog meer! Ik weet myn pligt niet goed, maar dit beloof ik je, ik zal er goed

over denken. Nu wil ik, al ware 't eens vooral, zeggen wat ik op 't gemoed heb. Ik

herhaal m'n laatste woord van gister. Ik heb je innig, innig lief... is 't een misdaad,

in godsnaam

‘Nu, gelukkiger dan zoo als 't was voor 'n jaar!’ Juist, ik geloof dat! Anders mogt ik

dezen brief niet schryven. Ik geloof dat het voor u en my beter is lucht te geven aan

onze aandoeningen dan die zaem te persen tot berstens toe.

Marie is indedaad bewonderenswaardig. Ik merk dat vooral ops in haar spreken

over u. Met vreugde zegt ze altyd: ‘Ik heb mimi gezien!’ Denk eens na wat dat zeggen

wil in haar die veel van my houdt, en weet hoe ik u liefheb. Is dat niet groot? Als

deze brief dik wordt ben ik beschaamd dien haar te geven. Er is wreedheid in. Maar

dat merk ik aan haar niet. Zy is instaat om ongemaakt te zeggen: o, dat zal mimi

pleizier doen.

Ik heb haar dikwyls gezegd hoe lief ik je had. Zy nam het lief en gul op, sprak er

over alsof het de natuurlykste zaak der wereld was, en vraagde nooit: en ik dan?

Aan Tine schryven! O waarachtig! graag! Je kunt van haar nooit te veel goeds

denken. Zy is een engel. Als je aan haar schryft, doe 't dan zooals een geloovige

bidt. Je kunt niet te opregt wezen. Ik heb geen wroorden om haar gemoed te

schetsen. Daar is geen vlek in. En meen niet dat uwe liefde voor haar in 't minst

strydt met je genegenheid voor my. Dat is niet waar. Dat zouden bedorven mensen

zich opdringen, maar

't is zoo niet. Van u weet ze dat ik je lief heb, dat je den wil van je vader volgt en my

daarom ontwykt, maar je brieven heeft ze niet gelezen. Je kunt van haar nooit te

goed denken, onthoud dit wel en houd my aan dat woord. Als ik dood ben (ik mag

dit wel zeggen mimi, ik die zooveel ouder ben) en alles liep je tegen ouders, dood,

ziekte, armoede, allerlei tegenspoed, dan zou je haar moeten aanspreken als of ik

het was. Deze brief ware genoeg om je het grootste regt te geven in haar hart. Ja,

zonder dat, ze weet dat ik je liefheb. Ja, schryf haar, zeg dat ik je voorstel haar te

vragen om 'n slordig antwoord, zoodat je 't byna niet lezen kunt. Ze kan zoo komiek

knoeien in haar brieven.

Zie hier by een paar. Eerst wou ik je wat verklaring en toelichting geven, maar 't

is beter van niet. Laat dat verregaand négligé maar blyven. Ik vind het schoon. En

zie eens wat 'n gloed overal. En dat is na veel tobben en lyden. Is 't niet schoon?

Wat je in de brieven niet begrypt sla je maar over of als 't je interesseert, vraag het

my.

Charlotte de Graaff is sedert den dood harer moeder by my. Deze had my dat

laten beloven. Lotje heeft haar beetje geld aan my gegeven. Marie weet dit, en jy

nu ook; anderen niet.

Na die komieke brieven van Tine, zend ik je ook den brief van Laura Ernst, die ik

naar Brussel zond om te genezen van verdriet. Kyk eens hoe Everdine myn wissel

gehonoreerd heeft. Den brief dien Laura me schreef kan ik je niet zenden, en dat

spyt me, daarin schryft ze over Everdine en de kinderen, wacht: - neen, ik wou er

wat uit copieren, maar 't verveelt me. Het spyt me dat ik je dien brief niet geven kan.

Ik wou je door 'n ander 't interieur laten schetsen waartoe je behoort. Ik wou je (zoo

goed als zonder den Haag en je ouders te verlaten mogelyk is) thuis maken in myn

kring.

Hoe 't zy, 't rommeltje dat ik je nu zend, is om je hart te logeren te vragen, in

afwachting dat je heelemaal kunt komen. Schryf flink aan Tine dat ik je dol liefheb,

toe! O god, ik zal je geen démenti geven, en zy my noch u een verwyt.

‘Als ik iets zeg moet je my gelooven’ zeg je. Ja, altyd. Geloof my als ik je dit

verzeker. Het niet gelooven van uw eenvoudig woord, zou my treurig en kluchtig

voorkomen. Niet alleen geloof ik wat je zegt; maar ik geloof in je, ik begryp geen

liefde zonder dat.

‘Je papa is goed en vriendelyk’ zeg je. Zeker geloof ik dat! Maar mimi, dat is de

vraag niet. De vraag is of hy uw gemoed vult? Of hy, u

my ontnemende, zichzelf daarvoor in plaats geeft? Dat is de vraag, en van 't antwoord

op die vraag hangt af of hy z'n pligt doet in 't verbieden, jy in 't gehoorzamen. O,

meen niet dat ik je overhaal, of aftrek. Laat er geen verschil wezen in 'tu, of ik. Uw

pligt is de myne. Ik zal me schamen als jy wat verkeerds doet, doe jy dat voor my.

Beschouw my nooit als tegen u en tegen je eer. Ik zie niet in dat jy erger dan ik zou

vernederd wezen door eene verkeerdheid. Jy bent geen vesting, ik geen belegeraar.

Wy wonen in een huis, met gemeenschappelyk belang... als er brand ontstaat, lyden

wy beiden. Of meen je dat ik je niet graag om den hals waar gevlogen toen ik je

sprak in 't Willemspark? Meen je dat ik geen stryd had om zoo boekerig ordinair te

wezen? In 't algemeen ben ik hartstogtelyk, en dan voor u! Maar ik zie je aan als

myn eigendom, dat ik juist daarom niet schaden mag. Je papa zou niet treuriger

wezen dan ik, o god neen! wanneer ik iets tegen je misdeed. Wees jy zelve ook

maar niet tegen my op je hoede, (je eigen fouten is wat anders.) Je zou al 't verkeerde

in my 't best ontwapenen door volkomen vertrouwen.

Toch is 't my moeielyk, want je trekt my vreesselyk aan. Compleet vertrouwen is

't beste, ik zal je eerlyk waarschuwen als ik orkanig word.

Ja, wel ben je driftig! 't Is niet mooi driftig te wezen, maar wel was je ‘mooi’ toen je

zoo driftig was! Nog zie ik je. Over 't geheel geloof ik niet dat er een indruk van je

in my is uitgewischt... van 't eerste briefje af.

O, ik analyseer graag - daar weet ik opeens waarom dat briefje my zoo trof. Er

was smart in. Dat trok my aan. ‘Er zyn zaken die nog treuriger zyn!’ Juist, dat was

het.

Ik droomde van je. En toen die ontmoeting, waarby je zoo onmeisjesachtig, zoo

rein menselyk, zoo dapper my toestond je 'n kus te geven op den weg.., wat was

je prachtig onfatsoenlyk, mimi, hoe verheven ongemanierd! - dat antwoordde op

m'n droomen. Toen zag ik je gelaat niet. Alleen je oogen door den sluier... je bent

een heerlyk schepsel! En nog verwyten ze my dat ik m'n minnebrieven heb

weggegeven voor niemendal!

Dat het ontmoeten by vreemden je hindert, begryp ik, en toch aan den anderen

kant, is het goed. Elkaer niet zien zou u en my breken. En niet met anderen vind ik

niet goed. Ik zelf ben een beetje bang voor myn hartstogt. Als ik zeker ben dien

altyd te overwinnen, zal ik het je zeggen.

Maar zeg, wat meen je met dat ‘ondragelyk koele langs my gaan van gister.’ Heb