En, om je te laten zien hoe dat lezen in een gemoed geschiedt ... ziehier een
voorbeeld. Ik heb er meer, maar kies 't eenvoudigste. Gy kunt daaruit met een zien
hoe styl geen kunst is of kunstje, maar alleen voortspruit uit het hart. Uw hart heeft
u, zonder dat gyzelve daaraan dacht, iets in de pen gegeven dat voor een opmerker
frappant is. Weet je nog 't begin van uw tweeden brief? Het eerste woord, neen
woordje? Bedenk u eens. Uwe bedoeling was eenvoudig den brief te beginnen met
de mededeeling dat ge myne oproeping hadt gelezen. Dat's makkelyk uittedrukken.
Er waren oneindig veel manieren op. Uw hart deed u beginnen met het woordje:
en! Kind, kind, wie begon ooit een brief of boek of hoofdstuk met: en? In den bybel,
ja; maar daar is 't niet: et, maar: or, ons: nu. 't Geschiedde nu in de dagen enz.
Daarmee zal ik je lang plagen? In 't p.s. van dien brief zeg je: ‘Ik heb zooveel aan
u gedacht.’ O, lieve, dat wist ik al. Pedant, he? Fat, he?
Kan ik het helpen. Uw ‘en’ had je verraden. Begryp je dat?
(O, tutoyeer my ook, en laat onze hooghartigheid inderdaad hoogheid van hart
zyn. Ik vind het zoo prettig alle wereld wegtegooien. Myn nichtje, een kind myner
zuster, ja zelfs haar broertje (van 14 jaar) noemen my Eduard. Het oomschap vatten
ze niet in my.)
Dat ‘en’ toonde my aan dat uw brief een voortzetting was van uwe gedachten.
‘En’ is een voegwoord, 'n woord dat wat zamenvoegt. Er moest dus iets wezen dat
uw brief voorafging: ‘En gy hebt my iets te zeggen, en verlangt myn adres!’ Zie eens
hoe uw hart daar voor doctor in de letteren gespeeld heeft! Gy zelve wist het niet!
Dat is plagen, niet waar, myn opregt kind! O, neem 't aan als hartelykheid. Ik zou
u niet plagen als ik niet voelde hoe dat u uw toon tegen my zal gemakkelyk maken,
en tevens dat ik in staat ben u optenemen in myn hart. Wees heel gerust lief kind,
over uwe verloving met my. Er is zooveel grootheid in uw zyn, dat ik door u goed
worden zou, als... ja, toch schrik ik by 't idee als zooveel overgegevenheid in
verkeerde handen viel! Maar zou dat kunnen? Ik geloof en hoop: neen! Want zou
't mogelyk wezen dat een
slecht mensch zoo'n goddelyk vertrouwen inboezemde? Ik voel my goed door en
om u. Daar is iets heiligs in u dat my en ieder heiligen zou. Als ik u plaag met wat
ik uwe declaratie zal noemen, is dat om eigen met u te worden, en u eigen te maken,
maar de hoofdindruk uwer handelingen is my plegtig. Ik ben bovendien ernstig in
myne opvattingen, vooral in zaken van 't hart.
Ik hoop ditmaal u wat uitvoeriger te schryven. Altyd zal ik dat niet kunnen. Maar
ik beschouw dezen brief als een soort geloofsbelydenis, als complete toenadering,
zoo dat ge my goed kent, en me zult ontvangen of ontmoeten als eigen, geheel
eigen.
Eerst zal ik daartoe uw brief beantwoorden, die my innig goed deed. Uw
vertrouwen steunt my. Ik draag en lyd veel, maar zoo iets beurt me op.
Het bedroeft u dat ik weinig zulke brieven kryg. Neen, lieve, ik kryg veel zulke
brieven, dat wil zeggen: betuigingen van sympathie, maar onder die velen merkte
ik uw brief op. Uw schryven behoeft niet alleen te staan om opgemerkt te worden.
Er was een toon in die my trof. Over 't algemeen echter heeft men voor my eene
soort van sympathie die my boos maakt.
Maar om opregt te zyn moet ik zeggen... (zie by ***) [blz. 48.]
Neen dit eerst. De mannen, 't volk, de natie is lafhartig. Zy durven geen hand
uitsteken. Ik vind byv. zoo vreemd dat zy die my slecht noemen, die tegen my party
trekken voor ik weet niet welke soort van zedelykheid, dat zy zoo weinig party trekken
tegen de schandelyke onzedelykheid op enorme schaal die door Nederland in Indië
wordt gedreven. Zie, dat's zoo komiek. Ik zou (om te blyven by die vertelling over 't
logeeren by Kruseman etc. straks meer daarvan, 't is niet waar) ik zou daarom een
slecht mensch zyn. Goed. Neem aan dat het waar is. Wel, dan moet ik daarvoor
gestraft worden met verachting, tegenwerking, al wat ge wilt. (let wel dat de straf
nog al erg is, wyl door die en dergelyke praatjes my 't voeden myner lieve kinderen
wordt moeielyk gemaakt) Maar goed! Neem alles aan. En zoo'n feit, èn de
regtvaardigheid van zoo'n straf. Ik wil heel graag my beroepen op zoo'n zedelyk.
heidsgevoel, op zoo'n gevoel voor regtvaardigheid... maar waar blyft zoo'n gevoel
zoo op eens als er kwestie is van regt doen in de havelaarszaak? Verbeeld u dat
je eens tot je vader zei: ‘Ik ken
MULTATULI, ik heb invloed op hem. Ik zal hem
verzoeken hier te komen,
‘en zich te onderwerpen aan uwe regtsmagt. Hy zal op myn verzoek dat doen. Hy
zal niet antwoorden: gy zyt myn regter niet! Integendeel, hy zal de straf gewillig
ondergaan die gy hem zult opleggen ... als hy schuldig wordt bevonden. Neen,
sterker nog, hy zal zich schuldig verklaren, hy zal u verzoeken hem te straffen...
Maar, vader, hy verzoekt dan ook dat ge met gelyk besef van pligt en regt en
In document
Multatuli, Brieven. Deel 6. Minnebrieven-tyd 1862-1863 · dbnl
(pagina 33-37)