• No results found

De organisatie van de Hoge Raad is af te leiden uit de eerder genoemde Instructie van de Hoge Raad van Holland en Zeeland van 31 mei 1582.42Het college bestond uit negen raadsheren en één president (art. 1). De kernopdracht van de raadsheren luidt volgens de Instructie (art. 7) als volgt:

36. Uit onderzoek naar de beginjaren van de Hoge Raad blijkt dat ook toen reeds willige condemnatie door de Hoge Raad plaatsvond: Verhas, Beginjaren, 177-178.

37. B.J.G.M. Ides Peeters, Korte inleiding op het verschijnsel willige condemnatie bij de Hoge Raad van Holland en Zeeland in de 18eeeuw (scriptie UvA, Amsterdam 1975) 33-43. 38. Ibidem, 2-3.

39. Huber, Rechtsgeleertheyt, 2.1.14. 40. Ibidem.

41. Van Leeuwen, Rooms-Hollands regt, 553. 42. Zie paragraaf A 1.2.2.

Item, dat de voorschreeve praesident en raaden sullen doen en administreeren goede justitie, even gelijck den grooten, middelen ende kleynen, sonder uytneeminge of verkiesinge der persoonen, gunste, ongunste, ontsich of dissimulatie, daarmeede heurlieder conscientien belast worden.

Om de onafhankelijkheid van de raadsheren te bewaren, bepaalde de Instructie van 1582 nadrukkelijk dat zij geen giften mochten aannemen. Als één van hen desondanks in het kader van zijn ambt een verboden gift had ontvangen, diende hij dit terstond aan de president en de overige raadsheren te melden, terwijl de gift aan de armen werd gelaten. Evenmin mochten de raadsheren beloningen of pensioen van anderen dan de Overheid ontvangen (artt. 10 en 11).

1.4.1 Werkzaamheden

De raadsheren dienden alle dagen aanwezig te zijn, behalve op zondag, maandag, Hemelvaart en gedurende de vakantieperiodes in de zomer, rond kerst en rond Pasen (art. 8). De werkdag van een raadsheer duurde aanvankelijk van’s ochtends half negen (in de zomer half acht) tot tien uur (in de winter 11 uur) en in de middag van drie tot vijf uur. Gedurende deze tijd dienden de raadsheren zich in de raadkamer te bevinden. Bij ongeoorloofde afwezigheid werd de raadsheer gekort op zijn beurs (artt. 24 en 25). De werktijden werden in 1726 op verzoek van de Raad (op voorspraak van Van Bijnkershoek als president) beperkt tot drie uur in de ochtend.43

De praktijkwerkzaamheden van de raadsheren bestonden allereerst uit het beslissen op verzoekschriften die op dinsdag en vrijdag binnenkwamen en door de president onder hen waren verdeeld (art. 94). Elke week zaten daarnaast twee raadsheren de rolzitting voor. Op de rolzitting namen zij de processtukken van de procureurs in ontvangst en bepaalden zij op welke wijze de procedure werd vervolgd (artt. 167-190). Raadsheren waren voorts verplicht om als commissa-ris vijf uur per dag enquestes (bewijsprocedures) te leiden (art. 29). Daarnaast trad iedere raadsheer als rapporteur op, in welke functie hij een individuele door de president aan hem toegewezen zaak bestudeerde, beoordeelde en vervolgens in de raadkamer ten overstaan van het voltallige college toelichtte. Het was een raadsheer niet toegestaan als rapporteur op te treden in een zaak waarin hij eerder al de enquête had geleid (artt. 46-49). Uiteindelijk besliste het college over een bepaalde zaak, naar wij zagen, bij meerderheid van stemmen. Om rechtsgeldig tot een uitspraak te komen, dienden ten minste zeven raadsheren aanwezig te zijn, de president daaronder begrepen (art. 1). Het was de raads-heren verboden om de geheimen van de raadkamer te openbaren (art. 12). De president trad gewoonlijk niet op als rapporteur. Zijn functie spitste zich toe op

43. O.W. Star Numan, Cornelis van Bynkershoek, zijn leven en zijne geschriften (Leiden 1869) 146-147.

de taakverdeling tussen de raadsheren en de coördinatie van de gerechtelijke activiteiten van de Hoge Raad.44

Hiermee is de opsomming van werkzaamheden evenwel niet ten einde. Naast de hier genoemde werkzaamheden namen de raadsheren ook deel aan revisieprocedures binnen en buiten Holland, verstrekten zij wetgevingsadviezen en overlegden zij met de raadsheren van het Hof van Holland. Al met al was hun werkdag soms zo drukbezet dat overwerk noodzakelijk was. Over de werkdruk merkte president Van Bijnkershoek op:

‘Een groot gedeelte van den ganschen dag brengen wij met elkander door, zitten wij onderling aan, wentelen wij denzelfden rotssteen voort’.45

1.4.2 Betrokken partijen

Voor de administratie van de Hoge Raad werden een griffier en een substituut-griffier aangesteld (artt. 2 en 3). De substituut-griffier en zijn substituut hadden onder andere als taak het bijhouden van de rol en het opstellen van akten en vonnissen (art. 64). Daarnaast hielden zij onder meer een register bij van belangrijke adviezen, van plakkaten en ordonnanties (art. 65), van vonnissen van het Hof van Holland (art. 68), van de vonnissen van de Hoge Raad en van willige condemnaties (art. 67). De griffier werd door de Stadhouder benoemd op voordracht van de Staten van Holland (art. 16). De verzoekschriften van partijen werden in ontvangst genomen door secretarissen, die deze vervolgens aan de president overhandigden, zodat deze ze kon verdelen onder de overige raadsheren. Nadat de betrokken raadsheer het verzoek had beoordeeld (de secretaris ondertussen wachtend in diens kamer), diende de secretaris de beslissing op het request te tekenen en verder administratief uit te werken (artt. 86-88).

Aan de Hoge Raad waren bovendien twee deurwaarders verbonden die instonden voor de orde op de rol en de raadkamer. Daarnaast waren deze deurwaarders belast met het uitbrengen van exploten (deurwaardersstukken zoals dagvaardingen) en de executie van vonnissen binnen Den Haag (art. 4). Buiten Den Haag maakte de Hoge Raad voor het uitbrengen van exploten en de executie gebruik van de deurwaarders die aan het Hof van Holland waren verbonden. Als deze deurwaarders een opdracht van de Hoge Raad aanvaard-den, dienden zij een eed in handen van de President van de Raad af te leggen (art. 5).

Hoewel de advocaten en procureurs niet op de loonlijst van de Hoge Raad stonden, behoorden zij wel tot de personen die vast betrokken waren bij de procesgang. De kwalificaties en bevoegdheden van advocaten en procureurs

44. Verhas, Beginjaren, 44.

verschilden niet wezenlijk van die van vandaag.46 Partijen waren in de procedure bij de Hoge Raad verplicht zich te laten vertegenwoordigen door een procureur. De procureur nam de rol waar en diende de processtukken op de rolzitting in (art. 124). De advocaten verrichtten daarentegen de feitelijke en inhoudelijke proceshandelingen. Zij stelden de processtukken op en hielden de pleidooien (art. 123). Advocaten dienden een academische graad te hebben behaald aan één van de ‘vermaarde’ universiteiten en een eed te hebben afgelegd bij de Hoge Raad (art. 121). Deze eis gold niet voor procureurs. Deze moesten een register bijhouden waarin alle zaken waarin zij als procureur optraden stonden vermeld (art. 122). Zij dienden de advocaat op de hoogte te houden van hetgeen op de rolzitting was beslist en ten minste één dag tevoren de advocaat te wijzen op de aanstaande rolzitting (art. 124). Advocaten en procureurs behoorden op de vaste roldagen van de Hoge Raad (iedere dinsdag, in de zomer om tien uur, in de winter om elf uur) aanwezig te zijn, het was hun zelfs verboden op die dag Den Haag te verlaten zonder een vervanger te hebben aangewezen die volledig was ingevoerd in de zaak, één en ander op straffe van een flinke geldboete (artt. 125 en 126). De processtukken behoorden kort en bondig te zijn, zonder herhalingen. Zij mochten niet méér bevatten dan noodzakelijk was en zij dienden ondertekend te zijn (art. 127). Uiteraard was het de advocaten en procureurs verboden om scheldwoorden of onjuridisch taalgebruik te bezigen (art. 130). Processtukken die op een enquête betrekking hadden, mochten niet oneigenlijk worden gebruikt, zij dienden slechts in te gaan op de bewijsvoering, níet op de hoofdzaak (art. 129). Anders dan tegenwoordig stond het salaris van de advocaat en procureur bij voorbaat vast. In de Instructie van 1582 werd minutieus vastgelegd welk bedrag een advocaat of procureur voor een specifieke proceshandeling aan salaris in rekening mocht brengen (artt. 140-161). Het was een advocaat (net als tegen-woordig) verboden om het procesdossier achter te houden in het geval zijn declaratie niet was voldaan (art. 166). Het kwam voor dat, als een partij niet voldoende bemiddeld was om een procureur te betalen, een procureur een partij pro Deo vertegenwoordigde.47Het aantal procureurs dat in procedures voor de Hoge Raad optrad, was gering: uit de beginperiode van de Hoge Raad zijn drieëntwintig procureurs bekend, in de achttiende eeuw zouden slechts vier procureurs speciaal aan de Hoge Raad verbonden zijn geweest.48

Tot slot behoorden tot het personeel van de Hoge Raad een penningmeester en twee klerken ter griffie, twee kamerbewaarders, een‘boutafeu’ (iemand die

46. Althans tot 1 september 2008, de datum waarop het verplicht procuraat in Nederland werd afgeschaft.

47. Verhas, Beginjaren, 63. 48. Ibidem, 62.

voor de verwarming zorgde), een ‘denunciateur van het uur’ (iemand die de uren aankondigde) en een schoonmaakster.49