• No results found

5. Orangisme in beweging (1799-1805)

6.2 Orangisten onder de loep

Op 29 april 1805 legde Rutger Jan Schimmelpenninck de eed af als raadpensionaris. Met het door hemzelf geschreven nieuwe Plan van Staatsregeling, waarvoor overigens slechts vier procent van de stemgerechtigde bevolking de moeite had genomen te stemmen22, kwam de uitvoerende macht in handen van Schimmelpenninck. Hoewel hij zich liet bijstaan door zes kabinetssecretarissen, lag in feite alle macht bij hemzelf.23 De macht van het Wetgevend Lichaam, dat nu naar de oude benaming ten tijde van de Republiek de Vergadering van Hun

18 Koch, Koning Willem I, 197-200.

19 Ibidem, 199 en Van Zanten, Koning Willem II, 127-129. 20 Ibidem, 201-202.

21

Ibidem, 205-206.

22 Van Sas, De metamorfose van Nederland, 293.

23 De kabinetssecretarissen waren Carel Gerard Hultman, Gerrit Jan Pijman, Carel Hendrik Verhuell, Maarten van de Goes, Isaac Gogel en Hendrik van Stralen, die tijdens de Brits-Russische invasie van 1799 als fervent Oranjeaanhanger de troepen in Hoorn had bijgestaan.

Hoog Mogenden heette, werd beperkt tot het goedkeuren of verwerpen van door de raadpensionaris voorgelegde wetten.24

De invulling die Schimmelpenninck aan zijn ambt gaf, paste niet bij zijn eerdere politieke idealen. Gedurende de patriottentijd neigde hij naar het republikanisme. Zo toonde hij zich in zijn proefschrift, de Verhandeling over eene welingerigte volks-regeering (1785), een voorstander van een getemperde volksregering, waarin het volk soeverein was en een politiek actieve rol innam.25 Schimmelpennincks republikanisme is in deze periode ook terug te zien in zijn rol bij de eindredactie van het Leids Ontwerp (1785), zijn lidmaatschap van patriotse clubs als de Vaderlandsche Sociëteit en het feit dat hij als advocaat de schrijver Hespe en uitgever Verlem van het patriotse tijdchrift De Politieke Kruyer verdedigde. Ook in de jaren van de Oranjerestauratie bleef Schimmelpenninck vervolgde patriotten bijstaan. Hoewel Schimmelpenninck zijn republikeinse idealen niet verloor, droeg hij vanaf de Bataafse Revolutie van januari 1795 steeds meer een gematigde houding uit. Hij meende dat het Bataafse volk na jaren van revolutie rust nodig had. Met zijn proclamatie van 11 februari 1795, die hij als voorzitter van de provisionele stadsregering van Amsterdam schreef, zette hij de toon voor deze gematigdheid; met een oproep tot vergevingsgezindheid en broederschap wilde hij de eendracht in het land herstellen.26 Ook als representant in de eerste Nationale Vergadering had Schimmelpenninck meerdere malen een pleidooi gehouden voor eendracht.27 Hij wilde, zo verklaarde hij nog eens in een brief aan de radicale democraat Samuel Iperuszoon Wiselius in juli 1799, de revolutie ‘nationaal maken’ en zo de situatie in Nederland zoveel mogelijk normaliseren – een mantra dat hij ook in de jaren erna bleef herhalen.28 De grondwet zou hierin een belangrijke rol kunnen spelen. Schimmelpenninck pleitte ervoor hierin een sterke uitvoerende macht naar Amerikaans voorbeeld op te nemen, die de eenheid verder kon versterken. Maar de komst van het twaalfkoppig Staatsbewind in 1801 gooide roet in het eten.29 In april 1805 kon Schimmelpenninck echter eindelijk de daad bij het woord voegen toen Napoleon hem de kans bood om als raadpensionaris het land te leiden.

24 Edwina Hagen, President van Nederland. Rutger Jan Schimmelpenninck (1761-1825) (Amsterdam 2012) 220. 25 S.R.E. Klein, ‘Republikanisme en patriottisme. Rutger Jan Schimmelpenninck en de klassieke wortels van het republikeinse denken’, Tijdschrift voor geschiedenis 106 (1993) 179-207. De vertaling van het proefschrift verscheen een jaar later dan het origineel De imperio populari caute temperato.

26

Van Sas, De Metamorfose van Nederland, 284-285 en 295-296. 27 Ibidem, 296-298.

28 Colenbrander, Gedenkstukken III (II), 524-528 en Van Sas, De metamorfose van Nederland, 284-285. 29

Colenbrander, Gedenkstukken IV (II) 546; Gedenkstukken III (II) 811 en Van Sas, De metamorfose van

Zelf had Schimmelpenninck liever de titel van president aangenomen – dit sloot aan bij het Amerikaanse staatsmodel waarin de uitvoerende macht gecentraliseerd was. Nu moest hij genoegen nemen met ‘raadpensionaris’, een titel die met de oude Republiek verbonden was en waarmee de hoogste ambtenaar van de Staten van Holland en Zeeland werd aangeduid. Hoewel Schimmelpenninck een verklaard tegenstander was van de monarchie – zijn raadpensionarisschap was dan ook niet erfelijk en kende een termijn van vijf jaren – zag hij zichzelf wel als eerste onder de gelijken en betrok met die reden dan ook het Huis ten Bosch als ambtswoning.30 Toch wilde hij niet, zo schrijft biografe Edwina Hagen, ‘dat al te sterk werd gevoeld dat dit inging tegen het republikeinse ideaal’.31

Schimmelpenninck hield zich veel bezig met zijn imago en wilde vooral zijn pleidooi voor eenheid en verzoening naar voren brengen. Een goed voorbeeld hiervan is het portret dat van hem is gemaakt door Charles Howard Hodges. Volgens Hagen liet Schimmelpenninck zich door Hodges portretteren op een manier waarmee hij verwees naar het klassiek republikanisme. Zijn houding – met de hand op de heup – gaf Schimmelpenninck een koninklijke uitstraling. Deze houding kon echter ook verwijzen naar een Romeinse pose die de republikeinen vaak inzetten. Door op het portret met een zogenaamde ‘gepluimde steek’ te verwijzen naar Willem V, zou hij niet alleen nadruk leggen op de historische continuïteit van zijn regering, maar ook tegemoet willen komen aan de orangisten en zo een lans willen breken voor een nationale verzoening.32 Het imago dat Schimmelpenninck van zichzelf probeerde neer te zetten als de ‘Washington’ van Nederland die het vaderland zou gaan redden, werd versterkt door vrienden, politieke geestverwanten en tijdschriftjournalisten.33

Desondanks waren er enkele geluiden van protest te horen. Niet alleen lieten sommige orangisten hun ongenoegen blijken, maar ook oude kameraden uit eigen kring, zoals oud lid van het Staatsbewind Augustijn Gerhard Besier en voormalig lid van de Nationale Vergadering Willem Hendrik Teding van Berkhout, gaven het nieuwe staatshoofd in persoonlijke brieven te kennen geschokt te zijn door zijn benoeming. Het meest stoorden zij zich aan de monarchale status die Schimmelpenninck zich had aangemeten met zijn grote hofhouding op Huis ten Bosch. Wiselius was van mening dat er in plaats van een raadpensionaris eigenlijk ‘een Koning’ was aangesteld.34 Ook Gogel, die een van de initiatiefnemers was geweest van de gematigde staatsgreep van 12 juni 1798, verzette zich

30

Van Sas, De metamorfose van Nederland, 294 en Hagen, President van Nederland, 223-224 en 231. 31 Hagen, President van Nederland, 228-331, citaat 228.

32 Ibidem, 234. 33

Ibidem, 239-241.

tegen het eenhoofdig gezag van Schimmelpenninck. In een memorie aan Napoleon schreef hij dat, hoewel Nederland enkele hervormingen nodig had, de invoering van een eenhoofdig gezag hier niet toe behoorde omdat dit inging tegen ‘l’esprit national’.35

Schimmelpenninck zelf zag dit anders. Hij was van mening dat het land een centraal gezag nodig had en dat dit prima samenging met ‘den aard der zeden, denkwijze en karakter van onze natie’.36

De kritiek op zijn bewind wuifde Schimmelpenninck dus weg. Toen duidelijk was dat Napoleon zijn broer Lodewijk koning van Holland wilde maken, verzette Schimmelpenninck zich hiertegen met het verweer dat een erfelijk gezag niet paste bij de republiek die Nederland was.37

Ondanks de benoeming van Schimmelpenninck als raadpensionaris, leefde onder enkele leden van de politieke elite nog altijd de vrees dat het Huis van Oranje-Nassau weer een politieke rol zou gaan spelen. Afgaande op de berichtgeving in de kranten was dit niet geheel onterecht. In het jaar dat Schimmelpenninck als raadpensionaris was aangesteld was de familie van Oranje-Nassau regelmatig onderwerp van krantenberichten. De reizen en diners van Willem Frederik kwamen aan bod, evenals de verjaardagen van het oude stadhouderlijk echtpaar.38 Opmerkelijk is het bericht waarin werd gesuggereerd dat geheime traktaten met Groot-Brittannië openbaar werden gemaakt. Hierin zou onder andere worden gesproken over de vereniging van ‘Belgien met Holland’ en het herstel van het Huis van Oranje-Nassau ‘in de waardigheid van Stadhouder’.39

Het overlijden van Willem V in april 1806, de daarna afgekondigde rouwperiode en de bijzetting van de stadhouder werden breed uitgemeten in de pers.40 Hierna nam de aandacht voor Oranje-Nassau af, al verscheen zo nu en dan een bericht over de militaire activiteiten van Frederik, over reizen die Willem Frederik maakte, of over huwelijken, geboortes en overlijden binnen de familie.41 Ook aan het ontnemen van Fulda werd aandacht besteed.42 Dit soort berichten maakte de politieke elite alert. Elias Canneman, voormalig patriot en onder het Staatsbewind secretaris van het college van Thesaurier-

35 Velema, ‘Lodewijk Napoleon’, 150.

36 Colenbrander, Gedenkstukken IV (II) 581 noot 4. 37

Velema, ‘Lodewijk Napoleon’, 152.

38 Zie bijv. Leydse Courant 1-5-1805; Rotterdamse Courant 2-5-1805; Bataafsche Leeuwarder Courant 24-8- 1805; Utrechtsche Courant 11-12-1805; Ommelander Courant 17-12-1805; Rotterdamse Courant 2-1-1806;

Leeuwarder Courant 8-1-1806.

39

Bataafsche Staats-Courant 24-2-1806; Oprechte Haarlemse Courant 25-2-1806; Amsterdamse Courant 25-2- 1806.

40 Bataafsche Staats-Courant 16-4-1806; Utrechtsche Courant 16-4-1806; Oprechte Haarlemse Courant 17-4- 1806; Groninger Courant 18-4-1806; Ommelander Courant 18-4-1806; Haagsche Courant 19-4-1806; Oprechte

Haarlemse Courant 22-4-1806; Leeuwarder Courant 3-5-1806.

41

Zie bijv. Koninklyke Staats-Courant 29-9-1806; Oprechte Haarlemse Courant 30-9-1806; Oprechte

Haarlemse Courant 8-1-1807; Koninklyke Courant 21-9-1807; Ommelander Courant 29-8-1809; Vriesche Courant 1-11-1809; Haagsche Courant 21-5-1810; Leydse Courant 21-5-1810; Ommelander Courant 22-5-

1810; Groninger Courant 25-5-1810; Leydse Courant 9-7-1810. 42 Amsterdamse Courant 15-11-1806; Vriesche Courant 12-5-1808.

Generaal en Raden van Financiën, uitte zijn zorgen. Hij reageerde op het gerucht dat een neef van Willem V, de zoon van zijn zus prinses Carolina en zwager Karel Christaan, zou terugkeren om het landsbestuur op zich te nemen. Canneman vreesde dat de Republiek wederom een stadhouderlijke regering zou krijgen en wist de rol van Schimmelpenninck hierin niet goed in te schatten.43 Ook toen de monarchie van Lodewijk Napoleon in zicht was, bleef het Huis van Oranje-Nassau door de gedachten van de politieke elite spoken, zo blijkt uit brieven die Gerard Brantsen (1735-1809) aan twee andere leden van het Staatsbewind schreef. In een brief aan Maarten van der Goes op 15 maart 1806, sprak hij de hoop uit dat de komst van een Frans staatshoofd ‘alle hoop op retour van ’t Huis van Oranje’ zou doen verdwijnen.44 Ondanks dat de familie van Oranje-Nassau jarenlang geen voet meer op Nederlandse bodem had gezet, zorgde de familie dus ook bij afwezigheid voor onrust onder de politieke elite.

Deze voorzichtigheid en weerzin ten opzichte van het Huis van Oranje-Nassau was bovendien terug te zien in de houding van de politieke elite tegenover orangisten. Het op verzoening en eenheid gerichte bewind van Schimmelpenninck en de toenemende invloed van Napoleon kon een zeker wantrouwen richting orangisten niet wegnemen. Zo zag Brantsen groot gevaar in de op handen zijnde benoeming van orangist Hendrik van Stralen als minister van Binnenlandse Zaken.45 Dat Van Stralen Canneman had verzekerd dat zijn Oranjegezindheid geen rol meer speelde en dat hij ervan overtuigd was dat het Huis van Oranje-Nassau niet in zijn oude positie hersteld zou worden, maakte niet uit.46 Deze wantrouwende houding werd aangewakkerd door de opvatting van het Franse regime, dat orangisten als gevaarlijk bleef beschouwen. De Oranjepartij was dan wel klein, zo schreef de senator Dominique Joseph Garat in het voorjaar van 1805 naar aanleiding van een reis naar Nederland, ‘mais ce n’est pas le moins dangereux’. Dit was vooral te wijten aan de alliantie met Groot-Brittannië; de woorden ‘Orangistes’ en ‘Anglais’ waren haast synoniemen geworden.47 Aan de andere kant zagen sommigen de benoeming van orangisten in politieke

43 Mieke van Leeuwen-Canneman, ‘Achterkamertjeoverleg op Het Binnenhof tijdens de Bataafse Tijd’, in: D.J. Cannegieter e.a. (red.), Jaarboek 2005. Geschiedkundige Vereniging Die Haghe (Den Haag 2005) 52-84, aldaar 69 en NA, toegangsnr. 2.21.005.39, Collectie I.J.A. van Gogel, inv.nr. 25, Brieven van Canneman, 1801-1803, Canneman aan Gogel 5 feb 1805 en ongedateerd. Canneman doelde hier op Freidrich Wilhelm van Nassau- Weilburg, die het gereorganiseerde hertogdom Nassau bestuurde. Hieraan was een deel van het aan Willem Frederik afgenomen Nassau door Napoleon toegevoegd.

44 Colenbrander, Gedenkstukken IV (II) 621 en 622. 45

Colenbrander, Gedenkstukken IV (II) 651.

46 Van Leeuwen-Canneman, ‘Achterkamertjeoverleg’, 65 en NA, toegangsnr. 2.21.005.39, Collectie I.J.A. van Gogel, inv.nr. 25, Brieven van Canneman, 1801-1803, Canneman aan Gogel z.d. en 16 nov 1804.

47

Colenbrander, Gedenkstukken V (I) Inleiding xxxiv-xxxv. Garat zou door Napoleon in 1804 en 1805 twee keer naar Nederland zijn gezonden om ‘de stemming van het publiek in Nederland te bespieden en te bewerken’. Een

functies als een manier om hen gedeisd te houden. Canneman bijvoorbeeld beschouwde de aanstelling van Van Stralen niet als een groot probleem. Aangezien Van Stralen het vertrouwen genoot van zowel orangisten als federalisten, zag Canneman zijn benoeming juist als een manier om ‘de Oranjevrienden meester te blijven’ en ervoor te zorgen dat ‘zij den boventoon niet zingen en in de gevaarlijke posten niet komen’. Blijkbaar achtte Canneman het ministerschap van Van Stralen niet als een ‘gevaarlijke post’.48

Een Franse koning

Het raadpensionarisschap van Schimmelpenninck duurde slechts een jaar. Op 6 februari 1806 ontving het staatshoofd een brief van de Franse minister Talleyrand waarin hem werd medegedeeld dat de republiek een monarchie zou worden met Lodewijk Napoleon als koning.49 Nog geen half jaar later trad de broer van de Franse keizer daadwerkelijk aan. Volgens Velema verliep, zoals al gemeld, de komst van de monarchie redelijk probleemloos. ‘Het lijkt’, zo stelt hij, ‘alsof de aanvankelijk zo ongewenste komst van Lodewijk en zijn vervolgens zo gloedvolle verdediging van de moderne monarchie de Nederlandse republikeinen plotseling in staat stelden een eeuwenoude conceptuele bagage, die kennelijk toch een soort dode ballast was geworden, van zich af te werpen’.50

Velema legt hiermee de nadruk op de breuk met de republikeinse tradities die de invoering van de monarchie zou hebben veroorzaakt. Aan de hand van de dagboeken van de koning beweert Velema dat Lodewijk Napoleon zich fel verzette tegen het oude republikanisme dat in de jaren voor zijn komst de Nederlandse politiek beheerste.51 Hoewel hij zich tegenover het volk soms wat toegeeflijker opstelde, was hij van mening dat de constitutionele monarchie de best mogelijke regering was.52 Door een gebrek aan ‘uniformiteit, homogeniteit en centralisatie [en

verslag van zijn eerste reis verscheen anoniem onder de titel Mémoire sur la Hollande, sur sa population, son

commerce, son esprit public; et sur les moyens, soit de la maintenir dans son indépendance comme Etat, soit de lui rendre ses anciennes prospérités comme nation commerçante.

48 Colenbrander, Gedenkstukken VI (II).592 en Van Leeuwen-Canneman, ‘Achterkamertjeoverleg’, 64. 49 Constituties en Staatsregelingen Bataafse Tijd 1796-1806 bewerkt door L. de Gou, De Staatsregeling 1805,

Constitutie 1806, deel II De Constitutie van 1806, Afdeling 8, nr 7, p. 744, Huygens Instituut voor Nederlandse

Geschiedenis, http://resources.huygens.knaw.nl/constitutiesstaatsregelingenbataafsfransetijd (laatst geraadpleegd 13-6-2017).

50 Velema, ‘Lodewijk Napoelon’, 156.

51 Velema maakt gebruik van de dagboeken van Lodewijk Napoleon: Louis Bonaparte, Documens historiques et

réflexions sur le gouvernement de la hollande (Parijs 1820) 3 dln.

door] binnenlandse partijstrijd en buitenlandse inmenging’ was de republiek aan het einde van de achttiende eeuw uiteindelijk ten onder gegaan.53

Martijn van der Burg legt meer de nadruk op de constitutionele continuïteit. Hij zet zich af tegen Velema met de bewering dat Lodewijk Napoleon bij de invoering van de monarchie in elk geval tot 1809 wel degelijk rekening hield met de bestaande republikeinse gang van zaken. Hoewel Lodewijk Napoleon een heel nieuwe staatsvorm introduceerde, bouwde hij voor een deel ook voort op het verleden van de Republiek en ‘de Hollandse volksaard’. Onder het Koninkrijk Holland ging de Bataafse Republiek schuil, zo stelt Van der Burg.54 Dit zou de acceptatie van de monarchie hebben vergemakkelijkt. Pas met de conceptgrondwet van 1809 zou Lodewijk Napoleon echt met het republikanisme uit de Bataafse Republiek breken.55 Deze continuïteit zou ook blijken uit de tekst van het verdrag waarmee Lodewijk Napoleon koning werd, waarin verschillende begrippen door elkaar heen werden gebruikt. Er werd zowel gesproken van een ‘chef suprême de notre république’ als ‘roi de Hollande’. Dit leek een gedeeltelijke verwijzing naar het stadhouderschap in de oude Republiek. Van der Burg stelt dat de Bataven, die onder de noemer van het Groot Besogne onderhandelden over dit verdrag, hiermee impliciet verwezen naar de Poolse vorst die tot 1795 gekozen werd. In de onderhandelingen benadrukte Talleyrand echter het belang van een erfelijke monarchie, waarmee deze constructie naar Pools voorbeeld had afgedaan.56

Inderdaad betekende de komst van Lodewijk Napoleon enerzijds een enorme verandering. De republiek was nu een monarchie geworden, nota bene met een buitenlandse vorst aan het hoofd. Met de constitutie van 1806 kreeg Lodewijk Napoleon alle soevereine macht. Enkele ministers vervingen de secretarissen van staat van Schimmelpenninck. Het volk had niet langer politieke invloed; de constitutie werd dan ook niet aan het volk voorgelegd. Anderzijds zorgde de constitutie van 1806 ook voor veel continuïteit. De eenheidsstaat werd bestendigd, evenals bepaalde grondrechten zoals de scheiding van kerk en staat, de vrijheid van petitie en de vrijheid van godsdienst.57

Het nieuwe staatshoofd ging echter verder dan deze verzoeningspoging: hij wilde van zijn onderdanen een natie maken. Dit wilde hij bereiken door, onder andere, zowel nieuwe culturele instellingen op te richten en betrokkenheid te tonen bij zijn onderdanen, als door

53 Ibidem.

54 Van der Burg, Nederland onder Franse invloed, 81-2. 55

Ibidem, 82. 56 Ibidem, 57-60.

57 Zie hierover uitgebreider: A.H.M. Dölle, ‘De constitutie voor het Koningrijk Holland van 1806’, in: J. Hallebeek en A.J.B. Sirks, Nederland in Franse schaduw. Recht en bestuur in het Koninkrijk Holland (1806-

aandacht te hebben voor het nationale verleden – waarin Lodewijk Napoleon overigens, naast bestaande nationale helden, ook zichzelf een belangrijke rol toedichtte.58 Hij had Holland immers een stap op weg geholpen door de eendracht in het land te bevorderen. Hoewel dit streven er voor zorgde dat het koninkrijk Holland staatkundig een eenheid werd, zag het Nederlandse volk hem volgens Annie Jourdan echter in het algemeen niet als nationale koning.59 Lodewijk Napoleons hulp bij de kruitramp in Leiden (1807) en de watersnoodramp in de Betuwe (1809) en de enkele bezoeken die hij aflegde aan de verschillende departementen waren niet voldoende.60 De wens van Lodewijk Napoleon om nationaal koning te worden leidde er wel toe dat de partijstrijd, die vanaf 1801 al in hevigheid was afgenomen, verder naar de achtergrond verdween. Dit werd versterkt doordat Lodewijk Napoleon ook sommige orangisten aan een positie hielp.61

Ondanks deze verzoeningspoging en constitutionele continuïteit was Lodewijk Napoleon toch op zijn hoede voor de aanhangers van het Huis van Oranje-Nassau. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een onderzoek naar de politieke elite in de Bataafse Republiek dat de toekomstige koning nog voor zijn komst had laten uitvoeren. Dit project, dat waarschijnlijk enkele jaren in beslag had genomen, resulteerde in verschillende namenlijsten die vermoedelijk eind 1807 aan de koning waren overhandigd.62 De schrijver63 deelde de personen, die in elk geval tot 1806 een grote rol in de Bataafse Republiek hadden gespeeld, op in orangisten, aristocraten en federalisten. De belangrijkste orangisten werden voorzien van een uitgebreide omschrijving van hun achtergrond, werkervaring en karakter. Hierbij bediende de schrijver zich van klare taal. Zo omschreef hij zowel Van Stralen als Van Heeckeren tot Suideras als een ‘orangist enragé’ en de voormalige Dordtse orangistische regent Ocker Repelaer van Driel als een ‘orangiste outré’. Aan de andere kant werden er ook orangisten als talentvol omschreven, zoals zeeofficier Jan Hendrik van Kinsbergen (1735- 1819).64 Laatstgenoemde, die eerste officier was tijdens de Slag bij de Doggersbank (1781), was vlak na de Bataafse Omwenteling korte tijd gevangen genomen. Onder Lodewijk Napoleon werd hij in zijn eer hersteld en kreeg hij zelfs een adellijke titel.

58 Jourdan, ‘Staats-en natievorming’, 143. 59

Ibidem, 144-5.

60 Zie hierover ook Lotte Jensen, ‘”See our Succumbing Fatherland, Overwhelmed by Disaster, Woe and Strife”: Coping with Crisis during the Reign of Louis Bonaparte’, Raingard Esser en Marijke Meijer Drees (ed.), Dutch

Crossing. Journal of Low Countries Studies. Coping with crisis 40 (2016) 151-164.