• No results found

5. Vormgeving opvang en nazorg in de praktijk

5.3 Opvang en nazorg na een incident in de praktijk

Ter illustratie van de wijze waarop opvang en nazorg na een incident in de praktijk wordt geleverd, heb ik gesprekken gevoerd in een perifeer ziekenhuis en in twee academische ziekenhuizen. Ik heb gesproken met de juridisch beleidsadviseur van de Raad van Bestuur en de coördinator van het Bedrijfs Opvang Team van het Catharina Ziekenhuis, met de voorzitter van de Commissie Calamiteiten Patiëntenzorg van het Universitair Medisch Centrum Groningen en met een medisch directielid, de bedrijfsarts en de coördinator gezondheidszorg van het Academisch Medisch Centrum. Om te bezien hoe nazorg wordt geregeld bij een risicovolle beroepsgroep, heb ik gesproken met de coördinator van het Team Collegiale Ondersteuning van Politie Eenheid Midden-Nederland.

5.3.1 BOT-team in het Catharina Ziekenhuis145

In het Catharina Ziekenhuis te Eindhoven wordt gefaseerde opvang aangeboden in de vorm van een Bedrijfs Opvang Team (BOT-team); een speciaal in nazorg getraind team dat benaderd kan worden na het plaatsvinden van een incident. Gefaseerde opvang zoals omschreven in het Scott Model lijkt in overeenstemming te zijn met een opvangsysteem zoals het BOT-team. Het idee is dat de samenstelling van het BOT-team dusdanig is dat het een dwarsdoorsnede van het ziekenhuis is, waardoor elke zorgverlener naar een “botter” kan waar hij zich in herkent. Er wordt gewerkt volgens het zogenoemde 1-2-3 model waarbij onderscheid wordt gemaakt naar de ernst van het opgetreden incident: bij licht traumatiserende incidenten verzorgen collega’s en leidinggevenden de opvang van de zorgverlener (1), als daarna nog behoefte bestaat aan verdere nazorg, kan de zorgverlener het BOT-team inschakelen (2) en ten slotte kan zo nodig doorverwezen worden naar de bedrijfsarts of externe psychologische hulpverlening (3).146 De opvang die door het BOT-team wordt aangeboden, is niet verplicht en het initiatief voor het inschakelen van het BOT-team ligt bij de zorgverlener zelf. Dat is meteen ook de kanttekening die geplaatst kan worden bij deze vorm van opvang; ondanks pogingen de bekendheid van het BOT-team te vergroten, wordt maar zelden een beroep op het team gedaan.147 Ter illustratie: het Catharina Ziekenhuis heeft ongeveer 4.000 werknemers. In 2015 zijn slechts 16 contacten geweest tussen een werknemer en het BOT-team. Daarvan ging het 4 maal over traumatische gebeurtenissen in de uitvoering van het werk. Niet geregistreerd is hoeveel van deze werknemers zorgverleners (in loondienst) zijn.148

145 Zie ook Bijlage I – Interview Catharina Ziekenhuis.

146 Jaarverslag Bedrijfs Opvang Team 2015, Catharina Ziekenhuis, p. 2. 147 Zie ook Bijlage I – Interview Catharina Ziekenhuis.

34 5.3.2 Peer support in het Universitair Medisch Centrum Groningen149

Het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) wil een taboe doorbreken door zorgverleners met elkaar in gesprek te laten na een calamiteitenmelding.150 Dit wordt gedaan aan de hand van het door prof. dr. Jo Shapiro151 geïntroduceerde en ingevoerde “peer supportprogramma”. Dit programma lijkt in overeenstemming te zijn het Scott Model. Het peer supportteam bestaat uit 40 artsen en 20 verpleegkundigen getraind in peer support. Het UMCG is het enige ziekenhuis dat er op deze schaal voor zorgt dat collega’s elkaar steunen na een calamiteitenmelding.152 Zodra er een melding van een calamiteit binnen komt, worden de betrokken collega’s binnen 24 uur opgebeld door een peer supporter die hen vraagt of ze behoefte hebben aan hulp. Er zijn jaarlijks 200 à 300 peer support gesprekken: er worden ruim 100 calamiteiten gemeld, naar aanleiding van elke melding vinden 2 à 3 peer support gesprekken plaats. De peer supporters zijn onafhankelijk en doen zelf geen onderzoek naar calamiteiten; de vertrouwelijke gesprekken zijn één-op-één en er worden geen verslagen opgesteld. Het idee is dat een arts een arts benadert en een verpleegkundige een verpleegkundige; zorgverleners moeten met gelijken kunnen praten. De peer supporters stellen hun collega’s basale vragen over onder meer de eetlust en de nachtrust sinds de calamiteitenmelding. Alleen al het telefoontje na de calamiteitenmelding en de daarbij geboden hulp wordt door zorgverleners als positief ervaren. Het aantal calamiteitenmeldingen is sinds de invoering van het peer supportsysteem zelfs gestegen; blijkbaar groeit het vertrouwen onder zorgverleners om over de traumatische gebeurtenis te durven praten. Het UMCG heeft zichzelf een nieuw doel gesteld: reeds voor de verplichte melding contact hebben met de zorgverlener, zodat hij goed voorbereid het gesprek met de patiënt of diens nabestaanden in kan. Deze vorm van proactieve zorg lijkt overeen te komen met het crisismanagementteam zoals voorgesteld door IHI dat direct kan inspringen als een incident heeft plaatsgevonden.

149 Zie ook Bijlage II – Interview Universitair Medisch Centrum Groningen.

150 Soms is een incident ook een calamiteit. Een calamiteit wordt in art. 1 van de Wkkgz geformuleerd als “een niet-beoogde

of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt heeft geleid”. Technisch gezien verschillen de begrippen incident en calamiteit van elkaar. Een

incident is in de regel minder ingrijpend: “onbedoelde gebeurtenissen tijdens het zorgproces die tot schade aan de patiënt

hebben geleid, hadden kunnen leiden of (nog) zouden kunnen gaan leiden”. Ondanks dat een calamiteit gemeld moet worden

bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en een incident niet, hoeft dit geen verschil te betekenen in de emotionele uitwerking daarvan op de zorgverlener.

151 KNO-arts en oprichter van Center for Professionalism and Peer Support in het Brigham’s and Women’s hospital in Boston

gestart waar medische professionals worden getraind in de omgang met ‘onbedoelde gebeurtenissen en schade’.

35 5.3.3 Peer support in het Academisch Medisch Centrum153

Het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam (AMC) is in navolging van het UMCG in maart 2016 een ziekenhuisbreed peer supportsysteem gestart. In het AMC hadden de afdelingen anesthesie en gynaecologie al een eigen opvangsysteem. Bij de interne geneeskunde vonden voor de invoering van het peer supportsysteem ook al plenaire vergaderingen plaats waarbij teruggeblikt wordt situaties waar zowel arts-assistenten als hun opleiders wat van kunnen leren. Zowel deze al bestaande vormen van nazorg als het nieuwe peer supportsysteem worden positief ontvangen door zorgverleners. Het AMC omschrijft het nieuwe peer supportteam als een luisterend oor van een vakgenoot na een heftige situatie in de zorgverlening. De peergesprekken zijn één-op-één en kunnen naast de calamiteitenmelding154 ook gaan over andere situaties dan de calamiteit die stress bij de zorgverlener hebben opgeroepen. Het gaat bij de peergesprekken nadrukkelijk om gesprekken tussen gelijken, evenals het geval is in het UMCG. Er worden geen gespreksverslagen opgesteld, er is geen terugkoppeling naar de leidinggevenden, de zorgverlener wordt niet van juridisch advies voorzien en er worden geen behandeltrajecten opgestart. Na het eerste peergesprek kunnen nog één of twee vervolggesprekken komen. Als blijkt dat er meer ondersteuning nodig en gewenst is, kan het peer supportteam adviseren om professionele hulp in te schakelen.

Naast peer support biedt het AMC een Preventief Medisch Onderzoek (PMO) aan waar ziekenhuisartsen vrijwillig gebruik van kunnen maken. Het PMO is een preventief instrument dat gericht is op eventuele risico’s op gezondheidsschade door het werk en waarmee ziekenhuisartsen met beginnende klachten tijdig in kaart worden gebracht. Het toepassen van het PMO is lastig; zorgverleners blijken in de praktijk hun eigen gezondheid weinig prioriteit te geven.155 (Zie verder Interview AMC, bijlage III en Aanbeveling 4). Ook vinden er in het AMC bij de afdeling interne geneeskunde plenaire vergaderingen plaats, waarbij arts- assistenten en opleidend artsen beurtelings vertellen over een incident of calamiteit. Het doel van deze ‘in retrospectie’ is om lering te trekken uit incidenten en calamiteiten. Het kan volgens het AMC ook zorgen voor het vergemakkelijken van praten over een dergelijke gebeurtenis. (Zie verder Interview AMC, bijlage III en Aanbeveling 5).

153 Zie ook Bijlage III – Interview Academisch Medisch Centrum.

154 Let wel, het peer supportsysteem gaat dus uit van een calamiteitenmelding. Er wordt niet (per definitie) peer support

geboden na een incident.

36 5.3.4 TCO-team bij Politie Midden-Nederland156

Ook de politie hanteert nazorg in de vorm van collegiale ondersteuning. Politieagenten worden gesteund door collega’s uit dezelfde eenheid. De steun die de politie biedt is aan de hand van de Richtlijn psychosociale ondersteuning geüniformeerden.157 De richtlijn beoogt geüniformeerden optimale psychosociale ondersteuning te garanderen, zodat stressgerelateerde gezondheidsklachten en werkuitval bij geüniformeerde hulpverleners na rampen en schokkende gebeurtenissen wordt voorkomen.158 Het gehanteerde opvangsysteem van de politie (dat ook gehanteerd wordt door andere geüniformeerden159) is gebaseerd op het kringenmodel. Het kenmerkende van dit systeem is dat het tweede slachtoffer (in dit geval de betrokken politieagent) centraal wordt gesteld. De nadruk ligt op eigen herstel en gefaseerde inzet van professionele ondersteuning. De agent met daar direct omheen de naaste collega’s en direct betrokkenen vormen samen de eerste kring van opvang na een schokkende gebeurtenis. De tweede kring is de leidinggevende, waarna in de derde en vierde kring professionele hulpverleners volgen. In beginsel wordt uitgegaan collegiale ondersteuning, de binnenste kring.160 In de politieregio’s vindt deze eerste opvang door collegiale ondersteuning plaats door een Team Collegiale Ondersteuning (TCO-team), de opvolger van het BOT-team. De procedure van nazorg gaat als volgt. Als de meldkamer een melding krijgt van een ernstig incident, wordt dit doorgegeven aan het TCO-team waarna het team contact opneemt met de bij het incident betrokken leidinggevende. De leidinggevende heeft de verantwoordelijkheid voor de eerste opvang van zijn personeel. Hij geeft gegevens van de betrokken agenten door aan het TCO- team. Vervolgens neemt het TCO-team contact op met de agenten. De gesprekken tussen het TCO-team en de agenten hebben dezelfde vorm als peer support: er worden basale vragen gesteld en hulp geboden.

5.4 Tussenconclusie

Dit hoofdstuk schetst de opvang volgens het Scott Model en het aanbevelingsrapport van IHI. Beide opvangsystemen hanteren nazorg door een georganiseerd peer supportteam, dat

156 Zie ook Bijlage IV – Interview Politie Eenheid Midden-Nederland.

157 Impact & Trimbos instituut 2010, ‘Richtlijn psychosociale ondersteuning geüniformeerden’, te raadplegen via

<www.impact-kenniscentrum.nl>, laatst geraadpleegd op 17 mei 2016. Onder meer het Nederlands Huisartsengenootschap, Ambulancezorg Nederland, Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Koninklijke Marechaussee en Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij zijn deelnemende organisaties van deze richtlijn.

158 Impact & Trimbos instituut 2010, p. 3.

159 Onder meer het Nederlands Huisartsengenootschap, Ambulancezorg Nederland, Nederlandse Vereniging voor

Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Koninklijke Marechaussee en Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij zijn deelnemende organisaties van deze richtlijn. Impact & Trimbos instituut 2010, ‘Richtlijn psychosociale ondersteuning geüniformeerden’.

37 zorgverleners na een incident aanvullende opvang biedt naast de eerste hulp van collega’s ter plaatse. Ook de politie biedt gefaseerde opvang, waarbij de leidinggevende de verantwoordelijkheid draagt voor de eerste opvang in de vorm van collegiale ondersteuning.

In het ziekenhuis is het (nog) ongebruikelijk om te praten over traumatische gebeurtenissen. Het UMCG en het AMC trachten dit taboe te doorbreken door na een calamiteitenmelding peer support te bieden waarbij speciaal opgeleide collega’s met elkaar in gesprek gaan en elkaar steunen. Zorgverleners die kampen met psychische klachten na een incident, zullen niet automatisch hulp krijgen vanuit het peer supportsysteem (in het AMC mogelijk wel vanuit het PMO en bij interne geneeskunde via de plenaire vergaderingen). De peer supportsystematiek gaat immers uit van een calamiteitenmelding. In het Catharina Ziekenhuis dienen zorgverleners daarentegen zelf contact op te nemen met het BOT-team. Deze mogelijkheid staat ook open na het plaatsvinden van een incident of andere traumatische werkgerelateerde ervaring. Desondanks zoeken weinig zorgverleners ook daadwerkelijk hulp bij het BOT-team.

38