door den man, om wien de Roomsche Studenten in Nederland zich scharen, en wiens
woord en raad zij vol vertrouwen aannemen. Toen in het ‘academiejaar 1898-1899’
de plannen om ‘een Katholieken Studentendag’ te houden bij de jonge mannen allengs
tot rijpheid waren gekomen, en eene ‘Commissie - van - voorbereiding’ zich naar
Prof. de Groot begaf om zijn ‘advies te vragen aangaande tijd, plaats, enz.’ was des
Meesters woord genoeg om ‘de schoone historie te doen eindigen.’ ‘Prof. de Groot
ontraadde beslist onder aanvoering van meerdere argumenten het organiseeren van
een Kath. Studentendag in de naaste toekomst,’ en de Studenten onderwierpen zich
aan ‘het oordeel van dien Wijze (Ann., 259).’ Nog eenmaal zien wij in het Jaarboek
(De Retraite.) studenten, geschaard om een Priester. ‘Toen de Mis, zoo luidt het
eerbiedig verhaal, geëindigd was, werden de kapeldeuren wijd geopend en trad
binnen, door priesteren begeleid, de Doorluchtige Bisschop van het Haarlemsch
diocees. Hij, de 80-jarige had in vreugde gezien ons goedwillen, en in persoon had
hij tot ons willen komen, om het laatste woord ons toe te spreken, vóór wij
henengingen naar onze Academiën. Dat woord was machtig. Niet het verstand sprak
alleen, maar het hart gaf zijn overvloed. Wat Rome's eerste Bisschop geschreven had
van de geloovigen van Klein Azië klonk uit zijn mond nu ons toe: ‘Vos autem genus
electum, regale sacerdotium, gens sancta...’ In Petrus' naam bezwoer hij ons: ‘abstinere
vos a carnalibus desideriiss, quae militant adversus animam...’ (In de
Staten-Overzetting: ‘Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom,
een heilig volk.. (ik vermaan u) dat gij u onthoudt van de vleeschelijke
begeerlijkheden, welke krijgvoeren tegen de ziel.’) Het was de Va d e r , de oude,
grijze maar ongebogen Vader, die sprak tot zijne kinderen. Diep trof zijn woord. Het
hart had harten bewogen, ontroerd, geschokt. Het hardste zieledeel werd week; te
machtig welhaast werden de emotiën... En diep, wat geen tijd effenen kan, brandde
zich in onze herinnering dat beeld van den predikenden Prelaat, het stoere, breede
hoofd met gouden mijter gedekt, de schouders omhangen met den breeden gouden
koorkap, in de linkerhand heffend de bisschopsstaf, de rechter arm strekkend naar
ons, zijn teergeliefde zonen.... ‘Te Deum laudamus’ stuwde op ten slotte langs bogen
en kolommen, naar den CHRISTUS, tronend ten altare. Recht uit de harten steeg op
die zang van jubel en dank... Door bisschopshanden gedragen daalde als laatste
genade de zegen des Allerheiligsten
neder op ons.... En de Retraite was voorbij.’ - Dit kerkelijk en godsdienstig samenzijn
was tijdelijk en plaatselijk. Van eene andere natuur is het geestelijk samenzijn en
samenwerken van volijverige studenten met den Leeraar der ‘Thomistische
Wijsbegeerte’ in Nederland. Eene van de eerste daden van Paus Leo XIII was, in het
jaar 1879, de wederinvoering van de Christelijke Wijsbegeerte op de Katholieke
Scholen in den geest van den Heiligen Thomas van Aquino. Die Wijsbegeerte,
eigenlijk de toepassing van hetgeen Aristoteles leerde op hetgeen de Kerk gelooft
en predikt, wordt te Amsterdam onderwezen door Prof. de Groot, en geheel de
Katholieke jongelingschap, die zich ten onzent aan hoogere studie wijdt, schaart zich
om hem en eert in hem den Meester, die voor en namens de Kerk in de wereld der
Wetenschap optreedt.
Het opstel over ‘het Studieleven in het Katholieke Nederland’ is de kennisneming
van Protestanten overwaard. Met vaste hand trekt de Hoogleeraar de lijnen van het
gebied der Wetenschap, hetwelk ligt buiten de sfeer des Geloofs. ‘De Kerk, zegt hij,
is, uit haren aard, geen instelling voor louter menschelijke wetenschappen. Haar
Stichter, CHRISTUS, gaf haar last geloof en zeden te onderwijzen tot de voleinding
der eeuwen. Buiten deze sfeer breidt zich eene andere wereld uit, onmetelijk rijk en
onbeschrijfelijk schoon in hare werking en verhoudingen. De kennis dier wereld liet
God over aan het onderzoek en de redeneeringen der menschen. Hier is het
onafzienbaar veld, waar alleen de wetenschap arbeidt. Geniale geesten en volhardende
werkers dragen er de hitte van den dag. Het geloof is er niet mee gemoeid en mengt
er zich niet in. Laënnec, bijvoorbeeld’ - wiens streven was de practijk in verband te
brengen met de anatomische pathologie - ‘had de grondlegger der auscultatie kunnen
zijn, en Leverrier had het punt, waar men Neptunus aan den hemel zou treffen kunnen
aanduiden, ook al waren deze twee geleerden niet even uitmuntende Katholieken
geweest. Haüy “- de Newton der Crystallographie -” Secchi en andere priesters
brachten nieuwe denkbeelden van blijvende waarde in de natuurwetenschappen,
doch hun ontdekkingen waren niet afgeleid uit beginselen van hun geloof.’ Tot de
studenten richt de Hoogleeraar het volgende opwekkende woord, waarmede wij onze
aankondiging van het Jaarboek besluiten: ‘Machtig moge de stem der wetenschap
klinken in de ziel onzer jongelingschap! En nog hooger moge de ideale zin onzer
jonge mannen stijgen door hun moedigen geloofstrouw, door hun onwankelbaren
eerbied voor de levende getuige van het Hoogste en Heilige; voor de Kerk, die boven
alle genieën en leiders van meeningen voor deze eeuw zal blijven, wat zij, krachtens
eene goddelijke zending immer was, de onbezweken leerares van God, van de
Zedenleer en van het Christendom.’
Zeist, 1 Februari '03.
Mr. G.J. GRASHUIS.
Schaepman
In document
Den Gulden Winckel. Jaargang 2 · dbnl
(pagina 52-55)