• No results found

Het werk van den geleerden ‘Professor der Kerkgeschiedenis te Maastricht’ is geschreven met het doel om antwoord te geven op een viertal vragen, welke door

In document Den Gulden Winckel. Jaargang 2 · dbnl (pagina 119-123)

hem zelf op volgende wijze worden gesteld. ‘Welke pogingen zijn in het werk gesteld

door de kerkelijke overheid, invloedrijke personen en de Nederlandsche regeering

ter bereiking van dit doel: de wederoprichting van het gebouw der kerkelijke

hierarchie, dat de geweldige omwenteling der zestiende eeuw had omvergehaald?

Waar schuilden de klippen, waarop de onderhandeling telkens schipbreuk leed? Hoe

is de kerkelijke organisatie ten slotte tot stand gekomen? Met welke gevoelens van

liefde, onverschilligheid en haat is zij bij haar geboorte begroet?’ Belangrijke vragen

niet alleen voor den Nederlandschen Catholiek, maar ook voor den Protestantschen

op 4 Maart 1853.

PIUS IX

‘Met Gods hulp hoopt de schrijver (die) vragen te kunnen beantwoorden,’ en wij

gelooven dat die betuiging in volle oprechtheid is uitgesproken. Met oprechtheid

willen ook wij kortelijk over het verschenen gedeelte van het werk handelen, en hier

niets achterhouden wat wij gelooven te moeten uitspreken omtrent d e d o o d e n ,

die in het boek van Pater Albers voor ons geestesoog h e r l e v e n . De Aartsbisschop

van Utrecht geeft in zijn schrijven ter ‘Inleiding’ van het werk den ‘Pater’ getuigenis

dat ‘door (hem) met loffelijken ijver tal van oorkonden zijn verzameld en aan de

vergetelheid ontrukt.’ Het Rijksarchief en het Archief van de Nuntiatuur, benevens

de Archieven van het Nederlandsch Episcopaat, en de ‘kostbare N a g e l a t e n

P a p i e r e n van Dr. J.W. Cramer, - die ‘De Tijd’ stichtte en aan dat blad zijn kracht

wijdde en een deel van zijn vermogen offerde, - zijn door den Schrijver dienstbaar

gemaakt aan het hooge doel, dat hij nastreefde. Eene

op-54

merking, tevens eene aanmerking, zij ons hierbij vergund. Pater Albers heeft nagelaten

gebruik te maken van hetgeen Groen uit het rijk Archief zijner herinnering heeft

medegedeeld in de N e d e r l a n d s c h e G e d a c h t e n . Bij de andere gedrukte

bronnen, door hem opgenoemd, had bedoeld werk hem kunnen leeren hoe door Groen

wordt geoordeeld over Koning Willem I, door zijn voormaligen Kabinetssecretaris,

die 's Konings vertrouwen in bijzondere mate genoot. De studie van hetgeen hij in

zijne laatste levensjaren mededeelde over zich zelf had den schrijver kunnen leeren,

dat de Mey van Streefkerk nooit ‘kabinetssecretaris’ is geweest, zoo als door hem

wordt medegedeeld op bladz. 92, maar ‘secretaris van staat’, dat wil zeggen: Minister

des Konings, staande aan het hoofd van het Departement: Secretarie van Staat, en

belast met de taak van Secretaris van den Kabinetsraad. Op bladz. 249 wordt de titel

juist opgegeven, maar op bladz. 353 wordt wederom gezegd: ‘de kabinetssecretaris?’

Deze dwaling is wel geen punt van hoog belang, doch het zou den Schrijver niet

hebben geschaad, zoo hij van nabij Groen had leeren kennen, die als Kabinetssecretaris

den Koning vergezelde op de reize door de zuidelijke provinciën in den zomer van

1829, waarover door den Schrijver wordt gehandeld op bladz. 302. Zeldzame, waarlijk

ongewone kracht over de stof oefent Pater Albers uit, en hoewel de handelende

personen, en de opgeroepen getuigen, en de geraadpleegde getuigenissen, in drommen

op hem aanstormden, hij heeft een geordend geheel weten op te bouwen, dat bewijs

levert van des meesters kunst. Binnen het nauwe bestek van enkele kolommen druks

kan de opgave van den rijken inhoud van Deel I geene plaats vinden. Alleen kan hier

de aandacht worden gevestigd op de hoofdpersonen van het drama, dat voor onze

oogen wordt opgevoerd. Een drietal figuren treden op den voorgrond, te weten Willem

I, Capaccini, des Pausen Gezant, en Willem II. Een goed deel van het verhaal schildert

in levendige kleuren den strijd en de worsteling, man tegen man, van onzen eersten

Koning met den schranderen diplomaat, die uit Rome kwam om de belangen der

Kerk bij Willem I voor te staan. De lezer ziet twee spelers voor zich, die hunne

krachten toonen in het edele Koningsspel. Aan de eene zijde staat Willem met zijne

opvatting van de S t a a t s m a c h t , aan de andere zijde Capaccini met zijn geloof aan

het K e r k r e c h t . De Koning had reeds met den Paus eene overeenkomst aangegaan,

het Concordaat van 1827 was gesloten; alleen de uitvoering leverde nog bezwaren

op, en er werd lang en breed gehandeld over de a g r e a t i e der Kanunniken. De

Koning eischte deze als een recht, met andere woorden: aan den Souverein zou de

bevoegdheid blijven om een door den Bisschop benoemden Kanunnik al of niet te

agreëeren, ‘in dien zin, dat wanneer de agreatie niet volgde, de benoeming niet geldig

zou zijn’. Daar de Kanunniken, in Kapittel vereenigd, voortaan den Bisschop zouden

kiezen, wilde de Koning zeker zijn van de kiezers, en aldus invloed uitoefenen op

de Bisschopskeuze. Daartegen verzet zich de Internuntius, en hij strijdt voor het

onbelemmerd recht van den Bisschop. De ‘audiëntie van 3 Juni 1830’ is in het bedrijf,

waarmede ‘het afwisselend drama der onderhandelingen’ eindigde, een tooneel, dat

onze aandacht ten volle verdient. ‘Den 3

den

Juni, zegt de Schrijver (366), had de

internuntius audiëntie. Dit onderhoud is te belangrijk om het hem niet zelf te laten

verhalen. Deze samenspraak, zoo schreef hij, is mij een doodstrijd geweest. De

Koning heeft mij bestreden met de kracht van den meest geoefenden en bekwamen

diplomaat. Ik heb moeilijke en hachelijke audiënties gehad, maar die van dezen

morgen tart alle beschrijving. De Koning heeft

mij zeer harde en onaangename dingen gezegd, maar ik heb hem antwoorden gegeven,

zooals hij er tot heden nog van niemand heeft gehoord. Wat hij over de bul en mij

zal beslissen, weet ik niet; maar ik ben er zeker van dat hij mij in zijn hart zal

hoogachten. Het gesprek begon op de meest voorkomende wijze, over mijn ziekte

en de achting, die hij mij toedraagt. Met lofuitingen heeft hij mij overladen. Daarna

ontspon zich een onderhoud over de wijze van regeeren in de meest algemeene

termen, zooals FLAVIUSJOSEPHUSer een beschrijft. Dat duurde omstreeks een

kwartier. Ziende dat ik niet begon over de bul, ging Z.M. er het eerste toe over en

zeide, dat de agreatie der kanunniken de grootste moeilijkheid opleverde, maar dat

ze tot de rechten der kroon behoorde. Ik zette opnieuw bedaard en met de grootste

helderheid het recht van den H. Stoel en de

55

In document Den Gulden Winckel. Jaargang 2 · dbnl (pagina 119-123)