• No results found

Andere oplossingen om de naleving van de wet te waarborgen

DEEL 4. DE SANCTIEREGELING

4 Evaluatie van de sanctieregeling

4.3 Andere oplossingen om de naleving van de wet te waarborgen

260. Gelet op de kritiek die bestaat zowel met betrekking tot de absolute nietigheidssanctie als met betrekking tot de relatieve nietigheidssanctie, lijkt een nieuwe wetgevende ingreep op zijn plaats. Daarom is het van belang te onderzoeken of een andere oplossing kan worden aangereikt om de naleving van de wet te waarborgen.

541 J. GOOVAERTS, “Nietigheden in de taalwet in het strafprocesrecht”, T.Strafr. 2020, afl. 4, (243) 255- 256, nr. 74 en 77.

542 J. GOOVAERTS, “Nietigheden in de taalwet in het strafprocesrecht”, T.Strafr. 2020, afl. 4, (243) 256, nr. 79.

543 J. GOOVAERTS, “Een relatieve nietigheidssanctie in de Wet Taalgebruik Gerechtszaken: lost in translation?!” (noot onder GwH 19 september 2019, nr. 120/2019), T.Strafr. 2020, afl. 1, (50) 51.

117

261. Een eerste oplossing zou erin kunnen bestaan om de nietigheid in artikel 40 Taalwet Gerechtszaken slechts te onderwerpen aan een beperkte verzachting die niet raakt aan het openbare orde-karakter. Uit de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof blijkt immers dat het essentieel is dat de rechter de nietigheid ambtshalve kan blijven opwerpen, zelfs wanneer de belangen van de partijen niet in het geding zijn. Dergelijke beperkte verzachting zou bijvoorbeeld een veralgemeende regularisatie voor louter formele taalinbreuken kunnen zijn. Het gewijzigde artikel 794 Ger.W. doorstond de grondwettigheidstoets, dus lijkt het niet uitgesloten om louter formele taalinbreuken, die de rechtsbedeling en goede procesorde niet in het gedrang brengen, te regulariseren. De wetgever zou kunnen overwegen om hetzelfde te doen voor de regularisatie van andere proceshandelingen door de herstelmogelijkheid in artikel 861, tweede lid Ger.W. uit te breiden naar taalinbreuken.544 De herstelmogelijkheid zou

ervoor zorgen dat de nietigheidssanctie het ultimum remedium is.545

262. Een andere oplossing kan erin bestaan om het normdoelbegrip uit het afgeschafte 867 Ger.W. terug in te voeren, door in artikel 40 van de Taalwet Gerechtszaken toe te voegen dat de recher die, ambtshalve of op verzoek van een partij, het taalprobleem moet beoordelen, kan weigeren om de nietigheid uit te spreken indien hij van oordeel is dat ondanks de inbreuk het doel van de geschonden norm wel degelijk is bereikt. Dat geeft rechters de mogelijkheid om, naargelang het geval, mild of streng op te treden.546

263. Echter rijst ook de vraag of een nietigheidssanctie nog wel de beste oplossing is. Bijvoorbeeld in Zwitserland handhaaft men de ‘getemperde niet-ontvankelijkheid’, waarbij de rechter processtukken die in de verkeerde taal zijn opgesteld moet terugsturen naar de opsteller ervan zodat deze de onregelmatigheid binnen een bepaalde termijn kan rechtzetten door een vertaling neer te leggen. Indien dit niet binnen de bepaalde termijn gebeurt of indien de opsteller van het processtuk weigert een vertaling neer te leggen, wordt het processtuk onontvankelijk verklaard. Dit is een oplossing die de naleving van de wet waarborgt zonder de verregaande sanctie van nietigheid toe te passen.547

544 B. ALLEMEERSCH, “Recente ontwikkelingen op het stuk van sancties in het burgerlijk procesrecht” in B. ALLEMEERSCH en S. VOET (eds.), Themis 113 – Gerechtelijk recht, Brugge, Die Keure, 2020, (31) 59, nr. 55.

545 J. GOOVAERTS, “Nietigheden in de taalwet in het strafprocesrecht”, T.Strafr. 2020, afl. 4, (243) 257, nr. 88.

546 B. ALLEMEERSCH, “Recente ontwikkelingen op het stuk van sancties in het burgerlijk procesrecht” in B. ALLEMEERSCH en S. VOET (eds.), Themis 113 – Gerechtelijk recht, Brugge, Die Keure, 2020, (31) 59, nr. 55.

547 V. RETORNAZ, “L’utilisation des langues en justice en Suisse” in VLAAMS PLEITGENOOTSCHAP (ed.), De taal van het proces, Antwerpen, Intersentia, 2011, (165) 179-180; J. GOOVAERTS, “Een

118

264. Door de getemperde niet-ontvankelijkheid ook in België in te voeren, kan er tegemoetgekomen worden aan de kritieken met betrekking tot zowel de absolute nietigheidssanctie als de relatieve neitigheidssanctie.548

265. In tegenstelling tot de absolute nietigheidssanctie, betreft het geen starre sanctie waarbij elke fout onmiddellijk de nietigheid tot gevolg heeft. Zelfs wanneer een stuk in de verkeerde taal wordt opgesteld, zal dit geremidieerd kunnen worden door een vertaling neer te leggen. Bovendien is er geen misbruik mogelijk door een partij die de nietigheid van een of meerdere stukken eist omwille van kleine vormfoutjes.549

266. In tegenstelling tot de relatieve nietigheid, is het steeds de rechter die de onontvankelijkheid moet inroepen. Op die manier wordt manipulatie en intimidatie van partijen om te voorkomen dat de nietigheid wordt ingeroepen, vermeden. Tevens zal dit de onwetendheid van partijen dat ze de nietigheid kunnen inroepen, verhelpen. Verder is er geen belangenschade vereist. De stukken moeten altijd in de juiste taal worden opgesteld en indien dit niet gebeurt, moeten ze vertaald worden. Het is niet van belang of de tegenpartij het in de verkeerde taal opgestelde stuk begrijpt of niet.550

267. Daarnaast zorgt de getemperde niet-ontvankelijkheid voor rechtszekerheid. Partijen weten dat de rechter elk stuk dat in de verkeerde taal werd opgesteld, zal terugsturen voor vertaling. Om tijd en kosten te besparen, zullen de partijen aangemoedigd worden om de stukken meteen in de juiste taal neer te leggen.551

relatieve nietigheidssanctie in de Wet Taalgebruik Gerechtszaken: lost in translation?!” (noot onder GwH 19 september 2019, nr. 120/2019), T.Strafr. 2020, afl. 1, (50) 52; J. GOOVAERTS, “Nietigheden in de taalwet in het strafprocesrecht”, T.Strafr. 2020, afl. 4, (243) 253 258, nrs. 53 en 90.

548 J. GOOVAERTS, “Nietigheden in de taalwet in het strafprocesrecht”, T.Strafr. 2020, afl. 4, (243) 258, nr. 91.

549 J. GOOVAERTS, “Nietigheden in de taalwet in het strafprocesrecht”, T.Strafr. 2020, afl. 4, (243) 258, nr. 92.

550 J. GOOVAERTS, “Nietigheden in de taalwet in het strafprocesrecht”, T.Strafr. 2020, afl. 4, (243) 258, nr. 93.

551 J. GOOVAERTS, “Nietigheden in de taalwet in het strafprocesrecht”, T.Strafr. 2020, afl. 4, (243) 258, nr. 93.

119

268. Bovendien wordt het dwingend karakter van openbare orde gehandhaafd. De voorschriften moeten op straffe van niet-ontvankelijkheid worden nageleefd zonder dat partijen ervan kunnen afwijken.552

269. Ten slotte kan er nog vermeld worden dat het voor de meeste mensen moeilijk te aanvaarden is als een dader wordt vrijgesproken omwille van de nietigheid van een onregelmatige procesakte. Het maatschappelijk en individueel rechtsgevoel wil dat schuldigen worden gestraft. Doch moet ten allen tijde het recht op een eerlijk proces gewaarborgd worden, maar de nietigheidssanctie is niet de enige oplossing die bestaat om het recht op een eerlijk proces te waarborgen.553

552 J. GOOVAERTS, “Nietigheden in de taalwet in het strafprocesrecht”, T.Strafr. 2020, afl. 4, (243) 258, nr. 93.

553 J. GOOVAERTS, “Nietigheden in de taalwet in het strafprocesrecht”, T.Strafr. 2020, afl. 4, (243) 257, nr. 85-88.

120

CONCLUSIE

De artikelen 1 tot en met 39 van de Taalwet Gerechtszaken zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid. Een absolute nietigheidssanctie werd in artikel 40 van de Taalwet Gerechtszaken ingeschreven om te voorkomen dat de wet dode letter zou blijven en dat schendingen ongestraft zouden blijven. Gelet op de voorgeschiedenis van de wet, was men immers bezorgd dat de taalvoorschriften zonder de absolute nietigheidssanctie niet zouden worden nageleefd door de procespartijen en magistraten. Doch werd het absolute karakter enigszins verzacht door een soepele invulling door het Hof van Cassatie van bijvoorbeeld het eentaligheidsbeginsel.

Ondanks soepele rechtspraak van het Hof van Cassatie die het mogelijk maakt om in bepaalde gevallen te ontsnappen aan de strenge nietigheidssanctie, bestond er in de rechtsleer sinds de inwerkingtreding van de Taalwet Gerechtszaken reeds hevige kritiek op de strenge absolute nietigheidssanctie. Een aantal auteurs vroegen om een grondige herziening. Die herziening kwam er door de wet van 25 mei 2018 tot vermindering en herverdeling van de werklast binnen de rechterlijke orde, waardoor de absolute nietigheid veranderde in een relatieve nietigheid.

Niettegenstaande dat er heel wat kritiek bestond met betrekking tot de strenge absolute nietigheidssanctie, kwam er ook kritiek op de wetswijziging die de relatieve nietigheidssanctie invoerde in de Taalwet Gerechtszaken. Doordat het onderscheid tussen louter formele schendingen enerzijds en materiële schendingen anderzijds niet was opgenomen in de gewijzigde tekst van artikel 40 van de Taalwet Gerechtszaken, werd de nietigheidsleer van het burgerlijk procesrecht integraal van toepassing op alle schendingen van de artikelen 1 tot en met 39 van de Taalwet Gerechtszaken. Hierdoor verloor de Taalwet Gerechtszaken haar openbare orde-karakter. Onder andere bij de politiek, de magistratuur en de advocatuur ontstond de bezorgdheid dat de versoepeling tot misbruiken zou leiden.

Tegen de wetswijziging werd een vernietigingsberoep ingesteld bij het Grondwettelijk Hof, waarna het Grondwettelijk Hof de wetswijziging vernietigde.Voor de vernietiging steunde het Grondwettelijk Hof zich op de schending van de bevoegdheidsverdelende regels en de schending op het recht tot de toegang tot de rechter.

121

Op de vraag welke van beide nietigheidssancties de voorkeur verdient met betrekking tot de Taalwet Gerechtszaken, kan dus gesteld worden dat de absolute nietigheid, met inachtneming van de soepele rechtspraak van het Hof van Cassatie die het mogelijk maakt om in bepaalde gevallen te ontsnappen aan de strenge nietigheidssanctie, de voorkeur verdient boven een relatieve nietigheid.

Doch, gelet op de kritiek die bestaat zowel met betrekking tot de absolute nietigheidssanctie als met betrekking tot de relatieve nietigheidssanctie, lijkt een nieuwe wetgevende ingreep op zijn plaats. De volgende oplossingen om de naleving van de wet te waarborgen kunnen worden aangereikt.

Een eerste oplossing zou erin kunnen bestaan om de nietigheid in artikel 40 Taalwet Gerechtszaken slechts te onderwerpen aan een beperkte verzachting die niet raakt aan het openbare orde-karakter. Dergelijke beperkte verzachting zou bijvoorbeeld een veralgemeende regularisatie voor louter formele taalinbreuken kunnen zijn. De wetgever zou kunnen overwegen om de herstelmogelijkheid in artikel 861, tweede lid Ger.W. uit te breiden naar taalinbreuken. De herstelmogelijkheid zou ervoor zorgen dat de nietigheidssanctie het ultimum

remedium is.

Een andere oplossing kan erin bestaan om het normdoelbegrip in te voeren. De wetgever zou in artikel 40 van de Taalwet Gerechtszaken kunnen toevoegen dat de rechter die, ambtshalve of op verzoek van een partij, het taalprobleem moet beoordelen, kan weigeren om de nietigheid uit te spreken indien hij van oordeel is dat ondanks de inbreuk het doel van de geschonden norm wel degelijk is bereikt.

Tot slot kan er ook geopteerd worden voor een oplossing die de naleving van de wet waarborgt zonder de verregaande sanctie van nietigheid toe te passen.

Zo zou men de getemperde niet-ontvankelijkheid in België kunnen invoeren, waarbij de rechter processtukken die in de verkeerde taal zijn opgesteld moet terugsturen naar de opsteller ervan zodat deze de onregelmatigheid binnen een bepaalde termijn kan rechtzetten door een vertaling neer te leggen. Indien dit niet binnen de bepaalde termijn gebeurt of indien de opsteller van het processtuk weigert een vertaling neer te leggen, wordt het processtuk onontvankelijk verklaard.

122

Ter afsluiting kan als antwoord op de centrale onderzoeksvraag gesteld worden dat een wijziging van de sanctieregeling van de Taalwet Gerechtszaken een goede zaak zou zijn. Het is allerminst wenselijk dat het niet-respecteren van de bepalingen van de Taalwet Gerechtszaken onverkort moet leiden tot een vrijspraak. Het is trouwens voor de meeste mensen moeilijk te aanvaarden dat een dader wordt vrijgesproken omwille van de nietigheid van een onregelmatige procesakte. Het maatschappelijk en individueel rechtsgevoel wil dat schuldigen worden gestraft. Doch moet ten allen tijde het recht op een eerlijk proces gewaarborgd worden, maar de nietigheidssanctie is niet de enige oplossing die bestaat om het recht op een eerlijk proces te waarborgen.

123

BIBLIOGRAFIE

Wetgeving

Europese wetgeving

Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten van 19 december 1966, BS 6 juli 1983.

Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens van 4 november 1950, BS 19 augustus 1955. Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures, Pb.L. 26 oktober 2010, afl. 280.

Belgische wetgeving

- Wetten

Grondwet van België van 7 februari 1831, BS 7 februari 1831.

Wetboek van strafvordering van 17 november 1808, BS 27 november 1808. Wet 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, BS 22 juni 1935.

Wetten 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, BS 2 augustus 1966. Gerechtelijk Wetboek van 10 oktober 1967, BS 31 oktober 1967.


Gecoördineerde wetten 12 januari 1973 op de Raad van State, BS 21 maart 1973.

Wet 23 september 1985 betreffende het gebruik van het Duits in gerechtszaken en betreffende de rechterlijke organisatie, BS 5 november 1985.

Bijzondere wet 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, BS 7 januari 1989. Wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 14 augustus 1990.

Wet 3 augustus 1992 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, BS 31 augustus 1992. De gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994, BS 17 februari 1994.

Wet 21 december 2009 tot hervorming van het hof van assisen, BS 11 januari 2010.

Wet 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel, BS 22 augustus 2012.

Wet 10 april 2014 tot wijziging van verschillende bepalingen met het oog op de oprichting van een nationaal register voor gerechtsdeskundigen en tot oprichting van een nationaal register voor beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken, BS 19 december 2014.

124

Wet 19 oktober 2015 houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 22 oktober 2015.

Wet 28 oktober 2016 houdende verdere omzetting van de Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures en van de Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ, BS 24 november 2016.

Wet 25 mei 2018 tot vermindering en herverdeling van de werklast binnen de rechterlijke orde,

BS 30 mei 2018.

- Parlementaire stukken

Toelichting bij het wetsvoorstel van 4 april 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel, Parl.St. Kamer 2011-12, Doc. 53-2140/001.

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp houdende verdere omzetting van de Richtlijn 2010/64/EU betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures en van de Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ, Parl.St. Kamer 2015-16, Doc. 54-2029/001.

Adv.RvS nr. 59.534/3 bij het wetsontwerp houdende verdere omzetting van de Richtlijn 2010/64/EU betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures en van de Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ, Parl.St. Kamer 2015-16, Doc. 54-2029/001.

Memorie van toelichting bij het wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk wetboek, van het Burgerlijk wetboek en van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, Parl.St. Kamer 2017-18, Doc. 54-2827/001.

Adv.RvS nr. 61.938/1V-2V-2-VR bij het wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk wetboek, van het Burgerlijk wetboek en van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, Parl.St. Kamer 2017-18, Doc. 54-2827/001.

Verslag van de commissie bij het wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk wetboek, van het Burgerlijk wetboek en van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, Parl. St. Kamer 2017-18, Doc. 54-2827/006.

Vr. en Antw. Kamer, Vr. nr. 26070, 13 juni 2018 (K. VAN VARENBERGH).

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 40 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, Parl.St. Kamer 2017-18, Doc. 54-3220/001.

Rechtspraak

EHRM 19 december 1989, Kamasinski/Oostenrijk. EHRM 23 juli 1968, Belgische Taalzaak.

125

EHRM 2 maart 1987, Mathieu-Mohin en Clerfayt t. België.

Arbitragehof 26 maart 1986, nr. 17/86. GwH 4 november 1998, nr. 111/98. GwH 6 december 2012, nr. 149/2012. GwH 11 oktober 2018, nr. 139/2018. GwH 19 september 2019, nr. 120/2019. RvS 17 augustus 1973, nr. 15.990, Germis. RvS 11 februari 2010, nr. 200.754, RW 2010-11, afl. 16, 677. Cass. 17 april 1950, JT 1950, 422.

Cass. 14 december 1971, RW 1971-72, afl. 36, 1737. Cass. 3 oktober 1972, RW 1972-73, afl. 13, 611. Cass. 24 juni 1981, RW 1981-82, afl. 16, 1078. Cass. 13 oktober 1981, Arr.Cass. 1981-82, 244. Cass. 23 november 1981, RW 1981-82, afl. 31, 2124. Cass. 13 februari 1984, RW 1984-85 (verkort), afl. 6, 413. Cass. 17 april 1985, Arr.Cass. 1984-85, 1096.

Cass. 5 juni 1985, Arr.Cass. 1984-85, 1373. Cass. 26 februari 1986, Arr.Cass. 1985-86, 884. Cass. 1 maart 1988, Arr.Cass. 1987-88, 843. Cass. 28 april 1988, Arr.Cass. 1987-88, 527. Cass. 10 mei 1988, RW 1988-89, afl. 14, 466.

Cass. 19 december 1988, RW 1988-89, afl. 30, 1030, concl. H. LENAERTS. Cass. 20 januari 1989, RW 1988-89, afl. 35, 1190.

Cass. 6 maart 1990, Arr.Cass. 1989-90, 882. Cass. 23 april 1991, Arr.Cass. 1990-91, 867.

126

Cass. 13 maart 1992, RW 1991-92, afl. 40, 1402.

Cass. 15 februari 1993, RW 1992-93, afl. 39, 1340. Cass. 24 mei 1993, RW 1993-94 (verkort), afl. 13, 443. Cass. 30 juni 1993, AR P.93.0262.F.

Cass. 19 oktober 1993, Arr.Cass. 1993, 856. Cass. 1 februari 1994, AR P.93.0027.N. Cass. 20 april 1994, AR P.94.0325.F. Cass. 9 december 1994, AR C.93.0063.N. Cass. 2 mei 1995, AR P.95.0334.N.

Cass. 29 mei 1995, RW 1995-96 (verkort), afl. 20, 683. Cass. 29 augustus 1995, AR P.95.0864.F.

Cass. 26 maart 1996, AR P.94.1558.N. Cass. 6 februari 1997, Arr.Cass. 1997, 169. Cass. 29 oktober 1997, AR P.97.0401.F.

Cass. 14 november 1997, RW 1999-2000 (verkort), afl. 23, 768. Cass. 24 juni 1998, AR P.98.0259.F.

Cass. (verenigde kamers) 16 september 1998, AR A 94.0001.F. Cass. 3 maart 1999, AR P.99.0148.F.

Cass. 8 juni 1999, Verkeersrecht 2000, 147. Cass. 9 juni 1999, Rev.dr.pén. 2000, 373.

Cass. 8 februari 2002, RW 2003-04 (verkort), afl. 28, 1116. Cass. 2 april 2003, AR P.02.1695.F.

Cass. 22 juli 2003, AR P.03.1019.F.

Cass. 20 november 2003, AR C.01.0412.N. Cass. 7 april 2004, AR P.04.0074.F. Cass. 24 augustus 2004, AR P.04.0994.N.

127

Cass. 16 september 2004, P&B 2005, afl. 1, 39.

Cass. 20 december 2004, RW 2005-06 (verkort), afl. 14, 556.

Cass. 7 maart 2005, AR S.04.0103.N en Juristenkrant 2005 (weergave E. BREWAEYS), afl. 110, 16.

Cass. 8 maart 2005, AR P.05.0020.N. Cass. 12 april 2005, AR P.05.0149.N. Cass. 9 augustus 2005, AR P.05.0959.F.

Cass. 19 september 2006, P&B 2008, afl. 6, 335. Cass. 16 maart 2007, P&B 2008, afl. 6, 336. Cass. 3 april 2007, P&B 2009, afl. 6, 339. Cass. 7 juni 2007, P&B 2008, afl. 6, 340.

Cass. 21 september 2007, P&B 2008, afl. 6, 342. Cass. 22 januari 2008, P&B 2008, afl. 6, 344. Cass. 22 april 2008, P&B 2008, afl. 6, 345. Cass. 6 juni 2008, P&B 2008, afl. 6, 346. Cass. 1 juli 2008, AR P.08.0903.F.

Cass. 25 maart 2009, RW 2010-11, afl. 10, 420, noot A. VANDEPLAS. Cass. 22 mei 2009, RW 2009-10, afl. 16, 671, noot D. LINDEMANS. Cass. 19 juni 2009, TBH 2010, afl. 3, 244, noot K. WAGNER.

Cass. 16 november 2009, AR C.09.0254.N. Cass. 19 januari 2010, AR P.09.1340.N. Cass. 17 juni 2010, AR C.09.0199.N.

Cass. 26 oktober 2010, T.Strafr. 2011, afl. 2, 119. Cass. 29 september 2011, AR C.10.0176.N. Cass. 15 november 2011, AR P.11.0563.N.

Cass. 5 januari 2012, P&B 2012 (samenvatting), afl. 6, 219. Cass. 8 maart 2012, AR C.11.0121.N.

128

Cass. 10 april 2013, AR P.12.1960.F.

Cass. 30 april 2014, AR P.14.0312.F. Cass. 20 mei 2014, AR P.13.0026.N.

Cass. 15 juli 2014, RABG 2015, afl. 1, 21, noot F. VAN VOLSEM. Cass. 10 december 2014, AR P.14.1274.F.

Cass. 16 december 2014, AR P.14.1048.N. Cass. 23 april 2015, AR F.14.0058.F.

Cass. 10 november 2015, T.Strafr. 2016, afl. 2, 178, noot F. PARREIN. Cass. 3 mei 2016, AR P.16.0072.N.

Cass. 24 mei 2016; AR P.16.0026.N. Cass. 14 februari 2017, AR. P.15.0539.N. Cass. 2 mei 2017, AR P.15.0102.N.

Cass. 28 november 2017, AR P.17.0830.N.

Cass. 24 januari 2018, T.Strafr. 2018, afl. 4, 286, noot G. SCHOORENS. Cass. 19 september 2018, T.Strafr. 2019, afl. 5, 293, noot F. PARREIN. Cass. 4 december 2018, AR P.18.1136.N.

Cass. 11 januari 2019, AR C.17.0680.N. Cass. 5 februari 2019, AR P.18.0793.N. Cass. 27 februari 2019, AR P.19.0148.F. Cass. 1 maart 2019, P&B 2019, afl. 3, 100. Cass. 7 mei 2019, AR P.19.0063.N. Cass. 14 mei 2019, AR P.19.0225.N. Cass. 15 oktober 2019, P.19.0615.N. Cass. 19 november 2019, AR P.19.0758.N.

Rb. Brussel, 28 april 1937, RW 1936-37, afl. 36, 1501. Luik 30 maart 1968, RW 1968-69, afl. 11, 521.

129

Pol. Brussel 6 februari 1978, RW 1977-78, afl. 40, 2595.

Pol. Sint-Kwintens-Lennik 7 april 1982, RW 1983-84, afl. 14, 941, noot A. VANDEPLAS. Rb Brussel 25 februari 1987, JL 1987, 852.

Brussel 4 februari 1988, RW 1987-88, afl. 37, 1368 Pol. Gent 16 januari 1989, TGR 1989, 22.

KI Antwerpen 21 mei 1993, T.Strafr. 2004, afl. 1, 77, noot S. VANDROMME. KI Brussel 8 februari 1999, P&B 2000, 91, noot B. VERDOODT.

Brussel 2 december 2002, Juristenkrant 2003 (weergave L. DELBROUCK), afl. 68, 12. Antwerpen 20 september 2010, Lim.Rechtsl. 2012, afl. 4, 256.

Antwerpen 10 juni 2011, NJW 2012, afl. 271, 726, noot A. VANDERHAEGHEN. Antwerpen 23 september 2015, NJW 2016, afl. 348, 679, noot T. DE JAEGER. Corr. Tongeren 24 september 2015, T.Strafr. 2016, afl. 2, 193.

Pol. Brussel 29 oktober 2015, VAV 2016, afl. 3, 57.

Brussel 26 mei 2015, NJW 2016, afl. 339, 258, noot C. VAN SEVEREN.

Rechtsleer

Boeken

BEERNAERT, M.-A., BOSLY, H.-D. en VANDERMEERSCH, D., Droit de la procédure pénale, Brussel, Die Keure, 2017, 2031 p.

DE PELSMAEKER, T., DERIDDER, L., JUDO, F., PROOT J. en VANDENDRIESSCHE, F.,

Taalgebruik in Bestuurszaken in Administratieve Rechtsbibliotheek 15, Brugge, die Keure,

2004, 305 p.

DERUYCK, F., Overzicht van het Belgisch strafprocesrecht, Brugge, Die Keure, 2020, 356 p. DE SMET, B., Nietigheden in het strafproces, Antwerpen, Intersentia, 2011, 198 p.

DUJARDIN, J., VANDE LANOTTE, J., GOOSSENS, J., en GOEDERTIER, G., Basisbegrippen

Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2014, 461 p.

LINDEMANS, L., Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 223 p. PRAYNON-VAN ZUYLEN, A., De Belgische Taalwetten, Gent, Siffer, 1892, 476 p.

RIMANQUE, K., De grondwet toegelicht, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 444 p.

130

SEUTIN, B. en VAN HAEGENDOREN, G., De bevoegdheden van de gemeenschappen, Brugge, Die Keure, 2017, 551 p.

VANDE LANOTTE, J., en GOEDERTIER, G., Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2013, 1471 p.

VANDE LANOTTE, J., GOEDERTIER, G., HAECK, Y., GOOSSENS, J. en DE PELSMAEKER, T., Belgisch Publiekrecht, I, Brugge, Die Keure, 2015, 791 p.


Bijdragen uit verzamelwerken

ALLEMEERSCH, B., “Recente ontwikkelingen op het stuk van sancties in het burgerlijk procesrecht” in ALLEMEERSCH, B. en VOET, S. (eds.), Themis 113 – Gerechtelijk recht, Brugge, Die Keure, 2020, 31-69.

DE JAEGER, T., “wet 15 juni 1935” in Duiding burgerlijk procesrecht deel 3, Gent, Larcier, 2018, 795-827.

LINDEMANS, D., “Eentalige burgerlijke procesvoering: wat met anderstalige of meertalige

proceshandelingen en anderstalige of meertalige stukken?” in VLAAMS

PLEITGENOOTSCHAP BIJ DE BALIE TE BRUSSEL (ed.), De taal van het proces, Antwerpen, Intersentia, 2011, 27-48.

LINDEMANS, L. en VAN REYBROUCK, M., “Art. 11 Wet Talen Gerechtszaken” in Comm.Ger., Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., 6 p.

LINDEMANS, L. en VAN REYBROUCK, M., “Art. 12 Wet Talen Gerechtszaken” in Comm.Ger., Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., 2 p.

LINDEMANS, L. en VAN REYBROUCK, M., “Art. 13 Wet Talen Gerechtszaken” in Comm.Ger., Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., 2 p.

LINDEMANS, L. en VAN REYBROUCK, M., “Art. 14 Wet Talen Gerechtszaken” in Comm.Ger., Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., 4 p.

LINDEMANS, L. en VAN REYBROUCK, M., “Art. 15 Wet Talen Gerechtszaken” in Comm.Ger., Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., 2 p.

LINDEMANS, L. en VAN REYBROUCK, M., “Art. 16 Wet Talen Gerechtszaken” in Comm.Ger., Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., 4 p.

LINDEMANS, L. en VAN REYBROUCK, M., “Art. 19 Wet Talen Gerechtszaken” in Comm.Ger.,