• No results found

De toepassing van de Taalwet in strafzaken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De toepassing van de Taalwet in strafzaken"

Copied!
135
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE TOEPASSING VAN DE TAALWET IN

STRAFZAKEN

Aantal woorden: 49.756

Kim Gogaert

Studentennummer: 01610452

Promotor: Prof. dr. Philip Traest

Commissaris: Prof. dr. Sofie Depauw

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad Master of Laws in de rechten.

(2)

1

DANKWOORD

Deze masterproef over de toepassing van de taalwet in strafzaken is het sluitstuk van mijn opleiding tot het behalen van de graad Master of Laws in de rechten. Graag wil ik de mensen bedanken die hebben bijgedragen tot de realisatie van deze masterproef.

In eerste instantie gaat mijn dank uit naar mijn promotor, Prof. dr. Philip Traest, dankzij wie ik de kans kreeg om mijn eindwerk te schrijven over dit interessante onderwerp. Ook wens ik Prof. dr. Sofie Depauw te bedanken voor het lezen en evalueren van deze masterproef als commissaris.

Tot slot wil ik mijn ouders, broer, vriend en vrienden bedanken voor de onvoorwaardelijke steun die ze mij hebben gegeven gedurende mijn opleiding aan de Universiteit Gent.

Kim Gogaert

(3)

2

SAMENVATTING

In België geldt het principe van vrijheid van taalgebruik. Niettemin heeft de federale wetgever de bevoegdheid om het taalgebruik in gerechtszaken te regelen. Het taalgebruik in een strafprocedure wordt geregeld in de Taalwet Gerechtszaken. De wet kwam na een lang en ingewikkeld vormingsproces tot stand op 15 juni 1935, met als doel de situatie te beëindigen waarin personen veroordeeld werden zonder dat zij hun proces, dat bijna altijd volledig in het Frans werd gevoerd, hadden begrepen.

De grondbeginselen die de Taalwet Gerechtszaken kenmerken, zijn het beginsel van territorialiteit, het beginsel van personaliteit, de eentaligheid van de rechtspleging en van de gerechtelijke akten, de vrijheid van taalgebruik voor de burgers en het dwingend karakter van de voorschriften.

De Belgische strafrechtspleging geschiedt hetzij in het Nederlands, hetzij in het Frans, hetzij in het Duits. Niettemin waarborgt de Taalwet Gerechtszaken het grondwettelijk principe van vrijheid van taalgebruik voor de burgers. Zo mogen onder andere de partijen die persoonlijk verschijnen en de getuigen de taal van hun keuze gebruiken voor al hun mondelinge verklaringen.

Om het recht op een eerlijk proces te waarborgen en ervoor te zorgen dat verdachten en beklaagden het strafproces begrijpen en zich kunnen verdedigen, voorziet de Taalwet Gerechtszaken in het recht op vertolking en vertaling, alsook in het recht om te verzoeken dat de rechtspleging in een andere taal dan die waarin zij werd aangevat, zou worden voortgezet.

Het niet-naleven van de Taalwet Gerechtszaken wordt gesanctioneerd met een absolute nietigheidssanctie. Deze sanctie werd in 1935 ingeschreven om te voorkomen dat de wet dode letter zou blijven en dat schendingen ongestraft zouden blijven. De sanctieregeling werd in 2018 echter versoepeld door de absolute nietigheid te veranderen in een relatieve nietigheid. Hierdoor verloor de Taalwet Gerechtszaken haar openbare orde-karakter. Maar de wetswijziging heeft niet lang standgehouden. Het Grondwettelijk Hof heeft op 19 september 2019 de wetswijziging vernietigd.

(4)

3

1

Inhoudsopgave

LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN ... 6

INLEIDING ... 7

DEEL 1. ONTSTAANSGESCHIEDENIS VAN DE TAALWET GERECHTSZAKEN ... 10

1 Het taalgebruik in gerechtszaken vóór de wet van 17 augustus 1873 ... 10

1.1 Artikel 6 van het Besluit van het Voorlopig Bewind ... 10

1.2 Artikel 23 (thans artikel 30) van de Grondwet ... 10

1.3 Vlaamse beweging ... 12

1.4 Voorstel Delaet ... 13

2 De wet van 17 augustus 1873 ... 13

3 De wet van 3 mei 1889 ... 16

4 De wet van 2 oktober 1918 ... 17

5 Het koninklijk besluit van 4 oktober 1925... 17

6 De wet van 15 juni 1935 ... 17

DEEL 2. GRONDKENMERKEN VAN DE TAALWET GERECHTSZAKEN ... 19

1 Het beginsel van territorialiteit ... 19

2 Het beginsel van de personaliteit ... 21

3 De eentaligheid van de rechtspleging en van de gerechtelijke akten ... 22

4 Vrijheid van taalgebruik voor de burgers ... 30

5 Dwingend karakter van de voorschriften ... 31

DEEL 3. DE TAALREGELING IN STRAFZAKEN ... 32

1 Taalgebruik bij het vooronderzoek en het onderzoek in strafzaken, alsmede voor de strafgerechten in eerste aanleg en voor de hoven van assisen ... 32

1.1 Taalgebruik gedurende het vooronderzoek ... 32

1.1.1 Processen-verbaal uit het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek ... 32

1.1.2 Taal van het onderzoek ... 34

(5)

4

1.1.4 De regeling van rechtspleging ... 35

1.2 Taalgebruik ter terechtzitting... 36

1.2.1 De politierechtbank en de correctionele rechtbank ... 36

1.2.2 De militaire rechtbanken in oorlogstijd ... 39

1.2.3 Het hof van assisen ... 40

1.3 Algemeen verzoek tot taalwijziging in strafzaken ... 42

1.4 Rechtsmiddelen voor de verzoeken die voor de rechtbanken van het arrondissement Brussel worden ingediend... 47

1.5 Vertaling van stukken en bijstand van een tolk... 48

1.5.1 Recht op vertolking en vertaling tijdens het vooronderzoek ... 49

1.5.1.1 Recht op vertolking ... 49

1.5.1.2 Recht op vertaling ... 51

1.5.2 Recht op vertolking en vertaling tijdens de regeling van de rechtspleging ... 52

1.5.2.1 Recht op vertolking ... 52

1.5.2.2 Recht op vertaling ... 52

1.5.3 Recht op vertolking en vertaling tijdens de procedure ten gronde ... 57

1.5.3.1 Recht op vertolking ... 57

1.5.3.2 Recht op vertaling ... 58

1.5.4 Recht op vertolking en vertaling: slotbeschouwingen ... 64

2 Taalgebruik voor de strafuitvoeringsrechtbank ... 68

3 Taalgebruik voor de rechtsmachten in hoger beroep ... 69

3.1 Taalgebruik voor de rechtscolleges zetelend in hoger beroep ... 69

3.2 Taalgebruik voor het hof van beroep zetelend in eerste en laatste aanleg ... 73

4 Taalgebruik voor het Hof van Cassatie ... 75

4.1 Taal van de rechtspleging wanneer de bestreden beslissing in het frans of in het Nederlands gesteld is ... 75

4.2 Taal van de rechtspleging wanneer de bestreden beslissing in het Duits gesteld is ... 76

4.3 Taal van de rechtspleging na het arrest ... 77

5 Onmogelijkheid om een Duitstalig gerecht samen te stellen ... 78

(6)

5

7 Taalgebruik door de magistraten ... 82

8 Taalgebruik voor de pleidooien ... 83

9 Taal van de geschreven akten van rechtspleging ... 85

10 Taalgebruik bij vonissen/arresten en hun akten van tenuitvoerlegging ... 85

11 Betekeningen en kennisgevingen van akten van rechtspleging ... 88

12 Dwingend karakter ... 92

DEEL 4. DE SANCTIEREGELING ... 93

1 De sanctieregeling vóór de wetswijziging ... 93

1.1 Absolute nietigheid ... 93

1.2 Verzachtingsregels ... 94

1.2.1 Dekking van de nietigheid ... 94

1.2.2 Herstelmogelijkheid ... 97

1.3 Kritiek op de strenge absolute nietigheidssanctie ... 98

2 De sanctieregeling zoals gewijzigd door de Potpourri VI-wet ... 98

2.1 Relatieve nietigheid ... 98

2.2 Inwerkingtreding van het nieuwe artikel 40 Taalwet Gerechtszaken ... 102

2.3 Kritiek op de relatieve nietigheidssanctie ... 103

3 Vernietiging van de wetswijziging door het Grondwettelijk Hof ... 104

3.1 Grondwettelijkheidstoets door het Grondwettelijk Hof ... 105

3.2 Gevolgen van het vernietigingsarrest ... 109

4 Evaluatie van de sanctieregeling ... 111

4.1 Absolute nietigheid ... 111

4.2 Relatieve nietigheid ... 114

4.3 Andere oplossingen om de naleving van de wet te waarborgen ... 116

CONCLUSIE ... 120

(7)

6

LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN

EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

Ger.W. Gerechtelijk Wetboek

IVBPR Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke

Rechten

Potpourri I-wet Wet 19 oktober 2015 houdende wijziging van het burgerlijk

procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie

Potpourri VI-wet Wet 25 mei 2018 tot vermindering en herverdeling van de werklast binnen de rechterlijke orde

Sv. Wetboek van Strafvordering

Taalwet Gerechtszaken Wet 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken

(8)

7

INLEIDING

1. Er geldt in België het principe van vrijheid van taalgebruik. Artikel 30 van de Grondwet bepaalt het volgende: “Het gebruik van de in België gesproken talen is vrij; het kan niet worden geregeld dan door de wet en alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken”. De in artikel 30 van de Grondwet vervatte vrijheid houdt in dat het niet toekomt aan de overheid om het taalgebruik te regelen, tenzij voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken.1

2. De federale wetgever heeft aldus, op grond van artikel 30 van de Grondwet, de bevoegdheid om het taalgebruik in gerechtszaken te regelen.2 Het begrip ‘gerechtszaken’ heeft betrekking

op de activiteiten van de hoven en de rechtbanken, de Raad van State, de administratieve rechtscolleges en het Grondwettelijk Hof.3 Naast de bevoegdheid van de wetgever om het

taalgebruik van de magistraten en het personeel van de rechtscolleges te regelen, is de wetgever eveneens bevoegd om het taalgebruik van de procespartijen en hun vertegenwoordigers te regelen.4

3. Het taalgebruik in gerechtszaken wordt voor de gewone hoven en rechtbanken geregeld in de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken5 (hierna: Taalwet

Gerechtszaken). Voor het Grondwettelijk Hof en de Raad van State gelden bijzondere regels, die respectievelijk in de Bijzondere Wet Grondwettelijk Hof6 en de R.v.St.-Wet7 zijn

opgenomen.8 Deze masterproef beperkt zich evenwel tot het taalgebruik in strafzaken voor

wat betreft de gewone hoven en rechtbanken, zoals geregeld in de Taalwet Gerechtszaken.

1 J. VANDE LANOTTE, G. GOEDERTIER, Y. HAECK, J. GOOSSENS en T. DE PELSMAEKER,

Belgisch Publiekrecht, I, Brugge, Die Keure, 2015, 618 en 622, nrs. 884 en 888.

2 B. SEUTIN en G. VAN HAEGENDOREN, De bevoegdheden van de gemeenschappen, Brugge, Die Keure, 2017, 515, nr. 939.

3 J. VANDE LANOTTE, G. GOEDERTIER, Y. HAECK, J. GOOSSENS en T. DE PELSMAEKER,

Belgisch Publiekrecht, I, Brugge, Die Keure, 2015, 624, nr. 891; B. SEUTIN en G. VAN

HAEGENDOREN, De bevoegdheden van de gemeenschappen, Brugge, Die Keure, 2017, 515, nr. 939. 4 J. VANDE LANOTTE, G. GOEDERTIER en T. DE PELSMAEKER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2013, 560, nr. 881; B. SEUTIN en G. VAN HAEGENDOREN, De bevoegdheden

van de gemeenschappen, Brugge, Die Keure, 2017, 515-516, nr. 940-941.

5 Wet 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, BS 22 juni 1935. 6 Bijzondere wet 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, BS 7 januari 1989. 7 Gecoördineerde wetten 12 januari 1973 op de Raad van State, BS 21 maart 1973.

8 J. VANDE LANOTTE, G. GOEDERTIER, Y. HAECK, J. GOOSSENS en T. DE PELSMAEKER,

(9)

8

4. De nietigheidssanctie, vervat in artikel 40 van de Taalwet Gerechtszaken, staat centraal in deze masterproef. De sanctieregeling werd namelijk gewijzigd door artikel 5 van de wet van 25 mei 2018 tot vermindering en herverdeling van de werklast binnen de rechterlijke orde9,

ook wel de ‘Potpourri VI-wet’ genoemd. Deze wijziging zorgde echter voor heel wat kritiek. Bijgevolg werd tegen de wetswijziging een vernietigingsberoep ingesteld bij het Grondwettelijk Hof. In een arrest van 19 september 201910 vernietigde het Grondwettelijk Hof artikel 5 van de

Potpourri VI-wet, waardoor artikel 40 van de Taalwet Gerechtszaken herleeft in zijn vorige versie.

5. Het doel van deze masterproef is om tot een wetenschappelijk onderbouwde kritische evaluatie van de sanctieregeling van de Taalwet Gerechtszaken te komen. Dit werk tracht een antwoord te bieden op de volgende onderzoeksvraag: “Is een wijziging van de sanctieregeling

van de Taalwet Gerechtszaken een goede zaak of moet het niet-respecteren van de bepalingen van de Taalwet Gerechtszaken onverkort leiden tot een vrijspraak?”. De studie is

gebaseerd op een literatuuronderzoek van wetgeving, parlementaire werkzaamheden, rechtsleer en rechtspraak.

6. Alvorens de sanctieregeling van de Taalwet Gerechtszaken te evalueren, zal in een eerste deel de ontstaansgeschiedenis van de Taalwet Gerechtszaken beknopt uiteen worden gezet. Alvorens het taalgebruik in gerechtszaken wettelijk werd geregeld, was het Frans de enige waardige gerechtstaal voor de magistratuur en de balie. Hun kennis en waardering voor het Nederlands was herleid tot het minimum.11 Bijgevolg bestond de situatie waarin personen ter

dood veroordeeld werden zonder dat zij hun proces, dat in het Frans werd gevoerd, hadden begrepen. De Taalwet Gerechtszaken is evenwel niet de eerste taalwet die ons land gekend heeft. De eerste taalwet dateert van 17 augustus 1873 en regelde het gebruik van de Nederlandse taal in strafzaken. Omwille van leemten in de wetgeving volgden er nog een aantal wetten, vooraleer uiteindelijk de Taalwet Gerechtszaken in werking is getreden.12

9 Wet 25 mei 2018 tot vermindering en herverdeling van de werklast binnen de rechterlijke orde, BS 30 mei 2018.

10 GwH 19 september 2019, nr. 120/2019.

11 H. MARCK, “Het ontstaan en de toepassing van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken”, RW 1955-56, afl. 4, (161) 162.

12 R. J. RENARD, “De betekenis van de taalwetgeving in België”, RW 1965-66, afl. 17, (819) 819-820; H. VUYE, “Taal en territorialiteit in Vlaanderen in historisch en internationaal perspectief”, vzw De Rand, december 2010, https://www.vlaanderen.be/publicaties/taal-en-territorialiteit-in-vlaanderen-in-een-historisch-en-internationaal-perspectief, 17.

(10)

9

7. Vervolgens worden in een tweede deel de grondkenmerken van de Taalwet Gerechtszaken toegelicht. De Taalwet Gerechtszaken hanteert het territorialiteitsbeginsel: de streektaal moet worden gebruikt voor de rechtspleging. In Brussel is het personaliteitsbeginsel van toepassing en geschiedt de rechtspleging in de door de verweerder gekozen taal. Tevens is er een beperkte taalkeuze in de gemeenten met een specifieke taalregeling.13 De andere

grondbeginselen die de Taalwet Gerechtszaken kenmerken, zijn de eentaligheid van de rechtspleging en van de gerechtelijke akten, de vrijheid van taalgebruik voor de burgers en het dwingend karakter van de voorschriften van de wet.14

8. Het derde deel omvat de eigenlijke taalregeling in strafzaken, zoals geregeld in de Taalwet Gerechtszaken. De verschillende bepalingen van de wet die het taalgebruik regelen in strafzaken, worden besproken. Daarnaast bevat dit deel eveneens een uitvoerige bespreking van de mogelijkheid tot verwijzing van de zaak naar een anderstalige rechtbank, alsook van het recht op vertolking en vertaling in de verschillende fases van de strafprocedure.

9. Het vierde deel wordt volledig gewijd aan de sanctieregeling van de Taalwet Gerechtszaken. Vooreerst wordt de sanctieregeling besproken zoals die bestond vóór de wijziging door artikel 5 van de Potpourri VI-wet. Daarna volgt een bespreking van de sanctieregeling zoals gewijzigd door de Potpourri VI-wet. Tevens wordt stilgestaan bij de ratio legis van de wetswijziging. Vervolgens wordt het vernietigingsarrest van het Grondwettelijk Hof besproken. Tot slot wordt in dit deel eveneens de evaluatie van de sanctieregeling opgemaakt met als doel een antwoord te formuleren op de centrale onderzoeksvraag.

10. Een algemeen besluit rondt de studie af.

13 J. VANDE LANOTTE, G. GOEDERTIER, Y. HAECK, J. GOOSSENS en T. DE PELSMAEKER,

Belgisch Publiekrecht, I, Brugge, Die Keure, 2015, 639-640, nr. 921.

(11)

10

DEEL 1. ONTSTAANSGESCHIEDENIS VAN DE TAALWET GERECHTSZAKEN

1 Het taalgebruik in gerechtszaken vóór de wet van 17 augustus 1873 1.1 Artikel 6 van het Besluit van het Voorlopig Bewind

11. Een besluit van het Voorlopig Bewind van 16 november 1830 regelde voor het eerst het taalgebruik in gerechtszaken op een summiere wijze. Op grond van artikel 6 van dit besluit kon door particulieren in gerechtszaken slechts de Nederlandse taal worden gebruikt, indien zowel de rechter, het Openbaar Ministerie en de advocaten eveneens de Nederlandse taal kenden. Maar in de praktijk werd het gebruik van het Nederlands aan de particulieren ontzegd, zelfs in strafzaken, waardoor het recht dode letter bleef. De magistraten weigerden uitleggingen in het Nederlands te aanhoren en zij deden Nederlandstalige stukken in het Frans vertalen op kosten van de partij die dergelijke stukken overlegde.15

Het besluit werd in 1831 afgeschaft door de introductie van artikel 23 van de Grondwet.16

1.2 Artikel 23 (thans artikel 30) van de Grondwet

12. De inhoud van artikel 23 van de Grondwet zoals ingevoerd in 1831 is ondertussen opgenomen in artikel 30 van de Grondwet en luidt als volgt: “Het gebruik van de in België

gesproken talen is vrij; het kan niet worden geregeld dan door de wet en alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken.”

13. Het beginsel verankerd in de Grondwet bevorderde het gebruik van het Nederlands in gerechtszaken echter niet.17 In 1831 beoogde het artikel vooral de vrijheid van het gebruik van

de Franse taal te waarborgen.18 In de Vlaamse rechtbanken gebruikte men nog steeds het

15 H. MARCK, “Het ontstaan en de toepassing van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken”, RW 1955-56, afl. 4, (161) 164; L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in

A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 3, nr. 1; B. DEJEMEPPE, “Taal, gebied en gerecht: a never ending story. Is het taalgebruik in gerechtszaken aan herziening toe?” NC 2009, afl. 4, (249) 251, nr. 13. 16 A. PRAYNON-VAN ZUYLEN, De Belgische Taalwetten, Gent, Siffer, 1892, 198; J. VAN DEN BUNDER, Ontstaan en evolutie van taalwetgeving in gerechtszaken, onuitg. Licentiaatsverhandeling

Bestuurswetenschappen Universiteit Gent, 1971,

https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/514/510/RUG01-000514510_2018_0001_AC.pdf, 2.

17 J. VAN DEN BUNDER, Ontstaan en evolutie van taalwetgeving in gerechtszaken, onuitg. Licentiaatsverhandeling Bestuurswetenschappen Universiteit Gent, 1971,

https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/514/510/RUG01-000514510_2018_0001_AC.pdf, 2. 18 K. RIMANQUE, De grondwet toegelicht, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 94.

(12)

11

Frans voor de vorderingvan het Openbaar Ministerie en een persoon werd beschuldigd in het Frans, zelfs wanneer hij deze taal niet verstond.19 Dit blijkt onder andere uit de volgende

historische strafzaken.

a) De zaak Coucke en Goethals

14. In 1860 werden Jan Coucke en Pieter Goethals veroordeeld tot de doodstraf door het hof van assisen van Henegouwen wegens moord op een weduwe. De zaak werd uitsluitend in het Frans behandeld, ondanks het feit dat Goethals slechts een zeer gebrekkige kennis van het Frans bezat en Coucke zelfs geen Frans verstond. Bovendien werden ze verdedigd door een advocaat die geen Nederlands verstond. Na hun dood kwam bij het hof van assisen te Henegouwen in het kader van een andere zaak aan het licht dat Coucke en Goethals onschuldig of toch slechts medeplichtig waren geweest.20

b) De zaak Karsman

15. Jacob Karsman werd in 1863 door de correctionele rechtbank van Antwerpen veroordeeld omdat hij een gedicht met een anti-Belgische passage had laten publiceren zonder hierbij de identiteit van de drukker te vermelden. Het Brusselse hof van beroep weigerde het verzoek van de advocaat van Karsman om zijn Nederlandstalige cliënt in het Nederlands te mogen verdedigen, omdat drie van de zittende raadsheren geen Nederlands begrepen.21

c) De zaak Schoep

16. Jozef Schoep wenste op 19 oktober 1872 in het gemeentehuis van Sint-Jan-Molenbeek de geboorte van zijn zoon in het Nederlands aan te geven, dat was immers de enige taal die hij sprak en verstond. Maar de ambtenaar van de burgerlijke stand weigerde de akte in het Nederlands op te stellen. Vervolgens werd Jozef Schoep door de rechtbank van Brussel veroordeeld tot een geldboete wegens het gebrek aan geldige aangifte. Door het Brusselse

19 A. PRAYNON-VAN ZUYLEN, De Belgische Taalwetten, Gent, Siffer, 1892, 317.

20 A. PRAYNON-VAN ZUYLEN, De Belgische Taalwetten, Gent, Siffer, 1892, 207-210; J. VAN DEN BUNDER, Ontstaan en evolutie van taalwetgeving in gerechtszaken, onuitg. Licentiaatsverhandeling

Bestuurswetenschappen Universiteit Gent, 1971,

https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/514/510/RUG01-000514510_2018_0001_AC.pdf, 3.

21 A. PRAYNON-VAN ZUYLEN, De Belgische Taalwetten, Gent, Siffer, 1892, 197; B. DEJEMEPPE, “Taal, gebied en gerecht: a never ending story. Is het taalgebruik in gerechtszaken aan herziening toe?”

(13)

12

hof van beroep werd deze uitspraak gehandhaafd. De voorzitter van het hof van beroep stond de verdedigers toe om in het Nederlands te pleiten, maar de pleidooien dienden woord voor woord vertaald te worden naar het Frans. Toen de verdediging vervolgens eiste dat de vordering van het Openbaar Ministerie eveneens in het Nederlands vertaald zou worden, werd dit door de voorzitter geweigerd. De zaak kwam vervolgens voor het Hof van Cassatie. De raadsmannen van Schoep wilden hun pleidooien in het Nederlands houden, maar hiertegen kwam verzet van de advocaat-generaal. Niettemin begon een van de raadsmannen in het Nederlands te spreken, maar dit werd hem onmiddellijk verboden door de voorzitter. In een tussenarrest stelde het Hof dat het gebruik van het Nederlands voor het Hof van Cassatie verboden is, aangezien de advocaat ertoe gehouden is de taal te gebruiken die de leden van het Hof verstaan en dat er in België geen enkele bepaling bestaat die de leden van het Hof verplicht de drie in België gebruikte talen te kennen, terwijl de advocaten wettelijk verplicht zijn voldoende kennis van het Frans te hebben. Die redenering komt erop neer dat artikel 23 (thans artikel 30) van de Grondwet niet alleen aan de burgers, maar ook aan de magistraten en ambtenaren het recht toekent om de taal van hun keuze te gebruiken, maar met dien verstande dat het recht van de burger moet onderdoen voor dat van de magistraten en ambtenaren. In een tweede arrest oordeelde het Hof van Cassatie dat de taalvrijheid van de rechtzoekende aan de ambtenaar niet de verplichting oplegt om deze taal bij het opstellen van zijn akte te gebruiken. Tevens oordeelde het Hof dat, bij gebreke aan kennis van de taal waarin de raadsman van de verdachte zich uitdrukt, het hof van beroep via een tolk de vertaling woord voor woord van het pleidooi naar het Frans kon eisen.22

1.3 Vlaamse beweging

17. Reeds in 1840 kwam er verzet door de Vlaamse beweging. Maar liefst 200 gemeenten en 80.000 Belgen dienden een verzoekschrift in bij de wetgevende Kamers opdat in het Vlaamse gedeelte van het land geen magistraat zou benoemd kunnen worden indien hij de Nederlandse taal niet machtig was. Er werd gevraagd dat voor de rechtbanken het Nederlands zou kunnen worden gebruikt door de partijen en de betichten en dat zij door de rechters zouden worden verstaan.23

22 A. PRAYNON-VAN ZUYLEN, De Belgische Taalwetten, Gent, Siffer, 1892, 232-243; B. DEJEMEPPE, “Taal, gebied en gerecht: a never ending story. Is het taalgebruik in gerechtszaken aan herziening toe?”

NC 2009, afl. 4, (249) 252, nr. 16.

23 R. HAYOIT DE TERMICOURT, “Beschouwing over de wet van 15 juni 1935”, RW 1935-36, afl. 2, (33) 35.

(14)

13

1.4 Voorstel Delaet

18. In 1856 werd door de regering een commissie ingesteld om het taalvraagstuk in de rechtspleging te onderzoeken. De besluiten van de commissie kunnen worden samengevat als volgt:

1) De magistraten die tot een rechtsmacht behoren waarvan de zetel in een Vlaamse gemeente is gevestigd, moeten de beide landstalen machtig zijn.

2) Deze rechtsmachten zullen tweetalig zijn en de rechtspleging zal in het Frans of in het Nederlands kunnen geschieden, volgens de keuze van de eiser of de beklaagde. 3) De advocaten moeten zich in de taal van de rechtspleging bedienen.

In 1867 diende de heer Delaet bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers een wetsvoorstel in, teneinde het eerste besluit van de commissie tot wet te maken. Het voorstel werd echter afgewezen.24

2 De wet van 17 augustus 1873

19. De heer Coremans diende op 13 april 1872 bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers een wetsvoorstel in tot regeling van het taalgebruik in strafzaken. Het enige artikel luidde als volgt: “In de provinciën Antwerpen, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Limburg en in de

gerechtelijke arrondissementen Brussel en Leuven, zijn de magistraten en de ministeriële officieren gehouden, in strafzaken, het recht in het Nederlands te bedienen, in alle gevallen, waar het niet zal vastgesteld worden, dat de beschuldigde, de betichte of de overtreder de franse taal machtig is en verkiest er zich van te bedienen. Het niet-naleven van dit voorschrift zal een geval van nietigheid der rechtspleging uitmaken.” 25

Dit wetsvoorstel heeft geleid tot de eerste taalwet van 1873.

24 R. HAYOIT DE TERMICOURT, “Beschouwing over de wet van 15 juni 1935”, RW 1935-36, afl. 2, (33) 35-36; L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 3, nr. 1.

25 A. PRAYNON-VAN ZUYLEN, De Belgische Taalwetten, Gent, Siffer, 1892, 230; J. VAN DEN BUNDER, Ontstaan en evolutie van taalwetgeving in gerechtszaken, onuitg. Licentiaatsverhandeling

Bestuurswetenschappen Universiteit Gent, 1971,

(15)

14

20. De wet van 17 augustus 1873, die uitsluitend betrekking had op strafzaken, voerde het Nederlands in als principiële voertaal voor de strafrechtspleging in Vlaanderen. De rechtspleging kon alsnog in het Frans gevoerd worden met instemming van de beklaagde. Die instemming kon onder meer worden afgeleid uit het feit dat zijn raadsman besluiten in het Frans neerlegde.26 Wanneer de beklaagde aan zijn verdediger toeliet om in het Frans te

pleiten, mochten het Openbaar Ministerie en de burgerlijke partij eveneens het Frans gebruiken.27

21. De bepalingen van de taalwet van 1873 waren in het arrondissement Brussel slechts toepasselijk in zoverre de beklaagde enkel de Nederlandse taal kende. Bovendien werd de vroegere toestand gehandhaafd voor hof van assisen van Brabant en voor de hoven van beroep van Luik en Brussel.28

22. Echter was er met de taalwet van 1873, wat de pleidooien betrof, weinig of geen verandering gekomen in Vlaanderen.29 De magistratuur was Franstalig met als gevolg dat de

advocaten hun pleidooi begonnen met de formule: “Mon client m’autorise à plaider en français.”30

23. De zaak Paeling illustreert dat de magistratuur de taalwet van 1873 probeerde te omzeilen. In 1879 verschenen drie personen voor het hof van assisen van Oost-Vlaanderen. Het waren alle drie Vlamingen die de Nederlandse taal verstonden en spraken en één van hen, Frederik Paeling, was de Franse taal niet machtig. De substituut van de Procureur-generaal wou in het Frans pleiten, omdat enkel Paeling gevraagd had om hem in het Nederlands te beschuldigen en te verdedigen, terwijl de twee andere betichten hun advocaten toelieten zich in het Frans uit te drukken. De verdediger van Paeling tekende verzet aan tegen het gebruik van de Franse taal door het Openbaar Ministerie. Vervolgens vroeg de voorzitter van het hof aan de twee andere advocaten in welke taal zij zouden pleiten, waarop zij antwoordden dat zij de Franse

26 L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 3, nr. 2. 27 J. VAN DEN BUNDER, Ontstaan en evolutie van taalwetgeving in gerechtszaken, onuitg. Licentiaatsverhandeling Bestuurswetenschappen Universiteit Gent, 1971,

https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/514/510/RUG01-000514510_2018_0001_AC.pdf, 11. 28 A. PRAYNON-VAN ZUYLEN, De Belgische Taalwetten, Gent, Siffer, 1892, 318-319. 29 A. PRAYNON-VAN ZUYLEN, De Belgische Taalwetten, Gent, Siffer, 1892, 327.

30 H. MARCK, “Het ontstaan en de toepassing van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken”, RW 1955-56, afl. 4, (161) 163; H. VUYE, “Taal en territorialiteit in Vlaanderen in historisch en internationaal perspectief”, vzw De Rand, december 2010,

https://www.vlaanderen.be/publicaties/taal-en-territorialiteit-in-vlaanderen-in-een-historisch-en-internationaal-perspectief, 17.

(16)

15

taal gingen gebruiken. In een arrest van 2 augustus 1879 gaf het hof aan Paeling akte van zijn verzet, maar werd tevens het recht van het Openbaar Ministerie erkend om één van beide talen te gebruiken. In het arrest werd gesteld dat het “vreemd en zelfs tegenstrijdig met de geest der wet” was dat het Openbaar Ministerie in het Nederlands het woord zou voeren, terwijl de meeste betichten hun verdediging in het Frans laten voordragen. Echter, een paar dagen later diende hetzelfde hof van assisen, door dezelfde raadsheer voorgezeten, uitspraak te doen over het omgekeerde geval. Er verschenen namelijk dertien personen voor het hof, waarvan er acht in het Nederlands en vijf in het Frans werden verdedigigd. In dit geval werd het noch vreemd noch tegenstrijdig met de geest van de wet beschouwd dat het Openbaar Ministerie zich in de taal van de minderheid (het Frans) zou bedienen. Paeling die schuldig werd verklaard wegens moord en de doodstraf kreeg opgelegd, voorzag zich in cassatie. Het Hof van Cassatie stelde dat het Openbaar Ministerie krachtens artikel 8 van de wet altijd het recht had Frans te spreken, onverschillig in welke taal de rechtspleging plaats heeft en onverschillig of de betichten dezelfde taal verkiezen en verstaan, mits er maar één verdediger bereid is zich van het Frans te bedienen.31

24. De gebrekkige toepassing van de taalwet van 1873 en strafzaken waarin de leemten van de wet naar boven kwamen, maakten duidelijk dat men nieuwe pogingen diende te ondernemen tot het bekomen van een nieuwe taalwet. In 1881 had de Vlaamse Conferentie der Balie van Gent een manifest, dat ondertekend was door 109 advocaten en magistraten, aan de Kamer gezonden. Daarin werd gesteld dat het noodzakelijk was dat de taalwet van 1873 werd herzien. Bovendien werd er gewezen op het feit dat er in Vlaanderen willekeurig gebruik werd gemaakt van de Franse taal bij het opstellen van processen-verbaal door politiebeambten en gendarmen. Dit leidde tot de voorstellen de Vigne (29 februari 1884) en Coremans (8 april 1884) ter vervollediging en verbetering van de taalwet van 1873.32

Vervolgens kwam er de wet van 3 mei 1889, betreffende het gebruik van de Vlaamse taal in strafzaken.

31 A. PRAYNON-VAN ZUYLEN, De Belgische Taalwetten, Gent, Siffer, 1892, 333-336.

32 A. PRAYNON-VAN ZUYLEN, De Belgische Taalwetten, Gent, Siffer, 1892, 337-338 en 462; J. VAN DEN BUNDER, Ontstaan en evolutie van taalwetgeving in gerechtszaken, onuitg. Licentiaatsverhandeling Bestuurswetenschappen Universiteit Gent, 1971,

(17)

16

3 De wet van 3 mei 1889

25. De wet van 3 mei 1889, gewijzigd door de wetten van 4 september 1891 en 22 februari 1908, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 16 september 1908, steunde eveneens op het principe van het gebruik van het Nederlands voor de strafrechtscolleges in Vlaanderen. De grondregel kende evenwel een aantal afwijkingen. Vooreerst kon de beklaagde voor de Vlaamse strafrechtbank de Franstalige rechtspleging bekomen, indien hij daartoe de wens uitdrukte. Daarnaast mochten de deskundigenverslagen en de onderlinge mededelingen van de magistraten verder in het Frans gesteld worden. Bovendien mocht er verder in het Frans gepleit worden en mocht het Openbaar Ministerie in het Frans vorderen wanneer de beklaagde ervoor gekozen had in het Frans verdedigd te worden, wat bijna altijd het geval was.33

26. Waar de wet van 17 augustus 1873 niets bepaalde met betrekking tot het taalgebruik bij het opstellen van een proces-verbaal en geen sanctie voorzag met als gevolg dat de wet gebrekkig werd toegepast, regelt de wet van 3 mei 1889 het taalgebruik vanaf het eerste proces-verbaal en is er in deze wet een sanctie voorgeschreven, namelijk de nietigheid.34

27. De wet was slechts van toepassing op de rechtspleging in het arrondissement Brussel wanneer de beklaagde enkel de Nederlandse taal verstond. Niettemin bevatte de wet een artikel dat bepaalde dat voor de boetstraffelijke rechtbanken en politierechtbanken in het arrondissement Brussel, voor onderzoek en uitspraak, gebruik werd gemaakt van de Franse of Nederlandse taal, naargelang de behoeften van elk geding.35

28. Deze wet voorzag echter nog steeds niets voor de hoven van beroep van Luik en Brussel, waar de Nederlandstaligen in het Frans werden berecht. De wet van 4 september 1891 heeft een taalregeling vastgesteld voor deze beroepshoven die een einde diende te stellen aan dergelijke wantoestand.36 Voor het hof van assisen van Brabant kwam er pas een regeling bij

33 L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 3-4, nr. 2. 34 J. ARTOIS, “De Nederlandse taal in de rechtspleging”, Jura Falc. 1971-72, afl. 1, (47) 51.

35 J. VAN DEN BUNDER, Ontstaan en evolutie van taalwetgeving in gerechtszaken, onuitg. Licentiaatsverhandeling Bestuurswetenschappen Universiteit Gent, 1971,

https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/514/510/RUG01-000514510_2018_0001_AC.pdf, 29.

36 J. VAN DEN BUNDER, Ontstaan en evolutie van taalwetgeving in gerechtszaken, onuitg. Licentiaatsverhandeling Bestuurswetenschappen Universiteit Gent, 1971,

(18)

17

de wet van 22 februari 1908. Door deze wet werden dezelfde rechten gewaarborgd voor de Nederlandstaligen en de Franstaligen in het arrondissement Brussel.37

4 De wet van 2 oktober 1918

29. De eerste taalwet die streefde naar een evenwichtig gebruik van beide landstalen was de wet van 2 oktober 1918 betreffende het taalgebruik voor het militaire rechtscollege. De pleidooien van de beklaagde konden afhankelijk van de keuze van de pleiter in het Frans of het Nederlands geschieden. Het Openbaar Ministerie vorderde in de taal die de verdediger van de beklaagde gebruikte. De principes van deze wet werden overgenomen in artikel 18 van de Taalwet Gerechtszaken.38

5 Het koninklijk besluit van 4 oktober 1925

30. Het koninklijk besluit van 4 oktober 1925, gewijzigd door het koninklijk besluit van 4 juni 1928, regelde het taalgebruik in strafzaken in de kantons Eupen, Malmédy en Sankt-Vith. De rechtspleging geschiedde in het Duits wanneer de beklaagde in een Duitstalige gemeente woonde. Evenwel kon de beklaagde vragen om zijn zaak in het Frans te behandelen. Daarnaast mocht zijn verdediger steeds in het Frans pleiten met als gevolg dat het Openbaar Ministerie en de burgerlijke partij eveneens de Franse taal gebruikten.39

6 De wet van 15 juni 1935

31. In 1928 werd er door de heren Van Isacker, Van de Vyvere, Poullet, Van Cauwelaert, Van Dievoet en Marck in de Kamer van Volksvertegenwoordigers een wetsvoorstel neergelegd betreffende het gebruik van de Nederlandse taal in burgerlijke zaken. De heren Romsée en Borginon dienden in 1930 bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers eveneens een wetsvoorstel in met hetzelfde voorwerp. Tevens in 1930 legde de heer Janson namens de regering een wetsontwerp neer tot regeling van het taalgebruik in gerechtszaken in zijn geheel. De commissie van Justitie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers nam de drie voorstellen in overweging en de heer Marck kreeg de opdracht om de voorstellen te verenigen

37 J. VAN DEN BUNDER, Ontstaan en evolutie van taalwetgeving in gerechtszaken, onuitg. Licentiaatsverhandeling Bestuurswetenschappen Universiteit Gent, 1971,

https://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/514/510/RUG01-000514510_2018_0001_AC.pdf, 51-52. 38 L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 4, nr. 3. 39 L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 4, nr. 3.

(19)

18

en een nieuwe tekst op te stellen. Na een lang en ingewikkeld vormingsproces kwam vervolgens de taalwet van 15 juni 1935 tot stand.40

32. De Taalwet Gerechtszaken bevat een geheel van voorschriften die het taalgebruik voor alle rechtscolleges van geheel het land regelen. Deze wet is gebaseerd op het beginsel van de volstrekte gelijkheid tussen de Nederlandse en de Franse taal.41 De wet had in 1935 immers

de bedoeling om de Nederlandstalige verdachte of beklaagde te beschermen tegen misbruiken.42 Het is pas door de wet van 23 september 198543 dat het Duits een gelijkwaardige

plaats verwierf met het Nederlands en het Frans in de Belgische rechtsbedeling, zodat derhalve een einde kwam aan de ontoelaatbare discriminatie ten aanzien van de Duitstalige inwoners van België.44

33. Aangezien de Taalwet Gerechtszaken dateert van 1935 is het niet ondenkbaar dat de wet reeds herhaaldelijk werd aangevuld en gewijzigd. Een overzicht van al die wetswijzigingen zou ons echter te ver brengen. Niettemin zal in het vierde deel uitgebreid worden stilgestaan bij de recente wijziging van artikel 40.

40 H. MARCK, “Het ontstaan en de toepassing van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken”, RW 1955-56, afl. 4, (161) 165; L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in

A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 4, nr. 4.

41 L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 4, nr. 4. 42 J. RAEYMAKERS, “Schriftelijke taalbescherming bij de stukken uit het strafproces”, NC 2014, (1) 21, nr. 80; J. GOOVAERTS, “Nietigheden in de taalwet in het strafprocesrecht”, T.Strafr. 2020, afl. 4, (243) 243, nr. 3.

43 Wet 23 september 1985 betreffende het gebruik van het Duits in gerechtszaken en betreffende de rechterlijke organisatie, BS 5 november 1985.

(20)

19

DEEL 2. GRONDKENMERKEN VAN DE TAALWET GERECHTSZAKEN

1 Het beginsel van territorialiteit

34. De Taalwet Gerechtszaken hanteert het territorialiteitsbeginsel: de streektaal moet worden gebruikt voor de rechtspleging.45 Het territorialiteitsbeginsel garandeert de voorrang van de

streektaal van een eentalig gebied of de tweetaligheid van een tweetalig gebied.46

35. België is op grond van artikel 4 van de Grondwet ingedeeld in vier taalgebieden: het Nederlandse taalgebied, het Franse taalgebied, het Duitse taalgebied en het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. Elke Belgische gemeente behoort tot een van deze taalgebieden. Artikel 4 van de Grondwet duidt de officiële talen per taalgebied aan en vormt een grondwettelijke waarborg voor de voorrang van een taal in de eentalige gebieden en voor de gelijkwaarigheid van twee talen in Brussel-Hoofdstad. Zowel de Raad van State47 als het Grondwettelijk Hof48

zien in artikel 4 van de Grondwet een bevestiging van het territorialiteitsbeginsel.49

36. Een afbakening van de taalgebieden is niet terug te vinden in de Grondwet zelf. Daarvoor dient gekeken te worden naar de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken50 (hierna: Taalwet Bestuurszaken). In hoofdstuk II van de Taalwet

Bestuurszaken worden de taalgebieden omschreven door een opsomming van provincies en arrondissementen (Nederlands en Frans taalgebied) of van gemeenten (Duits taalgebied en tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad).51

Het Nederlands taalgebied omvat de provincies Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen, alsook het arrondissement Halle-Vilvoorde en het arrondissement Leuven.52

45 J. VANDE LANOTTE, G. GOEDERTIER, Y. HAECK, J. GOOSSENS en T. DE PELSMAEKER,

Belgisch Publiekrecht, I, Brugge, Die Keure, 2015, 639, nr. 921.

46 J. DUJARDIN, J. VANDE LANOTTE, J. GOOSSENS en G. GOEDERTIER, Basisbegrippen

Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2014, 423.

47 RvS 17 augustus 1973, nr. 15.990, Germis. 48 Arbitragehof 26 maart 1986, nr. 17/86.

49 J. DUJARDIN, J. VANDE LANOTTE, J. GOOSSENS en G. GOEDERTIER, Basisbegrippen

Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2014, 423.

50 Wetten 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, BS 2 augustus 1966. 51 K. RIMANQUE, De grondwet toegelicht, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 14. 52 Art. 3, § 1 Taalwet Bestuurszaken.

(21)

20

Het Franse taalgebied omvat de provincies Henegouwen, Luxemburg en Namen, alsook de provincie Luik, met uitzondering van de gemeenten van het Duits taalgebied, en het arrondissement Nijvel.53

Het Duitse taalgebied omvat de gemeenten Eupen, Eynatten, Hauset, Hergenrath, Kalmis, Kettenis, Lontzen, Neu-Moresnet, Raeren, Walhorn, Amel, Bullingen, Butgenbach, Crombach, Elsenborn, Heppenbach, Lommersweiler, Manderfeld, Meyerode, Recht, Reuland, Rocherath, Sankt-Vith, Schoenberg en Thommen.54 Sinds de gemeentefusie van 1976 gaat het om de

volgende negen fusiegemeenten: Eupen, Kelmis, Lontzen, Raeren, Amel, Büllingen, Bütgenbach, Burg-Reuland en Sankt-Vith.55

Het administratief arrondissement “Brussel-Hoofdstad” omvat de gemeenten Anderlecht, Brussel, Elsene, Etterbeek, Evere, Ganshoren, Jette, Koekelberg, Oudergem, Schaarbeek, Sint-Agatha-Berchem, Sint-Gillis, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Joost-ten-Node, Sint-Lambrechts-Woluwe, Sint-Pieters-Woluwe, Ukkel, Vorst en Watermaal-Bosvoorde.56

37. De grenzen van de taalgebieden kunnen slechts gewijzigd worden door een bijzondere meerderheidswet.57 Artikel 4, laatste lid van de Grondwet bepaalt immers dat de grenzen van

de vier taalgebieden niet gewijzigd of gecorrigeerd kunnen worden dan bij een wet, aangenomen met een meerderheid van de stemmen in elke taalgroep van elke Kamer, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van elke taalgroep aanwezig is en voor zover het totaal van de ja-stemmen in beide taalgroepen twee derden van de uitgebrachte stemmen bereikt.

38. Luidens artikel 42, eerste lid van de Taalwet Gerechtszaken zijn de Nederlandse, Franse en Duitse taalgebieden in de zin van de Taalwet Gerechtszaken, die welke omschreven zijn in de artikelen 3, 4 en 5 van de Taalwet Bestuurszaken. Het tweede lid van artikel 42 geeft een opsomming van de gemeenten die voor de toepassing van de wet onder de Brusselse agglomeratie en het administratief arrondissement Brussel vallen. Deze opsomming komt

53 Art. 4 Taalwet Bestuurszaken. 54 Art. 5 Taalwet Bestuurszaken;

55 T. DE PELSMAEKER, L. DERIDDER, F. JUDO, J. PROOT en F. VANDENDRIESSCHE, Taalgebruik

in Bestuurszaken in Administratieve Rechtsbibliotheek 15, Brugge, die Keure, 2004, 16.

56 Art. 6 Taalwet Bestuurszaken.

57 J. DUJARDIN, J. VANDE LANOTTE, J. GOOSSENS en G. GOEDERTIER, Basisbegrippen

(22)

21

overeen met de opsomming in artikel 6 van de Taalwet Bestuurszaken. Tot slot bepaalt het derde lid van artikel 42 dat het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde voor de toepassing van de wet bestaat uit de kantons Asse, Halle, Sint-Genesius-Rode, Lennik, Meise, Zaventem en Vilvoorde.

39. Ten slotte kan nog opgemerkt worden dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in twee arresten58 het territorialiteitsbeginsel in overeenstemming heeft bevonden met het

Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Aldus lijkt het EHRM ervan uit te gaan dat het streven naar taaleenheid binnen eentalige gebieden rechtsgeldig is.59

2 Het beginsel van de personaliteit

40. In de Brusselse agglomeratie is het personaliteitsbeginsel van toepassing. De rechtspleging geschiedt hetzij in het Nederlands, hetzij in het Frans, afhankelijk van de taalkeuze van de verdachte.60 Het Grondwettelijk Hof stelt dat de wetgever, bij de regeling van

het taalgebruik in gerechtszaken, de fundamentale vrijheid van het individu om zich te bedienen in de taal van zijn keuze dient te verzoenen met de goede werking van de rechtsbedeling. De wetgever dient daarbij rekening te houden met de taalkundige verscheidenheid die bevestigd is in artikel 4 van de Grondwet. Dit artikel legt immers de vier taalgebieden vast, waarvan één tweetalig is.61

41. De Brusselse agglomeratie dient onderscheiden te worden van het gerechtelijk arrondissement Brussel. De Brusselse agglomeratie omvat de 19 Brusselse gemeenten, terwijl het gerechtelijk arrondissement Brussel bestaat uit de 19 Brusselse gemeenten én de 35 gemeenten van het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde. Een groot deel van het gerechtelijk arrondissement Brussel is dus gelegen in het eentalige Nederlands taalgebied. In tegenstelling tot het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde werd het gerechtelijk arrondissement Brussel door de wet van 19 juli 201262 niet geplitst, maar enkel hervormd.63 In

58 EHRM 23 juli 1968, Belgische Taalzaak; EHRM 2 maart 1987, Mathieu-Mohin en Clerfayt t. België. 59 J. VANDE LANOTTE, G. GOEDERTIER, Y. HAECK, J. GOOSSENS en T. DE PELSMAEKER,

Belgisch Publiekrecht, I, Brugge, Die Keure, 2015, 642, nr. 922.

60 J. GOOVAERTS, “Nietigheden in de taalwet in het strafprocesrecht”, T.Strafr. 2020, afl. 4, (243) 244, nr. 9.

61 GwH 4 november 1998, nr. 111/98.

62 Wet 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel, BS 22 augustus 2012.

63 L. DE LEEUW, Faciliteitengemeenten en het Minderhedenverdrag, onuitg. Masterproef Rechten Universiteit Gent, 2014, 22, nr. 50.

(23)

22

principe verloopt de rechtspleging in de eentalige gemeenten van het gerechtelijk arrondissement Brussel in de taal van het grondgebied en wordt dus met andere woorden het territorialiteitsbeginsel toegepast.

42. Niettemin vindt de wetgever het nodig om de taalrechten van de Franstaligen in Halle-Vilvoorde en van de Nederlandstaligen in Brussel te vrijwaren, alsook om rekening te houden met de specificiteit van de zes randgemeenten.64 De zes randgemeenten zijn de gemeenten

Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wimmel en Wezenbeek-Oppen.65

Er bestaat een beperkte taalkeuze in de gemeenten met een specifieke taalregeling, dit zijn zogenaamde faciliteitengemeenten.66 Een faciliteitengemeente is een gemeente gelegen in

een eentalig taalgebied waarvan de inwoners het recht hebben om, in de gevallen die de wet bepaalt, in hun relatie met de overheid of het gerecht een andere taal te gebruiken dan deze van het eentalig taalgebied.67

Faciliteiten zijn met andere woorden uitzonderingen op het eentalig karakter van een eentalig taalgebied. Belangrijk hierbij is dat de faciliteiten geen afbreuk doen aan het eentalige karakter van het taalgebied. Een faciliteitenregeling mag in de praktijk niet neerkomen op tweetaligheid. Artikel 4 van de Grondwet moet immers steeds nageleefd worden. Faciliteiten zijn dus uitzonderingen op de eentaligheid en impliceren in geen geval tweetaligheid.68

3 De eentaligheid van de rechtspleging en van de gerechtelijke akten

43. Verder hanteert de Taalwet Gerechtszaken het principe van de eentaligheid van de rechtspleging. Dit impliceert dat de rechtspleging van het begin tot het einde in dezelfde taal moet geschieden. Niettemin geldt er voor wat betreft strafzaken een uitzondering op die regel. De wetgever heeft uit overwegingen van billijkheid in de mogelijkheid voorzien dat de rechtspleging in een andere taal zou worden voortgezet dan die waarin zij werd aangevat (zie

64 Toelichting bij het wetsvoorstel van 4 april 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel, Parl.St. Kamer 2011-12, Doc. 53-2140/001, 9-10.

65 Art. 7 Taalwet Bestuurszaken.

66 J. VANDE LANOTTE, G. GOEDERTIER, Y. HAECK, J. GOOSSENS en T. DE PELSMAEKER,

Belgisch Publiekrecht, I, Brugge, Die Keure, 2015, 640, nr. 921.

67 J. DUJARDIN, J. VANDE LANOTTE, J. GOOSSENS en G. GOEDERTIER, Basisbegrippen

Publiekrecht, Brugge, Die Keure, 2014, 141.

68 H. VUYE, “Taal en territorialiteit in Vlaanderen in historisch en internationaal perspectief”, vzw De Rand, december 2010, https://www.vlaanderen.be/publicaties/taal-en-territorialiteit-in-vlaanderen-in-een-historisch-en-internationaal-perspectief, 30-31.

(24)

23

infra).69 Bovendien zijn er in de wet nog een aantal uitzonderingen op de eentaligheid

geformuleerd die verband houden met de vrijheid van taalgebruik voor de burgers (zie infra).

44. Daarnaast geldt het vereiste van de eentaligheid eveneens voor de akten van rechtspleging.70 Onder akte van rechtspleging wordt verstaan: “een akte in het kader van een

gerechtelijke procedure of onder controle van het gerecht, uitgaande van de partijen, hun mandatarissen of de medewerkers van de rechter”.71 Evenwel mag de term in deze context

ruimer begrepen worden. De Taalwet Gerechtszaken is immers eveneens van toepassing op vonnissen en arresten en hun akten van tenuitvoerlegging (zie artikel 37 Taalwet Gerechtszaken).

Met andere woorden betreft het alle akten, ongeacht of deze uitgaan van de rechter of van de partijen persoonlijk, dan wel van diegenen die in opdracht van de rechter of van de partijen optreden, zoals gerechtelijke ambtenaren, advocaten, deskundigen, enz.72 Het territoriale

toepassingsgebied is beperkt tot proceshandelingen verricht op het Belgisch grondgebied.73

45. De akten van rechtspleging dienen integraal gesteld te zijn in de taal van de rechtspleging.74 Zij mogen bijgevolg slechts in één taal worden opgesteld. Twee- of meertalige

akten zijn nietig.75

Het voorgaande dient echter genuanceerd te worden. Het Hof van Cassatie stelt zich immers soepel op bij de beoordeling van de eentaligheid.76 Volgens de vaststaande

cassatierechtspraak wordt een akte van rechtspleging geacht geheel in de taal van de rechtspleging te zijn opgesteld als alle vermeldingen vereist voor de processuele

69 L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 6, nr. 8. 70 L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 6, nr. 8. 71 Cass. 28 april 1988, Arr.Cass. 1987-88, 527.

72 L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 20, nr. 25. 73 Brussel 4 februari 1988, RW 1987-88, afl. 37, 1368; T. DE JAEGER, “wet 15 juni 1935” in Duiding

burgerlijk procesrecht deel 3, Gent, Larcier, 2018, (795) 803.

74 N. CLIJMANS, “De vereiste ééntaligheid van de akten van rechtspleging” (noot onder Cass. 18 oktober 2004), RABG 2005, afl. 9, (860) 861, nr. 3; N. CLIJMANS, “Taalgebruik in gerechtszaken. Quid met het gebruik van Latijnse termen in het vonnis?” (noot onder Cass. 19 september 2006), RABG 2007, afl. 4, (270) 270, nr. 1; D. LINDEMANS, “De eentalige akte in de Gerechtstaalwet”, P&B 2008, afl. 6, (321) 321, nr. 1; C. VAN SEVEREN, “Taalgebreken in gerechtszaken” (noot onder Antwerpen 3 november 2014), NJW 2015, afl. 328, (646) 646.

75 L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 6, nr. 8. 76 J. GOOVAERTS, “Nietigheden in de taalwet in het strafprocesrecht”, T.Strafr. 2020, afl. 4, (243) 245, nr. 13.

(25)

24

regelmatigheid van de akte in die taal zijn gesteld.77 Bijgevolg zal een anderstalige vermelding

die niet vereist is voor de processuele regelmatigheid van de akte, bijvoorbeeld een vermelding in een andere taal die louter ten titel van toelichting wordt aangevoerd, niet leiden tot de nietigheid van de akte van rechtspleging.78 Bovendien wordt er geen afbreuk gedaan aan de

verplichte eentaligheid van de akte wanneer een anderstalige vermelding in de akte van rechtspleging is opgenomen die vereist is voor de processuele regelmatigheid van de akte, mits in de akte de vertaling of de zakelijke inhoud ervan is weergegeven in de taal van de rechtspleging.79 Het is niet vereist dat de vertaalde zakelijke inhoud zelf uitdrukkelijk aangeeft

dat het een weergave is van de in een andere taal vermelde tekst.80

Bovendien heeft de rechtspraak van het Hof van Cassatie vier cumulatieve voorwaarden verbonden aan de nietigheid van een meertalige akte. Een eerste voorwaarde om tot nietigheid te besluiten, is dat de akte een anderstalig woord moet bevatten. Als tweede voorwaarde moet er van het anderstalig woord een zinvolle vertaling mogelijk zijn. Ten derde moet het anderstalig woord in de akte zelf zijn opgenomen. De vierde voorwaarde houdt in dat het anderstalig woord een wezenlijk onderdeel van de procesakte moet uitmaken.81

77 Zie o.m. Cass. 6 juni 2008, P&B 2008, afl. 6, 346; Cass. 22 mei 2009, RW 2009-10, afl. 16, 671, noot D. LINDEMANS; Cass. 16 november 2009, AR C.09.0254.N; Cass. 17 juni 2010, AR C.09.0199.N; Cass. 10 april 2013, AR P.12.1960.F; Cass. 11 januari 2019, AR C.17.0680.N; Cass. 1 maart 2019,

P&B 2019, afl. 3, 100; P. TAELMAN, C. VAN SEVEREN, J. VAN DONINCK, “Herstel van vormgebreken in het burgerlijk procesrecht” in P. TAELMAN (ed.), Efficiënt procederen voor een goede rechtsbedeling, Mechelen, Kluwer, 2016, (305) 392-393, nr. 53.

78 Cass. 20 november 2003, AR C.01.0412.N; N. CLIJMANS, “De vereiste ééntaligheid van de akten van rechtspleging” (noot onder Cass. 18 oktober 2004), RABG 2005, afl. 9, (860) 861, nr. 4; B. ALLEMEERSCH, “Recente ontwikkelingen op het stuk van sancties in het burgerlijk procesrecht” in B. ALLEMEERSCH en S. VOET (eds.), Themis 113 – Gerechtelijk recht, Brugge, Die Keure, 2020, (31) 58, nr. 53.

79 Zie o.m. Cass. 19 juni 2009, TBH 2010, afl. 3, 244, noot K. WAGNER; Cass. 29 september 2011, AR C.10.0176.N; Cass. 23 april 2015, AR F.14.0058.F; Cass. 11 januari 2019, AR C.17.0680.N; N. CLIJMANS, “De vereiste ééntaligheid van de akten van rechtspleging” (noot onder Cass. 18 oktober 2004), RABG 2005, afl. 9, (860) 862, nr. 4; N. CLIJMANS, “Taalgebruik in gerechtszaken. Quid met het gebruik van Latijnse termen in het vonnis?” (noot onder Cass. 19 september 2006), RABG 2007, afl. 4, (270) 272, nr. 3; C. VAN SEVEREN, “Taalgebreken in gerechtszaken” (noot onder Antwerpen 3 november 2014), NJW 2015, afl. 328, (646) 646; P. TAELMAN, C. VAN SEVEREN, J. VAN DONINCK, “Herstel van vormgebreken in het burgerlijk procesrecht” in P. TAELMAN (ed.), Efficiënt procederen

voor een goede rechtsbedeling, Mechelen, Kluwer, 2016, (305) 393, nr. 53; T. DE JAEGER, “wet 15 juni 1935” in Duiding burgerlijk procesrecht deel 3, Gent, Larcier, 2018, (795) 808; B. ALLEMEERSCH, “Recente ontwikkelingen op het stuk van sancties in het burgerlijk procesrecht” in B. ALLEMEERSCH en S. VOET (eds.), Themis 113 – Gerechtelijk recht, Brugge, Die Keure, 2020, (31) 58, nr. 53.

80 Cass. 29 september 2011, AR C.10.0176.N.

(26)

25

46. Betreffende het gebruik van anderstalige woorden, oordeelde het hof in een arrest van 20 december 2004 dat de woorden ‘no cure no pay’, ‘field worker’, ‘W.C.-madamme’, ‘sanitaire

manager’ en ‘extremely upgraded titels’ beschouwd kunnen worden als uitdrukkingen die in

het Nederlandse taalgebruik en dat van het bedrijfsleven zijn ingeburgerd.82 Bijgevolg leidt de

opname van deze woorden in een uitspraak niet tot de nietigheid van de uitspraak, ook al is er geen vertaling of weergave van de zakelijke inhoud in de taal van de rechtspleging opgenomen.83 Ook wanneer een rechtbank een aantal managementfuncties met hun

bedrijfsinterne Engelse benaming, zoals onder meer ‘sales manager’, ‘professional services &

solutions manager’, ‘maintenance contract manager’, opneemt in het beschikkend gedeelte

van een vonnis, oordeelde het Hof dat dit niet in strijd is met de voorschriften van de Taalwet Gerechtszaken.84 In een recenter arrest van 2 mei 2017 oordeelde het Hof dat een arrest is

opgesteld in de taal van de rechtspleging, ongeacht de vermelding in het arrest van de woorden “cancel the request”. Het Hof argumenteerde dat de woorden “cancelen” en “request”, “rekwest” of “rekest” behoren tot het gewone Nederlandse taalgebruik.85

47. Tevens wordt het gebruik van in de rechtstaal algemeen gekende en aanvaarde uitdrukkingen of adagia, zoals ‘quod non’86, ‘accessorium sequitur principale’87, ‘nul ne plaide

par procureur’88, door het Hof van Cassatie aanvaard, ook al worden ze niet verwoord in de taal van de rechtspleging. Volgens het Hof is er sprake van een algemeen gekende en aanvaarde uitdrukking, wanneer de uitdrukking deel uitmaakt van de rechtstaal van een groot aantal landen van de Europese Unie.89 Met betrekking tot de uitdrukking ‘quod non’ hanteerde

het Hof eveneens het overbodigheidscriterium en oordeelde dat de overweging in het arrest ook zonder die woorden verstaanbaar is.90 In hetzelfde arrest91 hanteerde het Hof bovendien

het criterium om na te gaan of de uitdrukking voorkomt in de ‘algemeen gebruikte woordenboeken’. Dit is een objectief criterium dat de rechtszekerheid bevordert. Doch wordt

82 Cass. 20 december 2004, RW 2005-06 (verkort), afl. 14, 556.

83 P. TAELMAN, C. VAN SEVEREN, J. VAN DONINCK, “Herstel van vormgebreken in het burgerlijk procesrecht” in P. TAELMAN (ed.), Efficiënt procederen voor een goede rechtsbedeling, Mechelen, Kluwer, 2016, (305) 394, nr. 55.

84 Cass. 7 maart 2005, AR S.04.0103.N en Juristenkrant 2005 (weergave E. BREWAEYS), afl. 110, 16. 85 Cass. 2 mei 2017, AR P.15.0102.N.

86 Cass. 19 september 2006, P&B 2008, afl. 6, 335. 87 Cass. 16 maart 2007, P&B 2008, afl. 6, 336.

88 Cass. 22 mei 2009, RW 2009-10, afl. 16, 671, noot D. LINDEMANS. 89 Cass. 22 mei 2009, RW 2009-10, afl. 16, 671, noot. D. LINDEMANDS.

90 Cass. 19 september 2006, P&B 2008, afl. 6, 335; D. LINDEMANS, “De eentalige akte in de Gerechtstaalwet”, P&B 2008, afl. 6, (321) 323 en 326, nrs. 6 en 15.

(27)

26

het als weinig geschikt geacht, gelet op het evolutieve karakter van taal en het feit dat de rechtstaal ruimer is dan in de algemeen gebruikte woordenboeken doorgaans te vinden is.92

In een arrest van 22 april 2008 hanteerde het Hof eveneens het overbodigheidscriterium. Een arrest dat een anderstalig citaat, opgenomen in de schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie, overneemt zonder een vertaling bij te voegen, schendt de Taalwet Gerechtszaken niet. Aangezien het citaat werd aangehaald ter verduidelijking van de eraan voorafgaande in de taal van de rechtspleging geformuleerde rechtsregel, had het citaat op zich geen enkele pertinentie volgens het Hof.93

48. In 2017 oordeelde het Hof van Cassatie dat de vermelding van het Franse woord ‘décimes’ in een arrest, waar men vermoedelijk het Nederlandse woord ‘opdeciemen’ of ‘opcentiemen’ bedoelde, de eentaligheid van het arrest niet aantast. Het Hof argumenteerde dat het een in het recht algemeen gekende term betreft, waardoor het dictum van het arrest niet onverstaanbaar is.94

49. De enkele omstandigheid dat een datum in het Engels wordt vermeld in een akte die in de taal van de procedure is opgesteld, doet geen afbreuk aan de eentaligheid van die akte, omdat de vermelding van de datum in het Engels in het maatschappelijk verkeer voor eenieder probleemloos te begrijpen is.95

50. Wat betreft adresgegevens, is de regel dat het adres wordt vermeld in de taal van het eentalig taalgebied waar het adres in België is gesitueerd, ongeacht de procestaal.96 Zo

oordeelde het Hof van Cassatie dat een dagvaarding die de geboorteplaats en de woonplaats van de gedaagde vermeldt in de taal van deze plaats, en niet in de taal van de rechtspleging, geen nietigheid van de dagvaarding tot gevolg heeft.97 Het is evenwel niet verboden om een

92 D. LINDEMANS, “De eentalige akte in de Gerechtstaalwet”, P&B 2008, afl. 6, (321) 324, nr. 8; P. TAELMAN, C. VAN SEVEREN, J. VAN DONINCK, “Herstel van vormgebreken in het burgerlijk procesrecht” in P. TAELMAN (ed.), Efficiënt procederen voor een goede rechtsbedeling, Mechelen, Kluwer, 2016, (305) 395, nr. 57.

93 Cass. 22 april 2008, P&B 2008, afl. 6, 345. 94 Cass. 28 november 2017, AR P.17.0830.N. 95 Cass. 26 oktober 2010, T.Strafr. 2011, afl. 2, 119.

96 D. LINDEMANS, “De eentalige akte in de Gerechtstaalwet”, P&B 2008, afl. 6, (321) 325, nr. 11. 97 Cass. 12 april 2005, AR P.05.0149.N.

(28)

27

vertaling van het adres in de taal van de rechtspleging op te nemen in de akte.98 Er is immers

geen enkele bepaling in de Taalwet Gerechtszaken die vereist dat de woonplaats van de partijen uitsluitend in de taal van de woonplaats wordt vermeld.99 Voor adressen gesitueerd in

het buitenland geldt dat de taal van dat land mag worden gebruikt voor de vermelding van het adres.100 Ook in deze context is er een cassatiearrest waarbij het Hof oordeelde dat de Taalwet

Gerechtszaken niet belet dat straatnamen worden vermeld in de taal van de plaats waar die straten gelegen zijn. Dit is immers noodzakelijk voor de doeltreffendheid van een eventuele kennisgeving of betekening.101 Voor wat betreft adressen in het tweetalige gebied Brussel,

stelde het Hof van Cassatie traditioneel dat de adressen, op straffe van nietigheid, in de taal van de rechtspleging vermeld dienden te worden102, zonder het verbod om ze eveneens in hun

andere (officiële) taal te vermelden.103 Het Hof is teruggekomen op die rechtspraak in een

arrest van 21 september 2007104, sindsdien mag het adres in een van beide landstalen vermeld

worden.105 Tot slot zijn er de gebieden met een bijzondere taalregeling, daar mag de taal van

het taalgebied gebruikt worden in een procedure gevoerd in de andere taal waarvoor faciliteiten gelden.106

51. Bovendien kan er nog gewezen worden op het feit dat een akte van rechtspleging niet nietig is, wanneer er in de akte wordt verwezen naar een instelling, een gerecht of stukken waarnaar enkel zinvol kan worden verwezen in de taal van het land of de streek waarvan dit afkomstig is. Met andere woorden moet er van het anderstalig woord een zinvolle vertaling mogelijk zijn.107 De vermelding van de oorspronkelijke benaming van een vreemde wet in een

98 P. TAELMAN, C. VAN SEVEREN, J. VAN DONINCK, “Herstel van vormgebreken in het burgerlijk procesrecht” in P. TAELMAN (ed.), Efficiënt procederen voor een goede rechtsbedeling, Mechelen, Kluwer, 2016, (305) 396, nr. 58.

99 Cass. 19 januari 2010, AR P.09.1340.N.

100 D. LINDEMANS, “De eentalige akte in de Gerechtstaalwet”, P&B 2008, afl. 6, (321) 325, nr. 11. 101 Cass. 3 april 2007, P&B 2009, afl. 6, 339.

102 Cass. 24 mei 1993, RW 1993-94 (verkort), afl. 13, 443; Cass. 29 mei 1995, RW 1995-96 (verkort), afl. 20, 683.

103 P. TAELMAN, C. VAN SEVEREN, J. VAN DONINCK, “Herstel van vormgebreken in het burgerlijk procesrecht” in P. TAELMAN (ed.), Efficiënt procederen voor een goede rechtsbedeling, Mechelen, Kluwer, 2016, (305) 396, nr. 58.

104 Cass. 21 september 2007, P&B 2008, afl. 6, 342.

105 E. BREWAEYS, “Niet moeilijk doen over taal van adres in akte”, Juristenkrant 2007, afl. 158, 7; D. LINDEMANS, “De eentalige akte in de Gerechtstaalwet”, P&B 2008, afl. 6, (321) 326, nr. 12.

106 Cass. 7 juni 2007, P&B 2008, afl. 6, 340; E. BREWAEYS, “Niet moeilijk doen over taal van adres in akte”, Juristenkrant 2007, afl. 158, 7; D. LINDEMANS, “De eentalige akte in de Gerechtstaalwet”, P&B 2008, afl. 6, (321) 326, nr. 13.

(29)

28

vonnis of arrest levert geen schending van de Taalwet Gerechtszaken op.108 Ook hier kan

geargumenteerd worden dat een vertaling niet zinvol mogelijk is.109

52. Onder meer de volgende akten die voorkomen in strafzaken moeten voldoen aan de vereiste van eentaligheid110:

- de bevelen van de onderzoeksrechter zoals een huiszoekingsbevel, een tapbeschikking, ...;

- de kantschriften van het Openbaar Ministerie en vorderingen van dat ambt; - de processen-verbaal;

- de klachten met burgerlijke partijstelling, maar hier maakt het Hof van Cassatie een onderscheid tussen het door de onderzoeksrechter opgestelde proces-verbaal van de klacht enerzijds en de door de partijen neergelegde tekst waarbij verdere toelichting wordt gegeven over de feiten en de daarbij horende stukken anderzijds, mits enkel de processen-verbaal van de burgerlijkepartijstelling volledig in de taal van de rechtbank waartoe de onderzoeksrechter behoort, moeten zijn opgesteld111;

- de conclusies, zowel vanwege een vervolgde partij112 als vanwege het Openbaar

Ministerie113;

- de dagvaardingen114;

- de akten van beroep115;

- de akten van voorziening in cassatie en de memories in cassatie116; en

- de rechterlijke beslissingen117 en hun akten van tenuitvoerlegging.

108 Cass. 8 maart 2005, AR P.05.0020.N.

109 D. LINDEMANS, “De eentalige akte in de Gerechtstaalwet”, P&B 2008, afl. 6, (321) 324, nr. 10. 110 L. ARNOU, “De andere taal in de strafprocedure en de rechten van verdediging”, NC 2017, afl. 6, (519) 535-537, nr. 49-55.

111 Cass. 3 mei 2016, AR P.16.0072.N.

112 Cass. 22 januari 1988, Arr.Cass. 1987-88, 645. 113 Cass. 16 december 2014, AR P.14.1048.N.

114 Cass. 17 april 1985, Arr.Cass. 1984-85, 1096; Cass. 12 april 2005, AR P.05.0149.N; Cass. 24 mei 2016; AR P.16.0026.N.

115 Cass. 19 juni 2009, TBH 2010, afl. 3, 244, noot K. WAGNER; Cass. 5 januari 2012, P&B 2012 (samenvatting), afl. 6, 219; Antwerpen 20 september 2010, Lim.Rechtsl. 2012, afl. 4, 256; Antwerpen 23 september 2015, NJW 2016, afl. 348, 679, noot T. DE JAEGER.

116 Cass. 19 december 1988, RW 1988-89, afl. 30, 1030, concl. H. LENAERTS; Cass. 15 februari 1993,

RW 1992-93, afl. 39, 1340; Cass. 23 april 2015, AR. F.14.0058.F; Cass. 14 februari 2017, AR.

P.15.0539.N.

117 Cass. 2 april 2003, AR P.02.1695.F; Cass. 20 november 2003, AR C.01.0412.N; Cass. 20 mei 2014, AR P.13.0026.N.

(30)

29

53. De vereiste eentaligheid geldt niet ten aanzien van anderstalige stukken die geen akten van rechtspleging zijn en die in het kader van de procedure worden bijgebracht.118 Bijvoorbeeld

de bewijsstukken die door de partijen worden neergelegd, moeten niet noodzakelijk aan de eentaligheidsvereiste voldoen.119 De rechter is verplicht om kennis te nemen van stukken die

in andere taal dan die van de rechtspleging zijn gesteld, wanneer die stukken hem regelmatig zijn overgelegd. Indien hij de taal waarin de stukken zijn gesteld niet kent, moet hij het nodige doen om op regelmatige wijze een vertaling van de stukken te verkrijgen.120 De rechter die

stukken uit de debatten weert, louter omdat er geen vertaling is bijgevoegd, miskent het recht van verdediging.121 De partijen mogen zich in de loop van het debat beroepen op welk stuk

ook waarvan het gebruik rechtmatig is. Indien het stuk in een andere taal dan die van de rechtspleging is opgemaakt, mogen ze het al dan niet vertalen, onder voorbehoud van het recht van de tegenpartij om de gemaakte vertaling te betwisten of een officiële vertaling aan te vragen en onverminderd het recht van de rechter om, indien nodig, ambtshalve de vertaling te bevelen.122 Een vertaling van stukken op vraag van het Openbaar Ministerie zou niet

mogelijk zijn. Met andere woorden kan enkel de rechter of een partij de vertaling van stukken vragen.123

Wanneer een stuk dat niet of niet geheel in de taal van de rechtspleging is gesteld, wordt gevoegd bij een akte van rechtspleging zonder dat dit vereist is voor de geldigheid van de akte en zonder dat de inhoud ervan in de akte wordt aangehaald, heeft dit niet tot gevolg dat de akte van rechtspleging niet in de taal van de rechtspleging is gesteld.124 Wat de inventaris van

de stukken betreft, kwalificeerde het hof van beroep te Antwerpen125 de inventaris als een akte

van rechtspleging. Dit impliceert dat een anderstalige vermelding in de inventaris van de stukken kan leiden tot een nietigverklaring wegens schending van de Taalwet Gerechtszaken. In casu kwamen de anderstalige vermeldingen in de inventaris van de stukken in aanmerking

118 N. CLIJMANS, “De vereiste ééntaligheid van de akten van rechtspleging” (noot onder Cass. 18 oktober 2004), RABG 2005, afl. 9, (860) 862, nr. 5; T. DE JAEGER, “wet 15 juni 1935” in Duiding

burgerlijk procesrecht deel 3, Gent, Larcier, 2018, (795) 808.

119 J. GOOVAERTS, “Nietigheden in de taalwet in het strafprocesrecht”, T.Strafr. 2020, afl. 4, (243) 245, nr. 13.

120 Cass. 10 mei 1988, RW 1988-89, afl. 14, 466; Cass. 13 maart 1992, RW 1991-92, afl. 40, 1402. 121 Cass. 14 november 1997, RW 1999-2000 (verkort), afl. 23, 768.

122 Cass. 22 januari 2008, P&B 2008, afl. 6, 344.

123 D. LINDEMANS, “Eentalige burgerlijke procesvoering: wat met anderstalige of meertalige proceshandelingen en anderstalige of meertalige stukken?” in VLAAMS PLEITGENOOTSCHAP BIJ DE BALIE TE BRUSSEL (ed.), De taal van het proces, Antwerpen, Intersentia, 2011, (27) 32, nr. 14. 124 Cass. 8 maart 2012, AR C.11.0121.N.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het moet echter zo zijn dat religie juist een aansporing is en een basis vormt voor democratie en vrijheidsrechten.. Ook de Koran stelt dat godsdienst en dwang

Het programma verliep volgens schema en om 10 over half 5 was iedereen klaar. Het weer was geluk- kig een heel stuk beter geworden en omdat de patat en frikadelletjes

De arbeidsmarktpositie van hoger opgeleide allochtone jongeren is weliswaar nog steeds niet evenredig aan die van hoger opgeleide autochtonen, maar wel veel beter dan die

In het eerste en vijfde lid van artikel 4.11 wordt ‘in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld’ telkens vervangen door: in het

Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake de verkiezing van de Eerste Kamer der Staten-

Het tier 1-kernkapitaal dat wordt aangehouden ter dekking van de kapitaalbuffer dient niet tevens ter dekking van de in artikel 92, eerste lid, onderdeel a tot en met c van

Wat VOS/ABB en VOO missen in de memorie van toelichting, is de duidelijke bestendiging van waar artikel 23 van de Grondwet ook over gaat, namelijk het recht van het kind op

De raad adviseert om de vraag naar grenzen aan de vrijheid van onderwijs en de invulling van de overheidszorg voor onderwijs nadrukkelijker te benaderen vanuit de uitgangspunten