• No results found

De sanctieregeling vóór de wetswijziging

DEEL 4. DE SANCTIEREGELING

1 De sanctieregeling vóór de wetswijziging

209. Vóór de wetswijziging bepaalde artikel 40 van de Taalwet Gerechtszaken dat de voorgaande regels zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid. Die nietigheid wordt ambtshalve door de rechter uitgesproken.410

Een miskenning van de artikelen 1 t.e.m. 39 van de Taalwet Gerechtszaken wordt aldus gesanctioneerd met nietigheid. De nietigheid kan worden opgeworpen door elke belanghebbende partij, maar kan eveneens ambtshalve (d.i. op eigen initiatief) door de rechter worden uitgesproken.411 De nietigheid van een akte van rechtspleging op grond van artikel 40

van de Taalwet Gerechtszaken treft zowel de vorm als de inhoud van de akte.412

210. Een absolute nietigheidssanctie werd in artikel 40 van de Taalwet Gerechtszaken ingeschreven om te voorkomen dat de wet dode letter zou blijven.413 De strenge sanctie dient

een strikte toepassing van de Taalwet Gerechtszaken te verzekeren.414

211. De nietigheidssanctie in zijn oorspronkelijke vorm valt niet onder de gemeenrechtelijke nietigheidsleer (art. 860 e.v. Ger.W.). Dit kan verklaard worden op basis van het adagium lex

specialis derogat generalis.415 Daarnaast heeft de wetgever, via de wet van 3 augustus 1992

410 Artikel 40, eerste lid Taalwet Gerechtszaken.

411 T. DE JAEGER, “wet 15 juni 1935” in Duiding burgerlijk procesrecht deel 3, Gent, Larcier, 2018, (795) 807.

412 Cass. 13 februari 1984, RW 1984-85 (verkort), afl. 6, 413; Cass. 8 februari 2002, RW 2003-04 (verkort), afl. 28, 1116; T. DE JAEGER, “wet 15 juni 1935” in Duiding burgerlijk procesrecht deel 3, Gent, Larcier, 2018, (795) 808.

413 J. GOOVAERTS, “Een relatieve nietigheidssanctie in de Wet Taalgebruik Gerechtszaken: lost in translation?!” (noot onder GwH 19 september 2019, nr. 120/2019), T.Strafr. 2020, afl. 1, (50) 50. 414 L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 9-10, nr. 13. 415 P. VAN ORSHOVEN, “Niet-ontvankelijkheid, nietigheid, verval en andere wolfijzers en schietgeweren van het burgerlijk procesrecht”, P&B 2002, afl. 1, (3) 19, nr. 49; K. WAGNER, “De sanctieregeling in de taalwet van 1935: quousque tandem abutere patientia nostra” (noot onder Cass. 20 februari 2009), TBH 2010, afl. 3, (234) 236, nr. 6; C. VAN SEVEREN, “Taalgebreken in gerechtszaken” (noot onder Antwerpen 3 november 2014), NJW 2015, afl. 328, (646) 646; P. TAELMAN, C. VAN SEVEREN, J. VAN DONINCK, “Herstel van vormgebreken in het burgerlijk procesrecht” in P. TAELMAN (ed.), Efficiënt procederen voor een goede rechtsbedeling, Mechelen, Kluwer, 2016, (305) 390-391, nr. 51; T. DE JAEGER, “wet 15 juni 1935” in Duiding burgerlijk procesrecht

94

tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek416, de toepassing van de nietigheidsleer expliciet

uitgesloten door de schending van de taalwetgeving te schrappen uit de lijst van absolute nietigheden (oud art. 862, § 1, 10° Ger.W.).417 Vervolgens heeft de Potpourri I-wet418 artikel

862 Ger.W. in zijn geheel opgeheven, waardoor het onderscheid tussen relatieve en absolute nietigheden verdween. Deze wetswijziging heeft echter niets veranderd aan de nietigheidssanctie van de Taalwet Gerechtszaken, aangezien de nietigheidsleer reeds sinds de inwerkingtreding van de wet van 3 augustus 1992 niet van toepassing is op de nietigheidssanctie van de Taalwet Gerechtszaken.419

1.2 Verzachtingsregels

1.2.1 Dekking van de nietigheid

212. Niettegenstaande dat de verzachtingsregels van de artikelen 860 e.v. Ger.W. niet van toepassing zijn op een schending van de Taalwet Gerechtszaken, voorziet de Taalwet Gerechtszaken zelf in een aantal verzachtingsregels, die de strenge sanctie afzwakken.420

Elk niet zuiver voorbereidend vonnis of arrest dat op tegenspraak werd gewezen, dekt de nietigheid van het exploot en van de overige akten van rechtspleging die het vonnis of het arrest zijn voorafgegaan.421 Alle akten van rechtspleging, met inbegrip van de pleidooien422,

kunnen zodoende van nietigheid ontheven worden.423 Deze regel is talrijk toegepast in de

rechtspraak.424

416 Wet 3 augustus 1992 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, BS 31 augustus 1992.

417 K. WAGNER, “De sanctieregeling in de taalwet van 1935: quousque tandem abutere patientia nostra” (noot onder Cass. 20 februari 2009), TBH 2010, afl. 3, (234) 237, nr. 8; T. DE JAEGER, “wet 15 juni 1935” in Duiding burgerlijk procesrecht deel 3, Gent, Larcier, 2018, (795) 807.

418 Wet 19 oktober 2015 houdende wijziging van het burgerlijk procesrecht en houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 22 oktober 2015.

419 T. DE JAEGER, “wet 15 juni 1935” in Duiding burgerlijk procesrecht deel 3, Gent, Larcier, 2018, (795) 807-808.

420 K. WAGNER, “De sanctieregeling in de taalwet van 1935: quousque tandem abutere patientia nostra” (noot onder Cass. 20 februari 2009), TBH 2010, afl. 3, (234) 237, nr. 8; P. TAELMAN, C. VAN SEVEREN, J. VAN DONINCK, “Herstel van vormgebreken in het burgerlijk procesrecht” in P. TAELMAN (ed.), Efficiënt procederen voor een goede rechtsbedeling, Mechelen, Kluwer, 2016, (305) 391, nr. 52; T. DE JAEGER, “wet 15 juni 1935” in Duiding burgerlijk procesrecht deel 3, Gent, Larcier, 2018, (795) 813.

421 Art. 40, tweede lid Taalwet Gerechtszaken. 422 Cass. 17 april 1950, JT 1950, 422.

423 L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 167, nr. 261. 424 Zie o.m. Cass. 19 oktober 1993, Arr.Cass. 1993, 856; Cass. 1 februari 1994, AR P.93.0027.N; Cass. 20 april 1994, AR P.94.0325.F; Cass. 9 december 1994, AR C.93.0063.N.

95

213. Rechtspraak en rechtsleer hebben de vereisten nader omschreven waaraan een vonnis of arrest moet voldoen om de nietigheid van voorafgaande akten van rechtspleging te kunnen dekken.425

Ten eerste moet het vonnis of arrest op tegenspraak geveld zijn. Ten tweede mag het vonnis of arrest niet een louter voorbereidend karakter hebben.426 Hiermee wordt een uitspraak

bedoeld die erop gericht is de behandeling van de zaak mogelijk te maken zodat over de betwisting een eindbeslissing kan worden geveld. Beslissingen alvorens recht te doen die een onderzoeksmaatregel bevatten, vallen daar in de regel niet onder, met uitzondering van de persoonlijke verschijning van partijen. Louter voorbereidende beslissingen zijn te vergelijken met beslissingen of maatregelen van inwendige aard, waarbij de rechter geen enkel geschil van feitelijke of juridische aard of geen enkele feitelijke vraag of rechtsvraag beslecht of daarover een beslissing wijst, zodat die beslissing geen onmiddellijk nadeel kan berokkenen aan een van de partijen.427 Ten derde moet het vonnis of arrest definitief zijn.428 Ten vierde

moet het vonnis of arrest geveld zijn, zonder dat een van de partijen de nietigheid heeft opgeworpen429 of daaromtrent voorbehoud heeft geformuleerd430. Deze vereiste moet beletten

dat een procespartij te kwader trouw de nietigheid pas zou inroepen op het einde van een geding. Indien de nietigheid werd opgeworpen maar het vonnis verwerpt het middel, dan kan het vonnis de nietigheid niet dekken, ook al werd de partij niet geschaad in haar belangen.431

Ten vijfde moet het vonnis of arrest, overeenkomstig artikel 41, de bepalingen van de Taalwet Gerechtszaken, toepasselijk op de voorafgaande akten van rechtspleging, aangehaald hebben.432 Uit die aanhaling moet blijken dat de rechter zich bekommerd heeft om de stipte

425 L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 167, nr. 261; L. LINDEMANS en M. VAN REYBROUCK, “Art. 40 Wet Talen Gerechtszaken” in Comm.Ger., Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., 6, nr. 5.

426 L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 167, nr. 261. 427 P. TAELMAN, C. VAN SEVEREN, J. VAN DONINCK, “Herstel van vormgebreken in het burgerlijk procesrecht” in P. TAELMAN (ed.), Efficiënt procederen voor een goede rechtsbedeling, Mechelen, Kluwer, 2016, (305) 391, voetnoot 393; T. DE JAEGER, “wet 15 juni 1935” in Duiding burgerlijk

procesrecht deel 3, Gent, Larcier, 2018, (795) 813.

428 R. HAYOIT DE TERMICOURT, “Beschouwing over de wet van 15 juni 1935”, RW 1935-36, afl. 2, (33) 66; L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 168, nr. 261.

429 Cass. 7 april 2004, AR P.04.0074.F.

430 Cass. 19 oktober 1993, Arr.Cass. 1993, 856.

431 L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 168, nr. 261; L. LINDEMANS en M. VAN REYBROUCK, “Art. 40 Wet Talen Gerechtszaken” in Comm.Ger., Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., 7, nr. 5.

96

toepassing van de Taalwet Gerechtszaken.433 Het vonnis of arrest dat niet voldoet aan de

voorschriften van artikel 41 zal niet nietig zijn.434 Artikel 41 volgt immers op artikel 40 waarin

duidelijk vermeld staat dat de “vorenstaande regels zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid”. Het is dan ook vaststaande cassatierechtspraak435 dat de miskenning van deze

bepaling geen nietigheid met zich meebrengt.436 Maar opdat het vonnis of arrest dat niet

voldoet aan de voorschriften van artikel 41 van de Taalwet Gerechtszaken de nietigheid van voorafgaande akten van rechtspleging zou kunnen dekken, moet de rechter zich minstens bekommerd hebben om een stipte toepassing van de Taalwet Gerechtszaken.437 Ten zesde

mag het vonnis of arrest zelf niet nietig zijn wegens miskenning van de Taalwet Gerechtszaken.438 Het arrest dat aan de bovenvermelde voorwaarden voldoet, dekt de

nietigheid van een vonnis wegens schending van de Taalwet Gerechtszaken, al neemt het de motieven van het nietige vonnis over.439

214. De dekking van de nietigheid heeft slechts betrekking op de vermeende nietigheid van de gedinginleidende akten en daaropvolgende akten van rechtspleging die aan het niet zuiver voorbereidend vonnis of arrest zijn voorafgegaan. Zodoende kan de nietigheid op grond van artikel 40 van de Taalwet Gerechtszaken niet voor het eerst in cassatie worden opgeworpen. Het bestreden vonnis of arrest heeft de nietigheid immers gedekt.440

215. Het is aangewezen om de nietigheid onmiddellijk na de ontdekking ervan op te werpen. Want als de nietigheid niet wordt ingeroepen en de rechter heeft de nietigheid niet opgemerkt, dan kan deze niet meer opgeworpen worden nadat een niet zuiver voorbereidend vonnis of arrest op tegenspraak is gewezen. Bijgevolg kan de beklaagde bijvoorbeeld niet meer de nietigheid van de dagvaarding opwerpen, na een tussenvonnis waarbij de rechter een

433 L. LINDEMANS en M. VAN REYBROUCK, “Art. 40 Wet Talen Gerechtszaken” in Comm.Ger., Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, losbl., 7, nr. 5.

434 L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 168, nr. 261. 435 Cass. 5 juni 1985, Arr.Cass. 1984-85, 1373; Cass. 6 maart 1990, Arr.Cass. 1989-90, 882; Cass. 24 augustus 2004, AR P.04.0994.N.

436 T. DE JAEGER, “wet 15 juni 1935” in Duiding burgerlijk procesrecht deel 3, Gent, Larcier, 2018, (795) 814.

437 L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 168, nr. 261. 438 Cass. 25 maart 2009, RW 2010-11, afl. 10, 420, noot A. VANDEPLAS; Cass. 30 april 2014, AR P.14.0312.F; L. LINDEMANS, Taalgebruik in gerechtszaken, in A.P.R., Gent, Story-Scientia, 1973, 168, nr. 261.

439 Cass. 1 februari 1994, AR P.93.0027.N; Cass. 9 december 1994, AR C.93.0063.N; T. DE JAEGER, “wet 15 juni 1935” in Duiding burgerlijk procesrecht deel 3, Gent, Larcier, 2018, (795) 813.

440 T. DE JAEGER, “wet 15 juni 1935” in Duiding burgerlijk procesrecht deel 3, Gent, Larcier, 2018, (795) 813.

97

deskundige aanstelt of getuigen oproept441. Bovendien kan nog opgemerkt worden dat het

arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling waarbij een verdachte op tegenspraak naar het vonnisgerecht wordt verwezen, alsook de beslissing van het onderzoeksgerecht dat uitspraak doet over de handhaving van de voorlopige hechtenis, geen zuiver voorbereidende beslissingen zijn in de zin van artikel 40 van de Taalwet Gerechtszaken442.443

1.2.2 Herstelmogelijkheid

216. De nietigverklaring belet niet dat de akte opnieuw wordt ingediend.444 De mogelijkheid

om de nietige akte over te doen, bestaat zelfs buiten de normale termijn.445 De akten van

rechtspleging die nietig verklaard worden bij toepassing van artikel 40 van de Taalwet Gerechtszaken, stuiten de termijnen van verjaring en de op straffe van verval voorgeschreven termijnen van rechtspleging.446 De stuiting van de termijn vangt aan op de datum waarop de

betrokken procesakte wordt ingediend.447 Vroeger werd aangenomen dat de stuiting van de

termijn loopt tot op de dag van de beslissing tot nietigverklaring448, maar in 2012 oordeelde het

Grondwettelijk Hof dat de stuiting pas een einde neemt op de dag van de eigenlijke kennisname door de partijen van de rechterlijke beslissing tot nietigverklaring449. Het is met

andere woorden vanaf die kennisname dat de nieuwe verjaringstermijn of termijn van rechtspleging begint te lopen. De vervaltermijnen die een recht, en de daarop aansluitende rechtsvordering, zelf doen vervallen, worden niet gestuit.450 Verder rijst de vraagt of de

uitspraak van de nietigheid moet worden afgewacht alvorens een nieuwe, in de juiste taal opgestelde akte, kan worden neergelegd. Het hof van beroep te Brussel oordeelde dat een nieuwe akte van hoger beroep kan worden ingediend alvorens de eerste akte van hoger

441 B. DE SMET, Nietigheden in het strafproces, Antwerpen, Intersentia, 2011, 177-178.

442 Cass. 20 april 1994, AR P.94.0325.F; Cass. 25 maart 2009, RW 2010-11, afl. 10, 420, noot A. VANDEPLAS.

443 L. ARNOU, “De andere taal in de strafprocedure en de rechten van verdediging”, NC 2017, afl. 6, (519) 538, nr. 56.

444 C. VAN SEVEREN, “Stuitend effect van een (wegens schending van de Taalwet Gerechtszaken) nietig verklaarde (beroeps)akte” (noot onder Brussel 26 mei 2015), NJW 2016, nr. 339, 260

445 J. GOOVAERTS, “Nietigheden in de taalwet in het strafprocesrecht”, T.Strafr. 2020, afl. 4, (243) 254, nr. 63.

446 Art. 40, derde lid Taalwet Gerechtszaken. 447 Cass. 6 februari 1997, Arr.Cass. 1997, 169. 448 Cass. 6 februari 1997, Arr.Cass. 1997, 169. 449 GwH 6 december 2012, nr. 149/2012.

450 C. VAN SEVEREN, “Stuitend effect van een (wegens schending van de Taalwet Gerechtszaken) nietig verklaarde (beroeps)akte” (noot onder Brussel 26 mei 2015), NJW 2016, nr. 339, 260; T. DE JAEGER, “wet 15 juni 1935” in Duiding burgerlijk procesrecht deel 3, Gent, Larcier, 2018, (795) 814.

98

beroep nietig wordt verklaard. Het is immers niet zo dat de stuiting pas gevolgen kan hebben nadat de rechter de nietigheid heeft uitgesproken.451

217. Tot slot bepaalt artikel 40, vierde en vijfde lid van de Taalwet Gerechtszaken dat de voorziening in cassatie, die na de verwerping van een eerste voorziening wordt ingesteld, ontvankelijk is indien het Hof vaststelt dat in de eerste voorziening geen andere nietigheid aanwezig was dan nietigheid wegens miskenning van de Taalwet Gerechtszaken. De tweede voorziening in cassatie moet worden ingesteld binnen een termijn van maximaal één maand, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak van het arrest dat de eerste voorziening heeft verworpen.

1.3 Kritiek op de strenge absolute nietigheidssanctie

218. In de rechtsleer bestond er sinds de inwerkingtreding van de Taalwet Gerechtszaken reeds hevige kritiek op de strenge absolute nietigheidssanctie. Een aantal auteurs452 vroegen

om een grondige herziening.453 Die herziening kwam er door de Potpourri VI-wet.

2 De sanctieregeling zoals gewijzigd door de Potpourri VI-wet