• No results found

In de vorige paragrafen zijn de (theoretische) uitgangspunten gepresenteerd en zijn de bijbehorende concepten gedefinieerd. Bij de uitvoering van het onderzoek en het trekken van inhoudelijke conclusies zal vervolgens gebruik worden gemaakt van een operationaliserings- en een resultatenschema. Deze schema’s worden in deze paragraaf weergegeven.

Vervolgens zullen de belangrijke begrippen worden geoperationaliseerd en met elkaar in verband worden gebracht in het conceptuele model. Dit is een uitbreiding van het denkmodel gebaseerd op de opgedane theoretische inzichten.

2.6.1 Operationaliserings- en resultatenschema empirisch onderzoek

Vanuit het theoretisch kader zijn een operationaliserings- en een resultatenschema ontwikkeld die leidend zijn voor het empirisch onderzoek. In het operationaliseringsschema komen de theoretische concepten naar voren die van belang zijn voor het verkrijgen van de resultaten. Het resultatenschema dient vervolgens als kader voor de conclusies uit het empirisch onderzoek. Het operationaliseringschema wordt hieronder weergegeven. Het resultatenschema is terug te vinden in bijlage 1.

Kernelementen en theoretische concepten Theoretische uitgangspunten en invulling Contextuele achtergrond van de casus Voor fase 1, 2 en 3 kernen:

 Kenmerken van dorp

 Ervaren vitaliteit en leefbaarheid in kern Voor fase 2 en 3 kernen:

 Achtergrond totstandkoming burgerinitiatief

 Relevante partijen betrokken bij burgerinitiatief (Algemene) ervaring en mate van samenwerking en

verhouding tussen gemeente en kern

 Ervaren mate van samenwerking/verhouding dorpsbewoners met de gemeente in het algemeen

 Relatie en contactpersonen

 Het verloop van het totstandkomingsproces

 Duidelijke afspraken tussen dorpsbelangen/initiatiefnemers en gemeente

 Ervaren vertrouwen in gemeente

 Conflicten Gemeentelijke rollen en houding die een bijdragen

leveren aan een burgerparticipatie- en burgerinitiatiefklimaat

 De gemeente heeft een positieve houding gehad betreft het

burgerparticipatieklimaat als de bewoners het gevoel hebben dat de gemeente dorpsbewoners kansen biedt en worden betrokken bij beslissingen omtrent beleid en ontwikkelingen in het dorp. Maar ook dat bewoners vroegtijdig om advies worden gevraagd en worden geïnformeerd omtrent ontwikkelingen en beslissingen die het dorp betreffen

 Gekeken wordt naar diverse rollen en houdingen (zoals: ondersteunende rol, faciliterende rol, coördinerende rol, pro-actieve- of re-actieve houding, etc.).

 De gemeente heeft een positieve houding gehad betreft het

burgerinitiatiefklimaat als de gemeente bewoners stimuleert en ruimte geeft om burgerinitiatieven te nemen

 De gemeentelijke rollen en houding die een bijdrage hier een positieve (of negatieve) invloed op hebben

 Duidelijke randvoorwaarden in beleid Gemeentelijke beleidsinstrumenten die een bijdrage

leveren aan een burgerparticipatie- en burgerinitiatiefklimaat

 Gekeken wordt naar wenselijke en al ingezette beleidsinstrumenten die onderverdeeld worden onder:

- Juridische/regelgevende instrumenten en methoden. - Financiële instrumenten en methoden.

- Communicatieve instrumenten en methoden.

 Betreft o.a. de in paragraaf 2.5.2 genoemde concrete voorbeelden

 Verwacht wordt dat een vast contactpersoon/gemeentelijke ondersteuner een belangrijke bijdrage kan leveren aan een ervaren burgerinitiatiefklimaat. Ervaren mate van bewustwording van het creëren van

toekomstige ontwikkelingen en de wenselijke gemeentelijke bijdrage hierin

 Binnen de context van dit onderzoek gaat het bij bewustwording om bewustwording ten aanzien van de feitelijke ontwikkelingen, ten aanzien van de opgaves die deze ontwikkelingen met zich meebrengen en ten aanzien van de eigen ambities en beperkingen van initiatiefnemers

 Gekeken wordt of de gemeente de dorpsbewoners voldoende heeft geattendeerd op de toekomstige ontwikkelingen (bijeenkomsten georganiseerd, gesprekken met verenigingen gevoerd, etc.)

 Hierbij wordt ook gekeken in welke mate bewoners dit van belang vinden voor het ontstaan van burgerinitiatieven

Gemeentelijke rollen bij totstandkoming van burgerinitiatieven die leiden (hebben geleid) tot een toekomstbestendige gemeenschapsvoorziening

 Gekeken wordt naar diverse rollen en houdingen (zoals: ondersteunende rol, faciliterende rol, coördinerende rol, pro-actieve- of re-actieve houding, etc.).

 Faal en succesfactoren gedurende het totstandkomingsproces

 Voortgang proces

 Duidelijke randvoorwaarden in beleid Gemeentelijke beleidsinstrumenten bij

totstandkoming van burgerinitiatieven die leiden (hebben geleid) tot een toekomstbestendige

 Gekeken wordt naar wenselijke en al ingezette beleidsinstrumenten die onderverdeeld worden onder:

30

gemeenschapsvoorziening - Financiële instrumenten en methoden.

- Communicatieve instrumenten en methoden.

 Betreft o.a. de in paragraaf 2.5.2 genoemde concrete voorbeelden

 Verwacht wordt dat een vast contactpersoon/gemeentelijke ondersteuner een belangrijke bijdrage kan leveren aan een ervaren burgerinitiatiefklimaat. Wenselijke gemeentelijke rollen en instrumenten bij

totstandkoming van burgerinitiatieven die leiden tot een toekomstbestendige gemeenschapsvoorziening

 Gekeken wordt naar diverse rollen en houdingen (zoals: ondersteunende rol, faciliterende rol, coördinerende rol, pro-actieve- of re-actieve houding, etc.).

 Gekeken zal worden naar beleidsinstrumenten die nu nog niet of onvoldoende worden ingezet, maar wel wenselijk zijn.

 Daadwerkelijke noodzaak bijdrage gemeente/samenwerking gemeente Belangrijkste (externe) aanbevelingen en aanvullingen  Advies voor gemeenten

 Externe conclusies (hebben verband met het gedane onderzoek, maar niet directe verband met centrale onderzoeksvraag).

Gemeentelijke visie en beleid ten aanzien van burgerparticipatie, burgerinitiatieven en

(toekomstbestendige)gemeenschapsvoorzieningen

 Het type beleid dat de gemeente voert heeft invloed op het

burgerinitiatiefklimaat, maar ook op de type rollen en inzet van instrumenten.

 Gekeken wordt naar:

- Een (positieve) verandering op gebied van het burgerinitiatiefklimaat - Beleid op gebied van bewustwording en krimp

- Beleid en instrumentarium burgerinitiatieven

- Beleid totstandkoming toekomstbestendige gemeenschapsvoorzieningen - Gemeentelijke visie op het burgerinitiatief en de vitaliteit van het dorp

Tabel 1: Operationaliseringsschema

2.6.2 Begrippenlijst overzicht

Hieronder zullen de belangrijkste begrippen worden geoperationaliseerd door te beschrijven wat er in dit onderzoek onder wordt verstaan.

Kleine kern: “Een leefgemeenschap met een aantal voorzieningen in een landelijk gebied dat zichzelf beschouwd als een kleine kern met een maximum van 6.000 inwoners”.

Leefbaarheid: ‘De leefbaarheid gaat om het samenspel tussen de fysieke kwaliteit, de sociale kenmerken en de veiligheid van de woonomgeving toegesneden op de behoeften van plattelandsbewoners’.

Sociale vitaliteit: “De levenskracht van een gemeenschap waarbij het gaat of- en in welke mate de bewoners of een gemeenschap zelf in staat zijn om de leefbaarheid van hun dorp of wijk positief te beïnvloeden, en kunnen omgaan met veranderingen in de lokale omstandigheden”.

Toekomstbestendige gemeenschapsvoorziening: “Een fysieke centrale ontmoetingsplek in het dorp waarin diverse voorzieningen zijn geïntegreerd, van en voor dorpsbewoners, waarin rekening is gehouden met de toekomstige ontwikkelingen, zonder extra grote structurele financiële steun vanuit de overheid”.

Burgerinitiatief: “Een initiatief dat wordt genomen door dorpsbewoners dat kan leiden tot een activiteit of een fysieke gemeenschapsvoorziening, gericht op de verbetering van de eigen leefomgeving en sociale vitaliteit, waarbij de dorpsbewoners de regie hebben en de gemeente geen leidende rol heeft”.

Burgerparticipatie: “De mate van betrokkenheid van dorpsbewoners bij (beleids)vraagstukken ten behoeve van de leefbaarheid binnen het dorp”.

Beleidsinstrumenten: “Alle middelen of zaken die door of namens overheidsactoren worden gebruikt of kunnen worden gebruikt om bepaalde doelen te bereiken of te bevorderen”. Deze op gedragsbeïnvloeding gerichte beleidsinstrumenten worden vaak onder verdeeld in juridische, economische en communicatieve beleidsinstrumenten.

Fase 1 kernen: Kleine kernen in gemeenten waar weinig burgerinitiatieven tot stand komen en bewoners maar in beperkte mate actief zijn en kijken naar de toekomst. Zo is er misschien nog geen dorpsplan opgesteld, maar kan er wel vorm van een dorpsbelangenorganisatie aanwezig. De bewoners zijn, volgens de gemeente en VKK, echter in beperkte mate bewust van de negatieve gevolgen van krimp en het effect op de leefbaarheid en vitaliteit binnen de kern. In deze kernen wordt verwacht dat de voorzieningen en leefbaarheid onder druk komen te staan. In deze kern is geen toekomstbestendige gemeenschapsvoorziening door de bewoners zelf gerealiseerd.

Fase 2 kernen: Kleine kernen waar wel enige mate van actief burgerschap aanwezig is en waar men aan het kijken is voor een eventuele realisatie van een toekomstbestendige gemeenschapsvoorziening. De totstandkoming van het burgerinitiatief komt er echter nog niet goed tot stand of men zit nog in de beginfase van het totstandkomingsproces. Wel is er al een dorpsplan (of zijn diversie visies) opgesteld waarin onder andere de wens wordt uitgesproken dat ze wel een toekomstbestendige gemeenschapsvoorziening willen realiseren. Ook in deze kernen wordt verwacht dat de voorzieningen en leefbaarheid wel onder druk komen te staan. In deze kern is (nog) geen toekomstbestendige gemeenschapsvoorziening door de bewoners zelf gerealiseerd.

Fase 3 kernen: Kleine kernen waarin een burgerinitiatief heeft geleid tot een toekomstbestendige gemeenschapsvoorziening. Deze dorpen zijn in grote mate zelfredzaam en als vitaal te beschouwen. Op een actieve manier dragen burgers bij aan de leefbaarheid in het dorp. In dit verband kunnen de casussen in deze fase als succesverhalen worden gezien.

31

2.6.4 Conceptueel model

De integratie van theorie rondom de bijdrage van de gemeente bij de totstandkoming van burgerinitiatieven die leiden tot toekomstbestendige gemeenschapsvoorzieningen komt tot uiting in het ontworpen conceptueel model. Deze is op de volgende pagina weergegeven. Het conceptuele model is op basis van de theorie opgesteld. Het conceptueel model geeft een schematisch overzicht van de begrippen die worden gemeten in het onderzoek en welke relaties geanalyseerd worden in dit onderzoek. Hiermee wordt ook voor een groot gedeelte het onderzoek afgebakend. Hieronder wordt een toelichting gegeven op het conceptueel model.

32

Toelichting conceptueel model:

De realisatie van een toekomstbestendige gemeenschapsvoorziening (TGV) door bewoners in een kleine kern is in dit model de afhankelijke variabele. De indirecte afhankelijke variabele is de ‘vitaliteit en leefbaarheid in de kern’, omdat burgerinitiatieven die hebben geleid tot een TGV hierop weer een positieve invloed hebben. In dit onderzoek staat de ‘realisatie van een TGV door bewoners in een kleine kern’ centraal als afhankelijke variabele. Dit houdt in dat deze variabele afhankelijk is van bepaalde factoren en processen.

Volgens het conceptueel model is de realisatie van een TGV afhankelijk van de ‘totstandkoming/initiatie van een burgerinitiatief dat kan leiden tot een TGV’. Deze is weer afhankelijk van een aantal belangrijke factoren die in dit onderzoek worden onderzocht. Dat zijn de volgende factoren: ‘Gemeentelijke rollen gericht op burgerinitiatieven die kunnen leiden tot TGV’, ‘Beleidsinstrumenten die gemeenten kunnen inzetten betreft totstandkoming TGV’ (onderverdeeld in de juridische, financiële en communicatieve instrumenten) en de ‘verhouding/relatie/samenwerking tussen gemeente en de burgerinitiatiefnemers’ gedurende het totstandkomingsproces. De gemeentelijke rollen en beleidsinstrumenten worden beïnvloed door het gekozen beleid van de gemeente. Voor een ‘succesvolle’ realisatie van een TGV moeten er uiteindelijk wel de juiste mogelijkheden/middelen aanwezig zijn voor de uitvoering van het initiatief. Gedacht wordt dat vooral de medewerking van de gemeente hierin van belang is.

Uit het theoretisch kader blijkt dat de totstandkoming/initiatie van een burgerinitiatief dat kan leiden tot een TGV wordt beïnvloed door het aanwezige burgerparticipatie- en burgerinitiatiefklimaat in de kleine kern en binnen de gemeente. Vanuit de theorie kwam ook naar voren dat dit klimaat mede kan worden gecreëerd en wordt bepaald door de gemeente. Daarbij speelt ook de inzet van bepaalde rollen en beleidsinstrumenten een belangrijke rol. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van burgerparticipatie en burgerinitiatieven beïnvloedt de inzet van instrumenten en de gemeentelijke rollen die hiermee samenhangen. Uit de netwerkbenadering blijkt dat de mate/kwaliteit van de ‘relatie/verhouding tussen de gemeente en dorpsbewoners in algemene zin een belangrijk effect hierop heeft.

Een andere belangrijke factor die invloed heeft op zowel het burgerinitiatiefklimaat en de totstandkoming van een burgerinitiatief dat leidt tot een TGV is de ‘bewustwording van toekomstige ontwikkeling’ in de kernen. De theorie geeft aan dat er veelal een bepaalde mate van urgentie en bewustwording onder dorpsbewoners moet zijn voor het nemen van (meer) burgerinitiatieven en om actiever/zelfredzamer te worden in het dorp. De gemeente kan bepaalde rollen spelen en bepaalde beleidsinstrumenten inzetten om te zorgen dat er meer, maar ook sneller bewustwording en urgentie ontstaat. Deze bewustwording kan enerzijds leiden tot meer urgentie zodat dorsbewoners meer initiatieven gaan nemen die de leefbaarheid in het dorp ten goede komen, en anderzijds direct kan leiden om een initiatief te nemen dat kan leiden tot een TGV.

In het theoretisch kader kwam ook duidelijk naar voren dat de context van het dorp een aanzienlijke invloed heeft op zowel het burgerparticipatie- en burgerinitiatiefklimaat als op de totstandkoming van een burgerinitiatief dat kan leiden tot een TGV. De gemeentelijke bijdrage/invloed is slechts één van de factoren, maar in dit onderzoek juist hetgeen wat centraal staat. In dit onderzoek zullen daarom vooral de gemeentelijke rollen, beleidsinstrumenten en samenwerking/relatie tussen gemeente en bewoners worden onderzocht als belangrijke factoren die hier invloed op hebben. Maar de context van het dorp zal als belangrijke externe factor in het empirische onderzoek wel worden meegenomen.

De onderstaande kopjes ‘Fase 1’, ‘Fase 2’ en ‘Fase 3’ zijn weergegeven om aan te geven welke fase de verschillende factoren bestrijken. De twee gebroken blauwe lijnen geven de scheiding aan. Gezegd moet worden dat de blauwe lijnen geen ‘harde’ scheidingslijnen zijn, maar ter illustratieve verduidelijking zijn weergegeven.

33

H3 Methodologie

In dit hoofdstuk wordt de opzet en uitvoering van het empirische onderzoek verantwoord, door te kijken naar de methoden van dataverzameling, de daarbij ingezette instrumenten en de wijze waarop de data is geanalyseerd. Dit hoofdstuk is de schakel tussen het theoretische en het empirische gedeelte van deze scriptie. Het theoretische gedeelte (hoofdstuk 2) heeft een goede basis gelegd om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden aan de hand van verschillende (theoretische)benaderingen. Deze theoretische literatuur heeft vooral enkele begrippen verhelderd en daarnaast gediend als basis om verbanden te leggen en hypothesen op te stellen. Het empirische gedeelte in hoofdstuk 4 moet resultaten opleveren die antwoord geven op de centrale onderzoeksvraag.

In dit methodologische hoofdstuk volgt eerst in paragraaf 3.1 een beschrijving van het type onderzoek en de context van deze studie. Dit hoofdstuk licht ten eerste toe waarom er voor kwalitatief onderzoek is gekozen. Daarna zal in paragraaf 3.2 de onderzoeksstrategie worden toegelicht, het casestudy-onderzoek. In paragraaf 3.3 zullen de onderzoekstechnieken worden besproken. Vervolgens zal in paragraaf 3.4 de casus- en onderzoekspopulatieselectie worden uitgelicht. Daarna volgt een verdieping op de semi-gestructureerde vragenlijst (paragraaf 3.5). Ook zal worden ingegaan op de betrouwbaarheid en validiteit van dit onderzoek en de wijze waarop deze aspecten zijn gewaarborgd. Dit wordt weergegeven in paragraaf 3.6. Tot slot zal in paragraaf 3.7 (rapportage en analyse) worden uitgelegd op welke manier de verzamelde data is geanalyseerd en hoe tot een conclusie in hoofdstuk 5 is gekomen.