• No results found

5.3.1 Aanbevelingen voor de praktijk

Dit onderzoek is primair geschreven voor de Regio Achterhoek om te onderzoeken welke bijdragen de gemeenten kunnen leveren aan burgerinitiatieven die leiden tot toekomstbestendige gemeenschapsvoorzieningen in kleine kernen. De conclusies en resultaten van dit onderzoek kunnen daarom van belang zijn voor de acht gemeenten binnen de regio Achterhoek, maar ook nuttig zijn voor andere (krimp)gemeenten met kleine kernen. Uit het onderzoek zijn een aantal belangrijke aanbevelingen voortgekomen die beleidsambtenaren, wethouders en raadsleden in acht kunnen nemen. Deze aanbevelingen zijn gericht op 1) een positieve bijdrage leveren aan een klimaat van burgerparticipatie en het nemen van burgerinitiatieven in kleine kernen en 2) een positieve bijdrage leveren aan de totstandkoming van burgerinitiatieven die leiden tot toekomstbestendige gemeenschapsvoorzieningen. Hieronder worden een 15-tal aanbevelingen gegeven:

1. Pro-actief meedenken met bewoners

Het is wenselijk dat alle gemeenteambtenaren pro-actief meedenken met de bewoners. Daarbij is het van belang dat men de wensen van de dorpen goed kent en de toekomstige ontwikkelingen van het dorp bespreekbaar maakt. Daarbij moet het niet alleen bij praten blijven. De bewoners willen graag op korte termijn resultaat zien. Probeer als gemeenteambtenaar daarbij constructief bepaalde zaken te bespreken. Dit betekent dat ambtenaren niet alleen moeten meedenken met vragen die komen vanuit de dorpsbewoners, maar ook al advies kunnen geven over zaken die een tijd later wenselijk kunnen zijn. De gemeente kan initiatiefnemers die een plan hebben om een eventuele TGV te realiseren vooraf bewust maken van wat er hen te wachten staat, waar men aan moet denken, wat de financieringsmogelijkheden kunnen zijn, etc. Het is volgens de bewoners van belang dat de gemeente duidelijk is over wat ze wel en niet kan ondersteunen en kan bijdragen. Dit kan wellicht in de vorm van een begrijpelijk publiek burgerinitiatief-handboek.

2. De gemeente moet eerst kijken wat wel mogelijk is i.p.v. het direct afwijzen van initiatieven

De gemeente moet niet direct te kritisch zijn als dorpsbewoners met bepaalde initiatieven komen, maar omarm het eerst. Daarbij kan men beter eerst kijken wat er wel mogelijk is of op welke manier het desbetreffende initiatief wel tot een succesvolle realisering kan worden gebracht. Als het dan nog niet mogelijk is, leg de initiatiefnemers dan goed uit waarom het niet mogelijk is. Op deze manier hebben bewoners ook sneller begrip voor de stand van zaken.

3. Als gemeente vaker naar de dorpen toe gaan en meer interesse tonen

De bewoners vinden het prettig als de gemeente ook zelf vaker contact opneemt met de dorpen. Het is dus van belang dat de gemeente regelmatig spreekt met actieve bewoners of verenigingen. Dit betekent dat de gemeente moeite moet doen om het contact en de relatie met dorpsbewoners te verbeteren.

4. Inzetten op specifiek instrumentarium voor realisatie van een toekomstbestendige gemeenschapsvoorziening

Uit het onderzoek blijkt dat toekomstbestendige gemeenschapsvoorzieningen van groot belang zijn voor de leefbaarheid en vitaliteit van dorpen. Deze vraag naar deze voorzieningen wordt ook steeds urgenter aangezien verschillende voorzieningen en verenigingen (financieel) onder druk komen te staan. Daarnaast heeft de gemeente ook steeds minder budget om maatschappelijke functies financieel te ondersteunen met subsidies. De bewoners geven echter aan dat er nauwelijks instrumenten zijn die specifiek dienen voor burgerinitiatieven die leiden tot toekomstbestendige gemeenschapsvoorzieningen. In de toekomst mogen gemeenten hier meer aandacht voor hebben. Te denken valt aan specifieke (start)subsidies en proces/dorpsmanagers die zich richten op het desbetreffende project.

5. Besluiten over burgerinitiatieven minder van gemeentepolitiek laten afhangen

Over het algemeen vinden de initiatiefnemers dat de gemeente minder zaken moet laten afhangen van de gemeentepolitiek omdat er hierdoor grote (financiële) onzekerheid ontstaat voor de burgerinitiatiefnemers. Daarnaast kan de gemeentepolitiek

134

in bepaalde situaties zorgen voor demotivering voor het nemen van initiatieven omdat de procedures lang duren. De bewoners willen dat er daarom meer structuur komt wat betreft het beleid voor burgerinitiatieven in kleine kernen en dit minder afhankelijk is van de gemeentepolitiek.

6. Inzetten van startsubsidies of (kleine) dorpsbudgetten in fase 1 kernen

Door startsubsidies en/of dorpsbudgetten als gemeente te verstrekken aan de kernen waar burgerinitiatieven minder goed tot stand komen, kan het verantwoordelijkheidsgevoel en de wil om meer initiatieven te nemen ten aanzien van de leefbaarheid, toenemen. De dorpsbewoners krijgen op deze manier het gevoel dat ze serieus worden genomen en zelf mogen bepalen wat belangrijk is voor het dorp. Een klein dorpsbudget is ook urgent om bepaalde initiatieven te kunnen uitvoeren.

7. Flexibele regelgeving en meedenken bij (complexe) procedures binnen gemeentelijke kaders

Initiatiefnemers geven aan dat vooral de procedures erg lang duren en bepaalde regelgeving soms te complex wordt gemaakt voor het nemen van initiatieven. Probeer daarom als gemeente de regelgeving voor initiatiefnemers makkelijker te maken en de procedures te versnellen waar dat mogelijk is. Initiatiefnemers zijn vrijwilligers en willen snel de initiatieven uitvoeren. Soms is dit niet mogelijk vanwege landelijke regelgeving of omdat het juridisch onmogelijk is om bepaalde regelgeving te versoepelen of makkelijker te maken. Maar leg dan uit waarom dat niet mogelijk is.

8. Verwijs als gemeente niet direct naar de provinciale subsidies, deze hebben ook minder ter beschikking

De provinciale Kulturhus-subsidies of subsidies voor de bouw van toekomstbestendige gemeenschapsvoorzieningen worden steeds minder en moeten bovendien over meer dorpen worden verdeeld omdat het aantal aanvragen voor het (ver)bouwen van Kulturhusen de laatste jaren is gestegen. Dit kan ervoor zorgen dat veel initiatiefnemers meer moeite krijgen met de financiering van toekomstbestendige gemeenschapsvoorzieningen.

9. Grote éénmalige gemeentelijke investering voor bouw toekomstbestendige gemeenschapsvoorziening van belang

In dit onderzoek blijkt dat een (éénmalige) gemeentelijke investering van groot belang is omdat de realisering van de toekomstige gemeenschapsvoorziening in veel gevallen anders onmogelijk is. De kosten van de bouw van een dergelijke voorziening zijn aanzienlijk hoog, de initiatiefnemers hebben veelal zelf deze financiële middelen niet ter beschikking en andere financieringsmogelijkheden zijn schaars. Daarom is het van belang dat de gemeente hiervoor budget blijft reserveren in. Voordeel is dat een toekomstbestendige gemeenschapsvoorziening op langer termijn veelal minder gemeentelijke kosten kan opleveren. Daarnaast vinden bewoners dat er niet alleen naar moet worden gekeken naar de kosten omdat de meerwaarde van dergelijke projecten niet altijd in geld zijn uit te drukken. Te denken valt aan verbetering van de leefbaarheid. 10. Slim omgaan met bestaande budgetten

Bijna alle gemeenten geven aan dat het financieel steeds minder sterk staat en minder te besteden heeft aan dergelijke initiatieven. De bewoners denken dat er slimmer kan worden omgegaan met bestaande gemeentelijke budgetten, door deze te combineren en slim in te zetten. De bewoners denken dat men met hetzelfde budget meer kan realiseren en er daardoor meer draagvlaak wordt gecreëerd. Tevens geven actieve dorpsbewoners aan dat de gemeente een aantal gemeentelijke taken onder verantwoordelijkheid van de dorpsraden/dorpsbelangenverenigingen kan brengen. Te denken valt aan onderhoud in het dorp. Het vrijgespeelde budget kan daarna door de gemeente worden besteed aan budgetten die de dorpsraden/dorpsbelangenverenigingen kunnen inzetten voor initiatieven ten behoeve van de leefbaarheid in kleine kernen. 11. Blijf oog houden voor minder actieve kernen

Veel gemeenten geven aan dat ze pas wat gaan doen als de bewoners/dorpsraden zelf naar de gemeente toe komen. In principe is dit begrijpelijk, want in essentie moeten initiatieven vanuit de dorpsbewoners zelf komen. Echter zijn er soms negatieve factoren aanwezig in kleine kernen waardoor burgerinitiatieven daar niet goed tot stand komen. Maar dat wil niet zeggen dat er in deze dorpen geen behoefte is voor het nemen van burgerinitiatieven. Het is daarom van belang om aandacht te hebben voor deze kernen te gaan, en te blijven praten met verenigingen en belangenorganisaties over wat er leeft en waarom bepaalde zaken niet goed tot stand komen. Laat bewoners zien wat de gevolgen kunnen zijn van de toekomstige (negatieve) ontwikkelingen als er nu niets gebeurd. Voor fase 1 kernen is het verder van belang dat er op korte termijn resultaten zichtbaar zijn om zo de ‘ondernemingsenergie’ te behouden in het dorp. Het is daarom van belang om in te zetten op een aantal kleinere initiatieven ten behoeve van de leefbaarheid van het dorp, die de grootste kans van slagen hebben.

Fase 2 en 3 kernen kennen meestal al de weg naar gemeenteambtenaren, subsidiepotjes, etc. Voor hen is het nemen van initiatieven ‘makkelijker’. Soms worden er subsidies verstrekt die gekoppeld zijn aan een prijsvraag. Doordat de ‘succesvolle’ dorpen de weg hier naartoe goed weten, kan het mogelijk zijn dat deze dorpen vaak deze subsidies krijgen en de casussen in fase 1 hier (bijna) nooit voor in aanmerking komen. Hier kan beleidsmatig gezien kritischer naar worden gekeken.

12. Maatwerk: Kerngericht werken

Ieder dorp heeft zijn eigen karakter en kracht. De mate van vitaliteit verschilt per kern. Daarom is het van belang dat de gemeente door blijft gaan (en misschien sterker inzet) wat betreft de beleidstrend ‘wijk- en kerngericht werken’, waarbij gekeken wordt naar de specifieke kracht en vraag van de dorpsbewoners. Een voorbeeld is dat elke kern een divers voorzieningenaanbod en bedrijvigheid heeft. In een dorp met veel bedrijvigheid kan over het algemeen makkelijker sponsoren

135

worden gezocht voor het uitvoeren en organiseren van activiteiten of initiatieven. Als dit in bepaalde dorpen niet het geval is, wordt het moeilijker om bepaalde activiteiten/initiatieven financieel haalbaar te maken. In dit soort gevallen is het wenselijk dat gemeentes kijkt naar een extra bijdrage of ondersteuning.

13. Maak als gemeente gebruik van plaatselijke kranten/sites

Dorpsbewoners geven aan dat gemeenten gebruik mogen maken van het plaatselijke krantje of van de websites als het urgente informatie over het dorp betreft. Deze wordt door de bewoners vaker gelezen dan regionale of gemeentelijke kranten. Hierdoor worden de bewoners meer op de hoogte gesteld van bepaalde ontwikkelingen in en omtrent het dorp.

14. Initiatiefnemers zijn vrijwilligers. ‘Blijf waardering houden!’

De bewoners en initiatiefnemers geven aan dat ze niet altijd serieus worden genomen en zich niet altijd gewaardeerd voelen. Initiatiefnemers zijn vrijwilligers die in hun vrije uren, naast hun werk, in het belang van het dorp initiatieven willen opzetten. Hiervoor willen ze wel de benodigde waardering krijgen. Dit kan al door snel bepaalde vragen te beantwoorden. Maar ook door flexibel om te gaan met het maken van afspraken. Daarbij mogen successen ook worden gevierd.

15. Tijdens sollicitatie kijken naar kwaliteiten op gebied van burgerinitiatieven

De gemeente moet een hele andere manier van denken en werken inpassen binnen de gemeente. Een aanbeveling hierbij was om bij vacatures of sollicitatiegesprekken niet alleen te kijken naar de bestuurlijke kwaliteiten van de ambtenaar, maar ook naar de kwaliteiten die men heeft op gebied van ondersteuning van burgerinitiatieven. De bewoners geven aan dat men graag ambtenaren wil die ook een goed gevoel hebben voor het zijn van een ondersteunend en faciliterend ambtenaar.

5.3.2 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Als vervolgonderzoek is het wellicht interessant om te kijken of actieve bewoners uit verschillende type dorpen binnen dezelfde gemeente dezelfde ervaringen en wenselijke rollen/instrumenten hebben. In dit onderzoek is gekeken naar dorpen in diverse fases in verschillende gemeenten. Veel gemeenten gaven aan dat men het ook interessant had gevonden als zou worden onderzocht hoe verschillende kernen binnen dezelfde gemeente reageren/antwoorden op de onderzoeksvragen. Op deze manier kan ook echt specifiek worden gekeken wat de wensen van de dorpen zijn per gemeente. Wellicht dat dit van elkaar kan verschillen. Dit kan bijvoorbeeld door een fase 1, fase 2 en fase 3 kernen binnen één gemeente te onderzoeken. Op deze manier kan ook duidelijk worden of de gemeente volgens alle kernen een (goed) klimaat heeft gecreëerd voor burgerparticipatie en burgerinitiatieven. Of dat dit juist veel verschilt tussen verschillende dorpen. Op deze manier kunnen de resultaten ook beter gegeneraliseerd worden.

Ook kan het interessant zijn om te onderzoeken in welke mate de implementatie van een nieuw instrumentarium en een intensieve cultuuromslag invloed heeft op het burgerinitiatiefklimaat binnen een specifieke gemeente. Dit is wel een longitudinaal onderzoek, omdat deze over meerdere jaren moet worden verspreid.

Daarnaast kan een soortgelijk onderzoek ook in andere provincies worden uitgevoerd. Nu is het onderzoek voornamelijk gedaan in de provincie Gelderland, en één casus in de provincie Overijssel. Daarbij kan het interessant zijn dat ook de wenselijke landelijke en provinciale instrumenten en rollen worden onderzocht.

Tenslotte kan ook een uitgebreider onderzoek worden gedaan naar het belang van toekomstbestendige gemeenschapsvoorzieningen in kleine kernen. Hierbij kan nog intensiever worden ingegaan op de leefbaarheid en vitaliteitsaspecten. Het voorzieningenaanbod is nog steeds een urgente discussie in de ruimtelijk ordening. Hierbij is het voor gemeenten vooral van belang vast te stellen welke voorzieningen in kleine kernen wel en niet (of minder) van belang zijn.