• No results found

Als eerste zullen de vijf deelvragen worden beantwoord. De eerste twee deelvragen zijn voornamelijk voortgekomen uit het theoretische gedeelte van het onderzoek. Deelvragen 3 t/m 5 komen voort uit het empirische gedeelte. Deze drie deelvragen zijn de belangrijkste deelvragen voor het beantwoorden van de centrale onderzoeksvraag.

Beantwoording deelvraag 1

Middels verschillende theoretische achtergronden en het empirisch onderzoek is getracht de eerste deelvraag te beantwoorden: Welk belang hebben burgerinitiatieven die leiden tot toekomstbestendige gemeenschapsvoorzieningen in kleine kernen en hoe kunnen ze ontstaan?

Theoretische bevindingen

Voor de beantwoording van deze deelvraag is eerst middels theoretische literatuur gekeken naar het belang van toekomstbestendige gemeenschapsvoorzieningen. Over het algemeen heeft het voorzieningenniveau en het verdwijnen van voorzieningen niet direct effect op de leefbaarheid en vitaliteit van dorpen. Uit de theorie blijkt dat vooral het sociaal kapitaal in dorpen van belang geacht wordt voor leefbare en vitale dorpen. Maar hiervoor is wel een goede sociale infrastructuur nodig, waardoor iedereen kan meedoen aan de samenleving, dorpsbewoners elkaar kunnen ontmoeten en activiteiten kunnen ondernemen. Daarom geven diverse onderzoekers en beleidsmakers aan dat het hebben van tenminste één centrale ontmoetingsplek van belang is voor kleine kernen. Toekomstbestendige gemeenschapsvoorzieningen komen hierbij steeds meer in beeld als het noodzakelijke, bruisende hart van het dorp. Deze toekomstbestendige gemeenschapsvoorzieningen, zoals Kulturhusen en Multifunctionele Accommodaties, leveren in bepaalde mate een bijdrage aan de sociale infrastructuur en sociale vitaliteit van dorpen (waar weinig andere ontmoetingsvoorzieningen aanwezig zijn). Dergelijke toekomstbestendige gemeenschapsvoorzieningen hebben daarnaast tot doel de leefbaarheid te verbeteren. Dit geldt voornamelijk voor kleine kernen waar nauwelijks voorzieningen aanwezig zijn of deze juist onder druk staan. Daarnaast zorgen de gemeenschapsvoorzieningen ervoor dat vooral ouderen (en in beperkte mate jongeren), die afhankelijk zijn van de directe leefomgeving, deel kunnen blijven uitmaken van de maatschappij en kans hebben op ontmoeting. Ook blijkt dat er meer burgerinitiatieven ontstaan uit dergelijke gemeenschapsvoorzieningen. Veelal komen deze initiatieven de vitaliteit en leefbaarheid in de kernen ten goede. Ook wordt de betrokkenheid in de kernen met de initiatie van een gemeenschapsvoorziening vergroot.

Daarnaast biedt het multifunctionele gebruik van de toekomstbestendige gemeenschapsvoorzieningen meer positieve effecten. Door het multifunctionele gebruik kunnen voorzieningen en verenigingen die onder druk staan blijven voortbestaan door samen ruimtes te delen of samen te werken. Tevens valt te denken aan efficiency in ruimte en tijd, het stimuleren van sociale integratie en een geïntegreerd aanbod. Bovendien heeft het voordelen voor het beheer en voor een gezonde (duurzame) exploitatie. Dit is een positief gegeven in tijden waarin maatschappelijke voorzieningen steeds minder beroep kunnen doen op (financiële) ondersteuning vanuit gemeenten.

Verder is gekeken naar het belang van burgerinitiatieven. Volgens de theorie kunnen burgerinitiatieven gezien worden als een oplossing om te komen tot meer toekomstbestendige gemeenschapsvoorzieningen. Daarnaast dragen burgerinitiatieven in algemene zin bij aan de leefbaarheid in de dorpen. De ervaren achteruitgang van leefbaarheid, door een terugtrekkende overheid, kan vaak een stimulans zijn om deel te nemen aan burgerinitiatieven of deze zelf op te starten. Vooral in dorpen met weinig voorzieningen nemen burgers vaker deel aan initiatieven die te maken hebben met dienstverlening, veiligheid en voorzieningen. Burgerinitiatieven zijn naast het realiseren van een fysiek doel ook vaak bewust gericht op andere, sociale en/of culturele, waarden. Daarbij kan gedacht worden aan het bevorderen van de sociale cohesie (sociale binding) en verbondenheid met de plek.

Empirische bevindingen

Uit de 3 onderzochte casussen waar succesvol een toekomstbestendige gemeenschapsvoorziening is gerealiseerd blijkt dat met de komst van de toekomstbestendige gemeenschapsvoorziening de vitaliteit in het dorp is versterkt, het aantal verenigingsleden is gestegen en het aantal burgerinitiatieven is toegenomen. Ook heeft het totstandkomingsproces van het initiatief zelf geleid tot een grotere samenhang en vitaliteit in het dorp. Daarbij geeft men aan dat de gemeenschapsvoorziening een enorm positieve impuls heeft gegeven aan de leefbaarheid. Tevens stelt men dat het van levensbelang is voor vooral de ouderen, omdat deze zo langer (zelfstandig) in het dorp kunnen blijven wonen. Het kan er verder voor zorgen dat het verenigingsleven bloeit en voorzieningen behouden kunnen blijven of kunnen worden gerealiseerd.

123

Daarnaast heeft de totstandkoming van het burgerinitiatief geleid tot een grotere gemeenschapszin/sociale samenhang. Tevens zijn de voorzieningen op langere termijn qua exploitatie gezond zonder extra structurele subsidies vanuit de gemeente. Ook de onderzochte casussen in fase 1 en 2 geven aan dat het wenselijk is dat er een toekomstbestendige gemeenschapsvoorziening komt in het dorp. De oude dorpshuizen en bepaalde verenigingen hebben het qua exploitatie erg moeilijk. Middels het gezamenlijke gebruik en het delen van ruimtes hoopt men zo een gezonde exploitatie op langere termijn te kunnen garanderen. Het verdwijnen van deze voorzieningen wordt door de bewoners als zeer onwenselijk gezien. Op die manier haal je volgens de bewoners indirect de vitaliteit uit het dorp, omdat je op deze manier geen gemeenschappelijke ontmoetingsplek hebt waar jongeren en ouderen kunnen komen recreëren en elkaar kunnen ontmoeten. Vooral het feit dat ouderen in kleine kernen elkaar kunnen blijven ontmoeten vindt men van essentieel belang. Dit draagt bij aan het tegengaan van ‘vereenzaming’.

Beantwoording deelvraag 2

Middels de theoretische literatuur is getracht de volgende deelvraag te beantwoorden: Welke rollen kan de overheid vervullen bij burgerinitiatieven en welke type instrumenten/middelen heeft ze daarbij ter beschikking om hier op in te spelen?

In de netwerkmaatschappij wordt er de laatste jaren steeds meer een beroep gedaan op de eigen kracht van burgers en burgerinitiatieven. Vanuit het perspectief van de netwerkbenadering speelt bij de totstandkoming van burgerinitiatieven en het creëren van een burgerinitiatiefklimaat de relatie tussen gemeente en burgers een belangrijke rol. De laatste jaren doet het begrip ‘overheidsparticipatie’ steeds vaker zijn intrede bij bestuurders. Bij deze overheidsparticipatie gaat het veel meer over de vraag wat gemeenten voor haar burgers kunnen betekenen. Hierbij is het particuliere (burger)initiatief leidend.

Na introductie van de overheidsparticipatie is ook de overheidsparticipatieladder geïntroduceerd als categorisering van verschillende algemene overheidsrollen. Deze overheidsparticipatieladder bestaat uit 5 verschillende rollen: Loslaten, faciliteren, stimuleren, regisseren en reguleren.

Daarnaast is gekeken naar de type rollen, interventies en houdingen die specifiek gericht zijn op burgerinitiatieven. Gemeenteambtenaren kunnen daarbij een aantal diverse specifieke rollen spelen. Dat zijn: luisteren, signaleren wat er speelt, kennis overdragen, actief doorverwijzen, erkenning geven, actief zoeken, inpassen in beleid, ‘een zetje geven’, stimuleren en met middelen ondersteunen. Gemeenten kunnen daarnaast de volgende stappen in overweging nemen: 1) Initiatieven signaleren en stimuleren 2) Initiatieven opvangen en doorverwijzen 3) Initiatieven ondersteunen en faciliteren. Ambtenaren kunnen ten aanzien van burgerinitiatieven ook een bepaalde houding nemen. Deze kunnen gecategoriseerd worden in de pro- actieve en re-actieve houding. Ook kunnen gemeenteambtenaren een aantal interventies doen die niet zozeer zijn te categoriseren onder rollen of instrumenten. Deze kunnen echter wel invloed hebben op burgerinitiatieven. Te denken valt aan: waardering uiten, ruimte bieden, afstemmen van afspraken en ontmoetingen tussen verenigingen stimuleren.

Door het toepassen van beleidsinstrumenten en methoden tracht de overheid haar doelen te verwezenlijken. De overheid heeft beleidsinstrumenten waarmee ze het gedrag van burgers en organisaties kan beïnvloeden. Een beleidsinstrument wordt hier gezien als al datgene dat een actor gebruikt of kan gebruiken om een bepaald doel te bereiken. De volgende type beleidsinstrumenten zijn te onderscheiden: fysieke instrumenten en methoden, juridische/regelgevende instrumenten en methoden, financiële instrumenten en methoden, communicatieve instrumenten en methoden.

Verwacht wordt dat de nadruk zal komen te liggen op het communicatieve instrument met betrekking tot burgerinitiatieven. Het belang van het communicatieve instrument stelt daarbij nieuwe, hoge eisen aan de communicatieve vaardigheden van ambtenaren.

Vanuit de theorie en operationalisering kan geconcludeerd worden dat beleidsinstrumenten die binnen dit onderzoek te onderscheiden zijn een bijdrage kunnen leveren aan:

1) Bewustwording en urgentie in kleine kernen.

1) Het creëren van een burgerparticipatie- en burgerinitiatiefklimaat

2) De totstandkoming van burgerinitiatieven die leiden tot een toekomstbestendige gemeenschapsvoorziening.

Beantwoording deelvraag 3

Welke gemeentelijke bijdrage vinden dorpsbewoners van belang voor de ontwikkeling van een burgerparticipatie- en burgerinitiatiefklimaat ten behoeve van de zelfredzaamheid?

Voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag is voornamelijk gekeken naar gemeentelijke rollen, interventies en beleidsinstrumenten die een bijdrage kunnen leveren (of al leveren) aan een klimaat voor burgerparticipatie en burgerinitiatieven in kleine kernen. Tevens is voor de beantwoording van deze deelvraag onderzocht hoe bewoners het huidige burgerinitiatiefklimaat ervaren en hoe de algemene onderlinge relatie tussen de gemeente en de kernen is. Deze antwoorden

124

zijn eerst per fase gegeneraliseerd. Daarna volgt een algehele visie van de onderzochte gemeenten op gebied van het burgerinitiatiefbeleid. Deze informatie en analyse is in tabelvorm opgenomen in bijlage 2. Hieronder zal op basis van bijlage 2 de deelvraag worden beantwoord:

Over het algemeen kan gezegd worden dat bewoners een gemeentelijke bijdrage van groot belang achten voor de ontwikkeling van een burgerparticipatie- en burgerinitiatiefklimaat ten behoeve van de zelfredzaamheid. De onderlinge relatie, het gevoel van urgentie, gemeentelijke rollen/interventies en beleidsinstrumenten hebben hier allen in bepaalde mate invloed op. De bewoners stellen wel dat de gemeentelijke bijdrage één van de vele factoren is die een bijdrage levert aan dit klimaat. Men geeft vooral aan dat een burgerinitiatiefklimaat in kernen vooral afhankelijk is van het hebben van een groep actieve ‘kartrekkers’ die het voortouw willen nemen bij het opstarten van burgerinitiatieven. Dit kan soms ontstaan uit ontevredenheid over het gemeentelijk optreden, maar ook op basis van toeval of door de al aanwezige saamhorigheid en het verenigingsleven. In het algemeen kan worden geconcludeerd dat bewoners het wenselijk vinden dat de gemeente meer aandacht heeft voor burgerinitiatieven, haar beleid daar op instelt en daar ook haar beleidsinstrumenten en gemeentelijke rollen op aanpast. Men denkt dat er hierdoor meer, sneller en makkelijker burgerinitiatieven kunnen ontstaan.

Samenwerking/relatie en ervaren burgerinitiatiefklimaat

De ervaren relatie/samenwerking tussen gemeenten en de dorpen aangaande burgerinitiatieven wordt over het algemeen niet als positief ervaren. De laatste jaren merken bewoners een positieve verandering op dit gebied doordat ambtenaren/wethouders vaker met verenigingen en initiatiefnemers in gesprek gaan. Het hebben van een vaste dorpscontactpersoon binnen de gemeente heeft hier ook een positieve invloed op gehad. De bewoners vinden het wenselijk als de gemeente ‘constructiever’ overlegt met bewoners/initiatiefnemers. Over het algemeen heeft men vooral in het verleden een negatief burgerinitiatiefklimaat ervaren. Bewoners/dorpsbelangen werden pas laat (of niet) betrokken bij besluitvorming aangaande het dorp en voelden zich mede hierdoor niet serieus genomen of onvoldoende worden gewaardeerd. Daarnaast ervaart men veel onduidelijkheid over het burgerinitiatiefbeleid en de verantwoordelijkheden van de dorpsraden/dorpsbelangen. Bewoners willen graag meer zeggenschap krijgen over zaken aangaande het dorp. Men wenst door de gemeente eerder bij besluitvorming te worden betrokken. Men ervaart tegenwoordig wel dat er een positieve cultuuromslag gaande is binnen gemeenten waarbij meer aandacht is voor burgerparticipatie- en burgerinitiatieven. In bepaalde gevallen geven de bewoners aan dat gemeentelijke herindelingen of gemeentepolitieke ‘conflicten’ deze cultuuromslag negatief kunnen beïnvloeden omdat er hierdoor minder aandacht is voor het burgerinitiatiefklimaat. Daarnaast worden burgerinitiatieven nog te weinig gestimuleerd. Dat in bepaalde dorpen veel initiatieven genomen worden ligt veelal aan de al aanwezige vitaliteit of ontevredenheid over de gemeente.

Urgentie/bewustwording

De gesproken bewoners van de casussen geven aan dat de gemeente de bewoners van de dorpen onvoldoende bewust hebben gemaakt van de toekomstige ontwikkelingen. De bewoners vinden het juist van belang (en een taak van de gemeente) dat dorpsbewoners bewust worden gemaakt van toekomstige ontwikkelingen in de kernen, maar daarbij ook mogelijke toekomstbestendige oplossingen tonen. De gemeente mag hierbij dus een ‘trekkersrol’ spelen. De gemeente moet dit niet sturend doen, maar alleen informerend en attenderend. Op deze manier verwacht men dat er een grotere urgentie ontstaat om initiatieven te ondernemen ten behoeve van de leefbaarheid in de kernen waar op dit moment minder initiatieven worden genomen. Daarnaast kan het leiden tot meer inspiratie voor verenigingen om initiatieven te ondernemen. Men ervaart dat de gemeente de laatste jaren zich hier meer op richt door bijeenkomsten te organiseren over de krimpproblematiek en oplossingsrichtingen. Maar dit gebeurt nog te weinig of te re-actief. Men vindt dus dat de gemeente (pro)actiever bewustzijn mag creëren in de kernen over toekomstige ontwikkelingen. Het organiseren van bijeenkomsten over de gevolgen en te wijzen op mogelijke oplossingsrichtingen is wenselijk. Men kan bijvoorbeeld ‘good practises’/succesverhalen presenteren. Ook het stimuleren van samenwerkingsverbanden (gericht op toekomstbestendigheid) tussen verenigingen kan daaraan een bijdrage leveren. Hierin kan de gemeente een verbindende rol spelen tussen verenigingen. Tevens kan belangrijke informatie worden gepubliceerd in plaatselijke kranten/bladen. Deze worden immers vaker gelezen door dorpelingen. Daarbij hoort ook dat de gemeente de bewoners eerder betrekt bij bepaalde planvorming over de toekomst van het dorp. Het dorpsplan vindt men een belangrijk instrument om te kijken naar de toekomst van het dorp. De dorpsbewoners vinden dat de gemeente de verantwoordelijkheid van bepaalde zaken aangaande het dorp terug moeten geven aan het dorp, waarbij de burgers de vrijheid krijgen iets te beslissen of te ondernemen in het dorp. Op deze manier krijgt men een groter verantwoordelijkheidsgevoel over het dorp, waardoor meer (toekomstgerichte) burgerinitiatieven kunnen ontstaan.

Gemeentelijke rollen/interventies

De bewoners vinden dat de gemeenten nog een aantal belangrijke rollen kunnen spelen en interventies kunnen doen om een burgerinitiatiefklimaat te ontwikkelen. In de huidige situatie vinden de bewoners de gemeente te passief naar de kernen en burgerinitiatiefnemers toe. Daarom wordt een pro-actieve meedenkende rol door alle kernen als zeer wenselijk ervaren. Initiatiefnemers/bewoners hebben veelal behoefte aan advies dat ze op weg kan helpen om het initiatief tot een succes te brengen of te concretiseren. Tevens is de faciliterende en adviserende rol gewenst. De faciliterende rol moet de gemeente vooral spelen ter stimulering van burgerinitiatieven in algemene zin middels startsubsidies of andere financiële prikkels of door (co)financiering/subsidiering van grootschalige burgerinitiatieven. Bewoners/verenigingen geven aan dat ze veelal zelf

125

over beperkte financiële middelen beschikken en externe financieringsmogelijkheden ook beperkt zijn. Op het gebied van advisering is een actieve houding van ambtenaren nodig, waarbij men wellicht kan participeren in bepaalde projecten om deze verder te helpen, waarbij aandacht is voor een constructieve communicatie. Hierbij is vooral ambtelijke expertise op gebied van procedures, regelgeving en (externe) financieringsmogelijkheden van belang. De gemeente moet niet proberen initiatieven over te nemen, de regie en inhoudelijke invulling moet blijven liggen bij de bewoners. In bepaalde gevallen weten initiatiefnemers al in de beginfase hoe ze een initiatief willen realiseren. In deze gevallen moet de gemeente de initiatiefnemers ruimte bieden en juist aan de zijlijn acteren. Bij complexe burgerinitiatieven kan de gemeente ook als belangrijke samenwerkingspartner fungeren, bijvoorbeeld doordat ambtenaren in een projectgroep direct expertise/kennis inzetten.

Een belangrijk aandachtspunt is dat er vooral een cultuuromslag plaatsvindt op ambtelijk niveau. Veel bewoners struikelen immers over het ouderwetse politieke systeem en de oude ideeën waarbij de gemeente niet denkt in kansen, maar teveel binnen de strakke gemeentelijke kaders. Hierbij is het van belang dat men meer oog heeft voor burgerinitiatieven in algemene zin en op communicatief niveau aanvoelt hoe men om moet gaan met burgerinitiatiefnemers. Dat houdt ook in dat ambtenaren meer moeten durven te ‘denken in kansen’ en niet gelijk ‘nee’ moeten zeggen tegen burgerinitiatieven. Maar ook moeten ambtenaren uitleggen waarom iets niet kan en op welke manier een bepaald initiatief wel kan slagen. Ook vindt men het van belang dat de gemeenten aandacht houden voor kernen waar initiatieven niet of nauwelijks tot stand komen en daar ook naar toe moeten gaan en contact met verenigingen moeten blijven houden.

Het wijk- en kerngericht (‘maatgericht werken’) kan volgens de bewoners een belangrijke bijdrage leveren aan het burgerinitiatiefklimaat, omdat er zo meer uitgegaan wordt van de eigen kracht van de dorpen. Ieder dorp heeft een andere soort ondersteuning nodig. Het ene dorp is al erg actief en heeft de gemeente alleen nodig omtrent wet- en regelgeving. Andere dorpen/initiatiefnemers hebben juist meer een helpende hand/begeleiding nodig van de gemeente. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld een coördinerende rol spelen in dorpen waar initiatieven nauwelijks of moeizaam tot stand komen. Daarnaast kan de gemeente een duidelijker beleid implementeren aangaande burgerinitiatieven. Dit neemt een gedeeltelijke onzekerheid voor initiatiefnemers weg.

Daarnaast wordt ook vaak aangegeven dat het uiten van waardering aan (vrijwillige) initiatiefnemers van groot belang is. Deze waardering vanuit de gemeente hebben de bewoners/initiatiefnemers in de kernen onvoldoende ervaren. Het merendeel van de gesproken bewoners heeft zelfs het gevoel dat de gemeente nog grote moeite heeft met hoe men om moet gaan met het waarderen van vrijwilligers. Al merkt men de laatste jaren wel een verbetering. Als de gemeente de initiatiefnemers het makkelijker maakt, bepaalde successen viert en men direct en snel de initiatiefnemers helpt en vragen beantwoord, dan zou deze waardering voor een groot gedeelte al worden gevoeld. Hierdoor krijgen de bewoners meer energie om initiatieven op te pakken. Een paar andere voorbeelden om deze waardering te tonen zijn bijvoorbeeld dat raadsleden en het College van B&W regelmatig zelf contact opnemen met de initiatiefnemers/bewoners om te praten over wat er leeft in de dorpen of waar men nu bezig is of het flexibel omgaan met het maken van afspraken met bewoners.

Daarnaast heeft de gemeente volgens de bewoners ook een motiverende rol om de energie voor het ondernemen van initiatieven te vergroten onder bewoners. Deze motiverende aandacht in kleine kernen kan het nemen van burgerinitiatieven stimuleren. Dat houdt primair in dat de gemeente ook het enthousiasme moet blijven uitdragen.

Wenselijke of al werkende beleidsinstrumenten/interventies

Beleidsinstrumenten kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van het burgerinitiatiefklimaat en de totstandkoming van burgerinitiatieven. Uit het empirisch onderzoek blijkt dat op instrumenteel gebied vooral het communicatieve instrument van belang is. Vooral het hebben van een vaste contactpersoon en de inzet van (pro-actieve) deskundige ambtenaren blijken wenselijke ‘instrumenten te zijn die het burgerinitiatiefklimaat kunnen verbeteren. Maar ook financiële instrumenten blijken in bepaalde gevallen noodzakelijk te zijn voor de uitvoering van burgerinitiatieven. De bewoners geven aan dat verenigingen veelal niet voldoende financiële middelen ter beschikking hebben om bepaalde initiatieven op te starten. Op financieel gebied staan diverse verenigingen veelal onder druk. Dit wordt mede veroorzaakt doordat het ledenaantal afneemt, bijvoorbeeld onder invloed van de demografische krimp. Maar ook geven de bewoners aan dat het aantal actieve vrijwilligers afneemt. Daarom vindt men het wenselijk dat gemeenten voldoende budget voor burgerinitiatieven in kleine kernen reserveren. Op het gebied van het regelgevende instrumentarium kan vooral flexibilisering van regels en het eenvoudiger maken van procedures eraan bijdragen om de totstandkoming minder complex te maken. Over het algemeen blijkt dat bewoners vinden dat de gemeente onvoldoende beleidsinstrumenten inzet specifiek gericht op totstandkoming/stimulering van burgerinitiatieven. In het beleid mag daar meer structuur in komen. De gemeente kan bijvoorbeeld de mogelijke financiële middelen vastleggen in het beleid.

126

Beantwoording deelvraag 4

Welke gemeentelijke rollen, interventies en beleidsinstrumenten hebben een belangrijke invloed gehad op burgerinitiatieven die