• No results found

4. Analyse methode Nieuw Nederlands

4.1 Opbouw

De methode Nieuw Nederlands wordt ingeleid met de volgende tekst:

Zo werk je met Nieuw Nederlands

Het vak Nederlands is opgesplitst in twee onderdelen: literatuuronderwijs en

taalvaardigheidsonderwijs. Nieuw Nederlands is een methode taalvaardigheid. Centraal staan de vaardigheden lezen, schrijven en spreken die worden getoetst in de examens. Om die

vaardigheden goed te beheersen heb je ondersteunende vaardigheden nodig als argumenteren, formuleren, spellen en documenteren. Verder is een uitgebreide woordenschat noodzakelijk. Natuurlijk bereidt Nieuw Nederlands je ook voor op een vervolgopleiding in het hoger beroepsonderwijs of op de universiteit. Daarom is het boek verdeeld in elf verschillende cursussen: Leesvaardigheid, Schrijfvaardigheid, Mondelinge vaardigheden, Argumentatieve vaardigheden, Formuleren, Spelling, Woordenschat, Onderzoeksvaardigheden, Taalbeschouwing, Voorbereiding op het hoger onderwijs en Eindexamen. (Nieuw Nederlands 5/6 vwo, 2014)

De vaardigheden lezen, schrijven en spreken worden dus als de belangrijkste cursussen gezien die ondersteund worden door onder andere argumentatieve vaardigheden. Dit kan gezien worden als integratie van het domein argumentatieve vaardigheden in de leesvaardigheid en schrijfvaardigheid. Daarnaast wordt de leerstof van de cursussen leesvaardigheid en

argumentatieve vaardigheden herhaald in de cursus eindexamen.

Er is geen vaste volgorde van cursussen en hoofdstukken die gevolgd dient te worden. Bij bepaalde hoofdstukken staat wel vermeld wat afgerond moet zijn voordat aan het

hoofdstuk begonnen kan worden. Er wordt bij elk hoofdstuk aangegeven hoeveel studielasturen (slu) er voor dit hoofdstuk staan. Leesvaardigheid is opgebouwd uit de

totaal 21 slu. In het eerste hoofdstuk worden eerst de leesstrategieën en de schrijfdoelen, de tekstopbouw en tekststructuren herhaald. De volgende paragraaf behandelt de mengvormen van tekstsoorten en in de laatste paragraaf gaat het om het beoordelen van teksten. Het andere hoofdstuk richt zich op het oefenen met complexe teksten. De cursus Schrijfvaardigheid is opgebouwd uit de hoofdstukken ‘Algemene schrijftheorie’, ‘Schrijfdoelen en tekstvormen’ en ‘Brieven en e-mails’. De studielast van deze cursus is maar liefst 64 slu. In het tweede

hoofdstuk van deze cursus worden drie schrijfdoelen en vijf tekstvormen behandeld. In het laatste hoofdstuk komen vier soorten brieven aan bod. De cursus Argumentatieve

vaardigheden bestaat uit alleen het hoofdstuk ‘Argumentatie’. De studielast van deze cursus is slechts 4 slu. De onderwerpen die in deze cursus behandeld worden zijn de soorten

argumenten, redeneringen, argumentatiestructuren, drogredenen en argumentatie beoordelen. Opvallend in de methode is dat de referentieniveaus uit het Referentiekader Taal heel expliciet en regelmatig genoemd worden. Dit is in de methode-analyse van dezelfde editie van Nieuw Nederlands door De Swart (2015) ook naar voren gekomen. Aan het begin van elk hoofdstuk worden de referentieniveaus genoemd die na dit hoofdstuk beheerst worden door de leerling. Daarnaast wordt elke paragraaf afgesloten met een overzicht van de

referentieniveaus die de leerling na die paragraaf beheerst. Deze opbouw en het koppelen van de paragrafen aan de referentieniveaus laten constructive alignment zien zoals dit door Biggs (1999) beschreven is. Deze theorie houdt in dat het studiegedrag van leerlingen afhankelijk is van drie elementen. Dit zijn de eind- en leerdoelen, de toetsing en de onderwijsvormen. Het is volgens Biggs (1999, 1996) van belang dat deze elementen samenhangen. In dit geval laten de referentieniveaus de leerdoelen zien, welke gekoppeld worden aan de theorie en de

opdrachten in de hoofdstukken. De theorie gaat ervan uit dat wanneer leerlingen verteld wordt wat de leerdoelen zijn, ze gaan leren wat ze denken dat aan deze vereisten zal voldoen. Als de leerdoelen dus overeenkomen met het curriculum en de stof in de methode, zal de leerling daadwerkelijk leren wat hij zou moeten leren (Biggs & Tang, 2011).

4.2 Inhoud en opdrachten

Hieronder wordt per cursus een beschrijving gegeven van de theorie en de opdrachten die aan bod komen in Nieuw Nederlands.

4.2.1 Leesvaardigheid

De cursus Leesvaardigheid begint met een hoofdstuk over de algemene theorie van leesvaardigheid. De volgende onderdelen worden in de eerste paragraaf besproken:

leesstrategieën, schrijfdoelen, tekstopbouw en tekststructuren. Bij het onderdeel tekstopbouw wordt er twee keer verwezen naar informatie die in de cursus Schrijfvaardigheid genoemd wordt. Het gaat hier om de inleiding van een betoog waarin de hoofdgedachte van de tekst wordt genoemd en om het slot van een tekst. De opdrachten in deze paragraaf richten zich vaak op de auteur van de tekst, er wordt gevraagd naar wat de auteur bedoelt, welke

verklaring hij geeft en wat zijn schrijfdoel is. Dit kan gezien worden als het bewustmaken van de leerling met de auteur achter de tekst. Ook wordt er in de opdrachten gevraagd naar welke argumenten voor iets gegeven worden. Hier wordt dus ook een beroep gedaan op de

argumentatieve vaardigheden van de leerling.

In de tweede paragraaf komen de mengvormen van teksten aan bod. De opdrachten in deze paragraaf betreffen vooral het oefenen van vragen beantwoorden over dit soort teksten. De derde paragraaf gaat om het beoordelen van teksten. Er wordt hierbij gekeken naar de auteur, de publicatieplaats, de actualiteit van de tekst, de gebruikte bronnen, de objectiviteit en de correctheid van de argumentatie. Er wordt in deze paragraaf dus een beroep gedaan op de argumentatieve vaardigheden van de leerling. De opdrachten bestaan uit het lezen van teksten waarbij in de vragen de hoofdgedachte gegeven moet worden, daarnaast moet een blokjesschema van de argumentatie ingevuld worden en wordt er gevraagd van welke

argumentatiestructuur sprake is. Het zou logisch zijn als de leerling voor deze paragraaf eerst de cursus argumentatieve vaardigheden afgerond zou hebben. Dit wordt echter niet als vereiste genoemd.

Voor hoofdstuk 2 is het wel noodzakelijk dat de cursus argumentatieve vaardigheden en daarnaast hoofdstuk 1 van leesvaardigheid is afgerond. Hoofdstuk 2 betreft complexe teksten. De opdrachten richten zich op het begrijpen van de inhoud van een tekst. Hiermee wordt geoefend als voorbereiding op het CE. Deze paragraaf brengt geen nieuwe theorie en is vooral om al het voorgaande te oefenen.

4.2.2 Schrijfvaardigheid

De cursus Schrijfvaardigheid begint ook met een hoofdstuk dat de algemene schrijftheorie behandeld. Eerst worden het schrijfdoel, de hoofdgedachte, het bouwplan, de inleiding, het middenstuk, de tekststructuren, het slot en de afronding uitgelegd. Deze theorie komt terug in de opdrachten die hierop volgen. De opdrachten in de cursus Schrijfvaardigheid bestaan veelal uit het lezen van teksten waarbij vragen met betrekking tot de algemene schrijftheorie worden gesteld. De leesvaardigheid wordt op deze manier betrokken bij de cursus

In hoofdstuk 2 komen de schrijfopdrachten aan bod. De eerste paragraaf behandelt de uiteenzetting, de tweede het betoog, de derde de column, de vierde de beschouwing, en de laatste het essay. Aan de praktische schrijfopdracht gaat telkens een leesvaardigheidsopdracht vooraf waarbij ook de analyse en beoordeling van argumentatie aan de orde komen. In het onderzoek van De Swart (2015) stelt zij dat dit wijst op het belang van receptieve

argumentatieve vaardigheden bij productieve vaardigheden. Er wordt bijvoorbeeld gevraagd naar de tekststructuur, waarna de leerling zelf een tekst gaat schrijven met deze structuur. Voor de theorie over tekststructuren wordt ook verwezen naar de cursus Leesvaardigheid. Dit laat eveneens de samenhang zien tussen deze vaardigheden. Hetzelfde geldt voor de

verwijzing naar de cursus Argumentatieve vaardigheden bij de theorie bij het betoog over het standpunt en de argumenten van de schrijver. Bij de praktijkopdracht kan er uit drie

onderwerpen gekozen worden, waarna aan de hand van een stappenplan de tekst geschreven wordt. Bij bijvoorbeeld de uiteenzetting is de tweede stap het inlezen in de relevante bronnen bij het onderwerp. Dan wordt er een hoofdgedachte geformuleerd en een tekststructuur gekozen. Vervolgens maak de leerling aan de hand hiervan een bouwplan en schrijft hij een uiteenzetting van 600 à 750 woorden. Het geven en verwerken van feedback is ook een onderdeel van deze praktijkopdrachten, hoewel dit proces niet behandeld wordt in de theorie. Dit zou een struikelpunt voor de leerlingen kunnen zijn als zij slechts aan de hand van een commentaarformulier een tekst van een klasgenoot moeten nakijken, terwijl over het proces van feedback vrijwel geen uitleg wordt gegeven.

De Swart (2015) bespreekt ook de didactische aanpak van schrijfvaardigheid in de methode. Wat volgens De Swart opvalt is dat er wordt uitgegaan van het principe leren-door- schrijven. Dit betekent dat een leerling leert door te doen, waardoor in de methode eerst een stukje theorie gegeven wordt, gevolgd door een praktische schrijfopdracht. Leerlingen krijgen hierdoor echter een dubbele taak opgelegd, namelijk een schrijf- en een leertaak. Het is vooral voor zwakkere schrijvers hierdoor lastig om naast het schrijven van een goede tekst ook de theorie te beheersen (Rijlaarsdam & Braaksma, 2004, pp. 3-7). De didactiek leren-door- observeren wordt door Rijlaarsdam en Braaksma geopperd als beter alternatief. Door het observeren van schrijfprocessen en schrijfproducten van klasgenoten leren leerlingen de schrijfstrategieën kennen en het reflecteren en van feedback voorzien van deze

schrijfproducten. Onderzoek door Couzijn (1995, 1999) heeft laten zien dat leren-door- observeren een effectieve didactiek is. In Nieuw Nederlands wordt wel de opdracht gegeven teksten van klasgenoten na te kijken en hierbij tips te geven ter verbetering, maar het

ontbreekt daarnaast aan duidelijke leerdoelen die het geven en verwerken van feedback beschrijven. De taak wordt wel gegeven, maar de leerling krijgt geen inzicht in het doel van deze taak wat volgens de curriculumtheorie van Biggs het leerproces belemmert.

4.2.3 Argumentatieve vaardigheden

De cursus Argumentatieve vaardigheden bestaat uit het hoofdstuk ‘Argumentatie’. In dit hoofdstuk worden in 5 paragrafen de volgende onderdelen behandeld: soorten argumenten, redeneringen, argumentatiestructuren, drogredenen en het beoordelen van argumentatie. De paragrafen beginnen telkens met een stukje theorie, waarop opdrachten volgen die ingaan op het analyseren en beoordelen van argumentatie. Doordat bij veel opdrachten een tekst gelezen dient te worden, wordt de leesvaardigheid hier ook bij betrokken. De argumentatiestructuur van deze tekst moet bijvoorbeeld in een blokjesschema gezet worden. In een latere opdracht moet de leerling ook zelf een blokjesschema maken en de argumenten op de juiste plaats zetten. Andere voorbeelden van opdrachten zijn het herkennen van het type redenering of drogreden. Er wordt slechts een enkele keer gevraagd om eigen argumenten naar voren te brengen om een standpunt te onderbouwen.

In de paragraaf over drogredenen is de laatste opdracht opvallend. Hierbij moet uit een aantal standpunten gekozen worden en een betoog van 150-200 woorden geschreven worden. In dit betoog moeten minstens twee goede argumenten en minstens twee drogredenen

verwerkt worden. Vervolgens wisselen de leerlingen hun betogen uit en kijken ze welke drogredenen ze herkennen in het betoog van hun klasgenoot. De argumentatieve vaardigheden worden dus geïntegreerd met de schrijfvaardigheid.

In de laatste paragraaf komen de voorgaande paragrafen samen. Er wordt een betoog gelezen dat beoordeeld moet worden op de argumentatie, de inhoud, de volledigheid en schrijver. Dit laat nogmaals goed de integratie van leesvaardigheid met argumentatieve vaardigheden zien.

4.3 Conclusie

In deze analyse van de lesmethode Nieuw Nederlands is gekeken naar de domeinen die in deze scriptie centraal staan. Deze worden in de methode als losse cursussen aangeboden. Qua studielast kost de cursus Schrijfvaardigheid verreweg de meeste tijd (64 slu). De cursus Leesvaardigheid kent daarentegen een studielast van 21 slu en Argumentatieve vaardigheden slechts 4 slu. Deze ongelijke verdeling zou verklaard kunnen worden door het feit dat de leesvaardigheid en de argumentatieve vaardigheden ook in de opdrachten van andere

cursussen getraind worden, waaronder de cursus Schrijfvaardigheid en de cursus Eindexamen. Dan is het echter nog steeds de vraag of de cursus Schrijfvaardigheid op deze manier niet te groot is en te veel tijd in beslag neemt. Docenten zouden door tijdgebrek misschien

onderdelen uit deze cursus overslaan die wel van belang zijn voor een goede schrijfvaardigheid.

Als gekeken wordt naar de inhoud van deze cursussen, valt op te merken dat lezen bij elk van deze cursussen een grote rol speelt. Ook de argumentatieve vaardigheden zijn in de cursussen Leesvaardigheid en Schrijfvaardigheid in sterke mate geïntegreerd. De integratie van de domeinen is dus in een bepaalde mate zeker aanwezig in de methode, zowel in de theorie als in de opdrachten. Het is echter niet zeker of deze samenhang ook functioneel gebruikt wordt door de docenten en of de leerlingen de samenhang inzien. Daarnaast blijven het wel losse cursussen, waardoor leerlingen het onderscheid tussen deze domeinen ook kunnen blijven ervaren en de samenhang niet duidelijk wordt. Het ontbreekt in de cursus dan ook aan overkoepelende leerdoelen. De referentieniveaus die per cursus genoemd worden kunnen ervoor zorgen dat leerlingen de vaardigheden die ze leren zelf ook aan die cursus koppelen en het grotere geheel niet zien. In het volgende hoofdstuk wordt op deze kwesties dieper ingegaan aan de hand van het kwalitatieve onderzoek waarvoor 12 docenten zijn geïnterviewd.