• No results found

Op veiligheid letten door jeugdhulpverleners

In document Mijn Andere Thuis (pagina 37-69)

6. Onderzoeksresultaten

6.6 Veiligheid

6.6.4 Op veiligheid letten door jeugdhulpverleners

Aan de jongeren is gevraagd hoe zij denken dat jeugdhulpverleners het beste op de veiligheid van pleeg- of gezinshuiskinderen kunnen letten. Een aantal jongeren geven aan dat ze begrijpen dat jeugdhulpverleners daar op moeten letten, maar dat dit tegelijkertijd een lastig opgave is waarvoor zij niet direct een oplossing kunnen bedenken:

36 Jongere (16) “Nou ik weet eigenlijk niet of je dat echt kunt, hoe je dat kunt weten. Ik bedoel, want je hebt ook natuurlijk heel vaak dat als iemand langs komt, dan doet iedereen anders of zo en dan weet je niet hoe het echt is. [..]. Ik bedoel dat is net een beetje zoals, als bijvoorbeeld, als je mishandeld wordt of zo dat dat, van de buitenkant zie je dat dan meestal niet.”

Jongere (18) “Je kan niet vragen van hoe het gaat. [..] stel het is een kind van zes is ofzo, dan zouden, ik zeg maar wat, die pleegouders dat kind gewoon in kunnen fluisteren, dingen [..], ja voor de rest kan je dat als hulpverlener niet heel goed inschatten want je weet nooit wat er hier echt thuis gebeurt. Ze kunnen wel vragen van: “Ja hoe gaat het hier?”. Dat doen ze bij mij ook altijd, zo’n veiligheidsonderzoek, maar ik kan alles zeggen.”

Jongere (18) “Ik weet niet of je daar heel veel aan kunt doen, als ze dat zelf niet aangeven. Ja, aan de ene kant zeg ik, je kan wel met ze in gesprek gaan maar niet iedereen die zegt dat direct [..]. Ik weet het niet joh, hoe je dat het beste kunt aanpakken.”.

Er zijn ook een aantal jongeren die een idee hebben over hoe jeugdhulpverleners het beste op veiligheid kunnen letten. Eén jongere (15) zegt dat het belangrijk is dat de jeugdhulpverlener een goede band opbouwt met het kind, zodat deze het idee heeft dat hij of zij altijd bij de jeugdhulpverlener terecht kan. Een andere jongere (15) zegt dat je moet proberen om met het kind te praten, maar jezelf niet opdringen of boos worden als het kind iets vertelt. Ook is er een jongere (17) die aangeeft hoe je het beste het gesprek kan aangaan met een kind: “…ook vooral het kind meenemen, uit huis zeg maar, om buiten te praten zeg maar. Want meestal, nou ja ik heb daar dan geen last van, maar misschien zijn er sommige jongeren die er met de ouders erbij het niet willen vertellen of dat ze in ieder geval in de buurt zijn, dat ze daar niet willen over praten.”. Een andere jongere (18) vindt dat de voogd moet afspreken met bijvoorbeeld de pleegzorgbegeleider dat hij of zij de contacten doet met het pleegkind en de pleegouders, als de voogd daar zelf geen tijd voor heeft. Er is ook een jongere (15) die aangeeft dat hij begrijpt dat die gesprekken er moeten zijn, met name in het begin, maar hij vindt het ook belangrijk dat je kan aangeven als je dat niet meer nodig hebt. Hij zit zelf bijvoorbeeld al acht jaar in het pleeggezin en vindt die gesprekken voor hemzelf overbodig.

Twee jongeren (13 en 18) vinden dat als er zorgelijke signalen zijn, deze serieus genomen moeten worden maar dat ze niet direct als waarheid moeten worden aangenomen. Het is volgens hen belangrijk om eerst met zowel pleegouders als het pleegkind te praten over wat er aan de hand is. Een andere jongere (14) vindt dit ook en geeft zijn eigen situatie als voorbeeld: “Nou ja wat ik dan zal doen is gewoon, net als wat ik had, een coach instellen die gewoon bij dat pleeggezin komt en dan, dat is wat ik zou doen hoor, ik weet niet, maar een coach die hun komt helpen en ondersteunen met ja, met het kind dat zeg maar. En dan later kijken van wat is nou echt het probleem wat hier achter zit en wat gaan we daar aan doen en wat kunnen we daar aan doen.”.

Er is ook een jongere (17) die veel ideeën heeft over hoe jeugdhulpverleners dit het beste kunnen aanpakken.

Zij vindt dat er aan de start, of als er problemen zijn, minimaal eenmaal per maand een gesprek moet zijn met pleegkinderen en pleegouders, apart van elkaar. Daarnaast zegt ze: “En een vaste voogd behouden. Dat je gewoon, desnoods om de vijf jaar dan een andere voogd krijgt. Desnoods dat, maar niet om het jaar of twee jaar, dat is denk ik te kort als je in een slechte situatie zit. Want je moet wel je voogd vertrouwen, kunnen vertrouwen, als je een probleem hebt.”. Ook is het belangrijk dat kinderen wordt geleerd dat ze zelf aangeven wat ze willen en welke hulp ze hierbij nodig hebben. Als kinderen spreken over problemen in het gezin, dan moet dit serieus worden genomen maar er moet ook gekeken worden of het kind de waarheid spreekt. Het komt namelijk voor dat kinderen iets verzinnen om aandacht te krijgen. Blijven praten met kinderen vindt ze erg belangrijk.

37 6.7 School

Alle jongeren volgen op dit moment een vorm van onderwijs: basisonderwijs, middelbaar onderwijs of een opleiding. Vrijwel alle jongeren geven aan dat het goed gaat op school. De meeste jongeren noemen ook als toekomstidee dat ze een diploma willen halen. De beroepen die de jongeren later willen beoefenen zijn onder andere: dierenarts, automonteur, meubelmaker met een eigen bedrijf, politieagent, eigen kledingwinkel of militair.

Eén jongere (12) heeft op dit moment problemen op school. Hij heeft vanwege zijn gedrag moeten wisselen van school en hij zit nu op een school waar hij extra begeleiding krijgt. Hij is hier sinds een paar weken begonnen en geeft aan al een aantal keer ruzie te hebben gehad met leraren en ook met een leerling. Ook heeft zijn oma een brief ontvangen waarin staat dat hij al veel schooluren gemist heeft. De jongere spreekt zich negatief uit over de school waar hij op zit, en dan met name de leraren. Vier andere jongeren hebben in het verleden wel eens problemen gehad op school. Een jongere (12) vertelt: “…ik was op de basisschool best agressief en ik kon niet zo goed met andere kinderen opschieten. Ik had toen maar één vriendin en toen hadden ze besloten dat ik een rugzak heb.”. Bij de vraag wat het hebben van een rugzak inhoudt legt ze uit: “Dat ik extra begeleiding nodig heb ofzo, omdat ze (lees: lerares) dacht dat het op de middelbare school niet goed zou gaan.”. Ze is dit jaar begonnen op het middelbaar onderwijs en ze vertelt dat het nu goed gaat. Een andere jongere (13) maakte haar huiswerk niet altijd en er was een kans dat ze moest afstromen. Haar pleegmoeder moest op gesprek komen op school. Het gaat nu goed met haar op school omdat ze meer haar best doet. Een jongere (18) die volgend jaar naar de universiteit gaat vertelt dat toen hij twaalf was het een periode slecht met hem ging. In die tijd is hij afgestroomd naar het VMBO. Hij legt uit hoe dit kwam: “Nou, foute vrienden en het boeide me allemaal niet meer zoveel. Vond school niks aan en ik dacht niet na over dat de toekomst wel belangrijk is.” Er is ook een jongere (15) die een vervelende tijd heeft gekend op school vanwege haar klasgenoten: “Toen stond ik eigenlijk d'r alleen voor met één van mijn vriendinnen en ja we hadden heel weinig contact met de klas en zo en we voelden ons daar gewoon niet veilig en ook gewoon niet prettig over hoe daar met ons om gegaan werd maar”. Ze zit nu in een andere klas en dat vindt ze fijn.

Een aantal jongeren vertelt over een persoon op school waar ze naar toe zouden kunnen gaan als ze een probleem hebben. Eén jongere (12) had op de basisschool een intern begeleider waar ze gesprekken mee had.

Ze vond haar niet aardig. Nu zit ze op de middelbare school en daar heeft ze ook een intern begeleider. Die vindt ze wel aardig. Ze zegt: “Meestal praat hij over hoe het gaat op school, een tijdje, en dan gaan we een spelletje doen.”. Het gaat nu ook beter met haar. Dit komt volgens haar niet per se door de intern begeleider maar omdat ze eerder één leraar had waar ze niet goed mee overweg kon en nu heeft ze meerdere leraren.

Een andere jongere (17) vertelt over een vertrouwenspersoon op haar school: “Ja daar heb ik zelf niks mee, maar ja het, bij een klasgenoot van mij hielp dat wel heel erg. Dus dat is echt ook per persoon, persoonlijk ook, of je dat wil of niet. Of je daar open voor staat of niet.”. Ook een andere jongere (16) vertelt: “Nou ze hebben het altijd wel over een vertrouwenspersoon op school maar ik heb nooit het idee gehad als ik echt een probleem heb dat ik dan naar diegene toe ga”. Een andere jongere (15) heeft ook een vertrouwenspersoon op school waar ze wel eens mee gepraat heeft. Ze geeft aan dat ze begrijpt dat niet iedereen dat nodig heeft. Alleen als er bijvoorbeeld iets speelt en je het niet direct aan iemand anders kwijt kan, kan je naar de vertrouwenspersoon op school gaan. Een andere jongere (18) heeft een studieloopbaanbegeleider op school, maar die vindt hij niet goed. Hij vindt dat je als mentor goed op de hoogte moet zijn van de situatie van de jongeren uit je klas. Twee andere jongeren (15 en 15) hebben een mentor die ze leuk vinden. Eén daarvan zou daar naar toe gaan als er iets is.

Vrijwel alle jongeren geven aan dat hun omgeving ervan op de hoogte is dat zij in een pleeggezin of gezinshuis wonen. Het verschilt per jongere of en hoe vaak zij er over praten met bijvoorbeeld klasgenoten. Eén jongere (12) geeft aan dat zijn klasgenoten weten dat hij in een gezinshuis woont, maar dat ze hier verder nooit over praten. Dit geldt ook voor een andere jongere (16), maar zij geeft erbij aan dat ze er geen geheim van maakt.

38 Drie jongeren vertellen dat hun klasgenoten allemaal weten dat ze in een pleeggezin of gezinshuis wonen en dat ze het er ook regelmatig over hebben. Eén jongere (15) vertelt: “En daar gaat het gewoon over en dan is het weer een keer 'ja nou oké, nu zet ik het onderwerp stop en gaan we weer over iets anders praten'. Want de hele tijd over jezelf praten dat klinkt ook zo raar.”. Een andere jongere (13) heeft het er ook met haar klasgenoten over en zegt erbij: “Alleen leraren volgens mij niet, maar die, dat gaat hun ook niet echt aan.”. Een derde jongere vertelt dat ze in groep 2 een spreekbeurt heeft gehouden over de pleegzorg. Ook geeft een aantal jongeren aan dat ze open zijn over bijvoorbeeld de reden dat ze niet bij hun ouders kunnen wonen, maar dat ze de echte persoonlijke dingen alleen met hun vrienden bespreken. Eén jongere (18) vertelt: “Als je het vroeg dan [..] vertelde ik je, maar ik zou het nooit uit mezelf vertellen eigenlijk. Ik loop er niet zo open mee, van zo'n bordje of op m'n voorhoofd 'ik ben pleegkind'.”. Dit geldt ook voor twee andere jongeren.

Een aantal jongeren vertelt dat zij in het verleden wel eens gewisseld zijn van school. Het wordt niet bij iedere jongere duidelijk hoe zij deze wisseling ervaren hebben. Eén jongere (14) vertelt wel over zijn ervaring: “Als je van een katholieke school, of van een christelijke school naar een openbare school gaat en dan weer naar een christelijke school en dan weer naar een openbare, dat is wel heel erg raar, hele andere wisseling.”.

Sommige jongeren geven aan dat zij vanuit hun pleeg- of gezinshuisouders ondersteuning krijgen bij hun schoolgang. Deze ondersteuning bestaat uit: het stimuleren van de jongere, helpen bij huiswerk of de verantwoordelijkheid bij de jongere laten. Met één jongere (18) ging het een periode slecht op school en hij was afgestroomd naar een lager niveau. Hij vertelt hoe zijn pleegouders hem hebben geholpen: “Nou zij hebben gezegd van, als jij niet leert dan haal je zelf een onvoldoende. Dus dan heb jij zelf later een probleem.

Nou ja toen dacht ik wel van oh ja shit, maar zij hebben nooit gezegd jij gaat nu leren. Dus ik moest het wel altijd zelf doen, het moest wel uit mezelf komen anders heeft het volgens mij ook echt niet, dan wil je het niet zelf zeg maar, dus ik vind dat wel chill altijd.”.

6.8 18+ en nazorg

6.8.1 Wonen na achttien jaar

Vier jongeren geven aan dat zij verwachten dat zij na hun achttiende jaar op zichzelf gaan wonen. Eén jongere (12) zegt: “…dat is mij ook verteld dat je meestal zeventien-en-een-half op kamers gaat zodat je daar vast aan kan wennen en dan ga je op je achttiende [..] studeren.”. Een andere jongere (13) geeft dit ook aan. Zij legt uit dat de pleegzorg dan stopt. Haar zus (16) zegt dat ze volgend jaar uit huis gaat, niet omdat ze dat graag wil, maar omdat ze dan in een andere stad gaat studeren. Eén jongere (14) geeft aan dat hij zelf graag rond die leeftijd op kamers wil. Een andere jongere (15) denkt nu dat ze op haar achttiende op zichzelf gaat maar zegt ook: “…ik weet niet of ik dan wel op m'n eigen benen kan staan, dat zien we dan wel weer en anders dan blijf ik nog wel gewoon langer.”.

Vijf jongeren geven aan dat ze waarschijnlijk na hun achttiende jaar bij hun pleeg- of gezinshuisouders blijven wonen. Eén jongere (15) legt uit: “…puur omdat ik van mezelf weet dat ik er dan nog niet helemaal klaar voor ben. Dat kan ik nu al voorspellen.”. Dit geldt ook voor haar pleegzus (15). Drie jongeren laten het er van afhangen wanneer ze hun opleiding hebben afgerond of werk hebben gevonden. Eén daarvan (17) legt uit:

“…pas als ik mijn opleiding heb afgerond en gewoon aan het werk ben en zo en geld verdien. Als ik gewoon in staat ben om een huisje te huren en voor mezelf kan zorgen. Ja ik kan wel voor mezelf zorgen, daar niet van, maar dat 't gewoon financieel en zo allemaal goed is om op mezelf te gaan wonen. En er zitten ja heel veel jongeren zitten bij mij op school, die wonen zeg maar op kamers zelf en dan hoor je dat zelf amper kunnen rondkomen en zo. Nou bij het idee alleen al...”.

39 Drie jongeren zijn op dit moment achttien jaar en zij wonen alle drie nog bij hun pleegouders. Ze weten nog niet precies wanneer ze op zichzelf willen gaan wonen. Met twee twaalfjarige jongeren is niet gesproken over waar zij denken dat ze na hun achttiende gaan wonen.

6.8.2 Einde jeugdzorgmaatregel

Bij de meeste jongeren eindigt de jeugdzorgmaatregel als zij achttien jaar zijn. Aan de oudere jongeren is gevraagd wat zij van die leeftijd vinden. Vijf jongeren zeggen dat zij achttien jaar een goede leeftijd vinden. Eén jongere (17) legt uit waarom: “Nou ja ik vind het wel een goede leeftijd op zich want je bent dan toch wel volwassen en nou ja volgens de wet en nou ja ik vind dat dat wel goed is omdat ja je wil toch niet je leven lang aan jeugdzorg vast blijven zitten. En voordat je achttien wordt, wordt alles goed geregeld, wat je wil en zo en wat er gaat gebeuren als je straks achttien bent dus dat wordt allemaal heel goed geregeld en je wordt allemaal op voorbereid dus.”. Ook een andere jongere (13) legt uit waarom zij dat vindt: “Want dan ben je eigenlijk ook volwassen dus kun je zelf gewoon dingen doen want je kan niet je hele leven bij je pleegouders of ouders wonen dan word je ook niet echt zelfstandig.”. De andere jongeren vinden dit ook. Eén jongere (18) zegt wel dat hij het jammer vindt dat zijn pleegouders nu geen vergoeding meer krijgen.

Er is ook een jongere (18) die deze leeftijdsgrens voor zichzelf goed vindt, maar denkt dat dit niet voor iedereen geldt. Voor sommige jongeren zal er volgens hem een uitzondering gemaakt moeten worden, bijvoorbeeld voor jongeren die op latere leeftijd in een pleeggezin zijn komen wonen. Dat vindt een andere jongere (18) ook.

Hij zegt dat jongeren die op een groep hebben gewoond begeleiding tot hun 21ste moeten kunnen krijgen.

Vier jongeren geven aan dat zij achttien jaar te jong vinden. De reden die zij hiervoor geven is dat jongeren rond die leeftijd vaak nog niet op hun eigen benen kunnen staan. Ze hebben meestal nog geen baan en kunnen nog niet alles zelf regelen, zoals verzekeringen. Eén jongere (15) denkt dat veel jongeren die zelfstandigheid wel leuk lijkt, maar dat het ook vaak fout gaat omdat ze dat nog niet aankunnen. Een andere jongere (15) zegt dat hij vindt dat hij geluk heeft dat hij bij zijn pleegouders kan blijven wonen na zijn achttiende, totdat hij er zelf klaar voor is: “Want ik geloof niet dat elk kind die achttien wordt zichzelf kan redden.”. Hij vertelt dat hij anders begeleid zou moeten wonen en dat ziet hij niet zitten.

6.8.3 Voorbereiden op zelfstandigheid

Aan de jongeren is gevraagd wat zij onder zelfstandigheid verstaan. De volgende punten werden genoemd:

 Op jezelf wonen;

Jongere (18): “Nou als je echt zelfstandig bent dan woon je op je zelf.”

 Zelf kunnen koken;

 Een (bij)baan hebben;

 Je eigen financiën regelen;

Jongere (18): “Ik probeer wel gewoon m’n studie zelf te betalen zonder te lenen.”

 Zelf dingen ondernemen;

Jongere (13): “Ik ga zelf heel vaak naar de stad.”

 Je eigen grenzen kennen.

Jongere (17): “Ik weet wel waar mijn grenzen liggen en wat ik wel en wat ik niet kan doen.”.

Aan de jongeren is gevraagd wat hun pleeg- en gezinshuisouders doen om jongeren voor te bereiden op zelfstandigheid. Eén jongere (18) legt uit dat zijn pleegouders hem niet straffen als hij iets verkeerd doet, maar dat ze hem zelf de gevolgen laten ervaren. Hij leert op die manier verantwoordelijk te zijn. Een andere jongere (18) geeft aan dat hij wordt gestimuleerd om dingen zelfstandig te regelen, maar dat zijn pleegouders bijspringen als het nog niet lukt. Als voorbeeld noemt hij het afsluiten van een zorgverzekering. Weer een andere jongere (17) legt uit hoe het in het gezinshuis gaat: “..het begint altijd met je eigen kamer opruimen, eigen was doen, eigen bed opruimen en zo, het is nu al gewoon normaal. En ja leren met geld omgaan, daar heb ik nog wel moeite mee maar ja dat leer ik vanzelf.”. Er is ook een jongere die zelfstandiger wordt doordat

In document Mijn Andere Thuis (pagina 37-69)