• No results found

Ook tertiaire inkomensbestanddelen doen er toe: SCP-onderzoek

4.2 Inkomensverdeling in Nederland

4.2.4 Ook tertiaire inkomensbestanddelen doen er toe: SCP-onderzoek

50 60 70 80 90 100 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

cumulatief percentage personen cq. huishoudens met inkomen

c u mu la tie f p e rc e n ta g e v a n h e t in k o me n

herverdeling in de secundaire sfeer herverdeling binnen huishoudens Series1

toelichting: Afnemende ongelijkheid, van rechts af; primair inkomen van individuen, besteedbaar inkomen van individuen, gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van huishoudens en de egalitairian. bron: CBS Inkomensstatistiek (CBS IPO 1999) en eigen bewerking

De verdeling van besteedbare huishoudensinkomens is gelijkmatiger dan die van individuen en de primaire inkomens van individuen zijn het meest ongelijk verdeeld. Aangezien de drie curven elkaar niet snijden, kan het Lorenz-dominantie-theorema ongeclausuleerd worden toegepast: er is zowel een nivellerende werking uitgegaan van de inkomensoverdrachten in de secundaire sfeer (weergegeven door het zwarte vlak) als van de grootte en de samenstelling van het huishouden (grijze vlak). Op het oog kan aan Figuur 4.3 worden afgelezen dat het effect van de huishoudenssamenstelling ruwweg even groot is als de invloed door tussenkomst van de overheid (inkomensoverdrachten én sociale zekerheid - in ruime zin). Overigens moet worden opgemerkt dat het uitermate lastig is om beide effecten elk afzonderlijk toe te rekenen. Immers, herverdeling binnen huishoudens is mede het gevolg van de tussenkomst door de overheid (cf. De Vries, 1994, p. 193).

4.2.4 Ook tertiaire inkomensbestanddelen doen er toe: SCP-onderzoek

Het SCP doet vanaf 1975 onderzoek naar de verdelingseffecten van gebonden overdrachten.11 In 1981 verscheen de omvangrijke studie Profijt van de overheid in 1977, waarin een zo volledig mogelijk beeld werd gegeven van de verdeling van gebonden overheidsuitgaven en -inkomsten (SCP, 1981). Deze reeks is opgezet om periodiek inzicht te geven in de neerslag van tertiaire inkomensbestanddelen bij individuele huishoudens.

11 Als eerste verscheen een verkennende studie over de verdelingseffecten van overheidsuitgaven in de sectoren onderwijs en volkshuisvesting (Ritzen e.a., 1977).

In 1994 is het derde en meest recente rapport in deze reeks verschenen (SCP, 1994). Nadien is het profijtonderzoek voorgezet, doch niet zozeer in afzonderlijke studies maar als onderdeel van het tweejaarlijkse Sociaal en Cultureel Rapport. Door het onderzoek te herhalen wordt het mogelijk de uitkomsten in een tijdsperspectief te plaatsen.12 Dit biedt mogelijkheden om veranderingen in de verdelingsresultaten in verband te brengen met betrekkelijk autonome ontwikkelingen en beleidsingrepen. Enkele belangrijkste conclusies uit de SCP-onderzoeken op het terrein van de inkomensverdeling zijn:

Ten eerste blijkt de inkomensongelijkheid niet veel te veranderen wanneer ook rekening

an de overheid' opmerkelijk gelijk verdeeld in de tijd

wordt het profijt van de overheid niet wordt gehouden met gebonden inkomensoverdrachten. Dit betekent dat er in de tertiaire sfeer geen wezenlijke herverdeling naar inkomensgroepen tot stand wordt gebracht. Zo schrijft het SCP (1994, p. 216-218): 'Een dergelijk resultaat is wellicht acceptabel in het licht van de vooral allocatieve doelstellingen die de overheid met de voorzieningen heeft (...), maar het is teleurstellend wanneer men een bijdrage had verwacht aan het realiseren van een andere welvaartsverdeling'.

Ten tweede blijkt het 'profijt v

(meetperiode 1977-1991). Hoewel het lastig is om verschuivingen in het 'profijt van de overheid' toe te schrijven aan achterliggende factoren - met name wanneer het gaat om het effect van overheidsbeleid -, is de directe invloed van het overheidsbeleid op de uitgavenverdeling bescheiden en wisselend geweest. Bescheiden in vergelijking met de invloed van demografische en maatschappelijke factoren; wisselend omdat sommige beleidsingrepen ten gunste zijn gekomen van de lagere inkomensgroepen en andere ten gunste van de hogere inkomensgroepen.

In meer recente SCP-studies (1998 en 2002a)

integraal, maar veelal per thema geanalyseerd. Voor de analyse van de trend in inkomensongelijkheid over een langere periode maakt het SCP gebruik van data uit CBS IPO. Daarbij wordt overigens lang niet altijd het gehele traject primair-secundair inkomen in de beschouwing betrokken. Veelal gaat het om de onwikkeling van één inkomensbegrip (het gestandaardiseerde besteedbare inkomen), zoals de analyse van de inkomensongelijkheid in de periode 1977-1995 (SCP, 1998, p. 106-111). Het SCP heeft onlangs ook het gehele inkomenstraject geanalyseerd waardoor inzicht wordt gekregen in de samenstellende delen van de inkomenongelijkheid, en ontwikkelingen daarin (SCP, 2002 en 2003). Dan blijkt dat de herverdeling van inkomen vooral door sociale uitkeringen tot stand wordt gebracht. De herverdelende werking van directe belastingen en de sociale premies is aanzienlijk minder. Overigens is de herverdeling in het traject primair-secundair inkomen in 1999 nagenoeg gelijk aan de herverdeling van 1990. Bij de profijtstudies was de focus van het SCP vooral gericht op tertiaire inkomensbestanddelen. In een aantal gevallen heeft het SCP ook gegevens gepresenteerd over het proces van inkomensvorming (primaire sfeer) en inkomensherverdeling (secundaire sfeer) dat voorafgaat aan die derde geldstroom. Tabel 4.5 bevat een fraaie opstelling voor het inmiddels gedateerde jaar 1991 waarin de ongelijkheid van inkomens in het gehele traject primair-tertiair inkomen samenvattend wordt weergegeven. In één oogopslag kan de mate van herverdeling in het gehele inkomenstraject worden afgelezen, ook gespecificeerd

12 De resultaten worden meestal gepresenteerd in 10%-groepen van het secundaire inkomen van huishoudens. Soms ook samengevat in één ongelijkheidsmaatstaf (Gini of Theil).

naar tussenliggende onderdelen. De tabel laat zien dat de herverdeling vooral door sociale uitkeringen tot stand wordt gebracht. De herverdelende werking van directe belastingen en de sociale premies is aanzienlijk minder.13 Wanneer rekening wordt gehouden met de grootte en de samenstelling van het huishouden daalt de ongelijkheid nog iets verder als gevolg van de herverdeling binnen huishoudens. Het verdelingseffect van gebonden overdrachten is bijna verwaarloosbaar.

Tabel 4.5 Herverdeling in het traject primair - tertiair inkomen in 1991 x miljard -coëf Gini-coëff primair inkomen bedrag Theil

gulden ficiënt iciënt

374 0,618 0,575 -/- werkgeverspremies + + premies eerd) ( ( ( nddelen 2 -23 0,003 0,002 +/+ sociale uitkeringen 105 -0,308 -0,154 bruto inkomen 456 0,308 0,417 -/- pensioen -10 -0,009 -0,006 -/- sociale premies -77 +0,013 +0,006 -/- belastingen -82 -0,050 -0,037 secundair inkomen 286 0,245 0,368 (idem, gestandaardis 219) 0,209) 0,030)

+/+ saldo tertiaire besta 11 -0,007 -0,002

tertiair inkomen 97 0,238 0,366

bron: eigen bewerking van SCP (1994, p. 38 en p. 187-189)

anneer voor een reeks van jaren goed vergelijkbare cijfers bekend zouden zijn, kan op

.3 Inkomensverdeling in internationaal perspectief

e afgelopen jaren is het inzicht in empirisch onderzoek over de inkomensverdeling in

aantal landen op een eenduidige manier samengevoegd. Op basis van gegevens van LIS W

basis daarvan worden geanalyseerd in welke mate de inkomensverdeling is gewijzigd als gevolg van overheidsingrijpen in ruime zin, dan wel valt toe te rekenen aan veranderingen in de primaire sfeer. Met name zou het interessant zijn om te weten welk deel van de verandering in de inkomensverdeling mag worden toegeschreven aan de (veranderingen in de) sociale zekerheid en belastingheffing. In hoofdstuk 6 ondernemen wij zo'n poging, waarbij we ons in het bijzonder concentreren op de herverdeling in de secundaire sfeer in de periode 1977-1999.

4

D

OECD-landen sterk verbeterd (Gottschalk e.a., 1997). Een belangrijke ontwikkeling was de introductie van de Luxembourg Income Study. De Luxembourg Income Study (LIS) beoogt de opbouw van een gegevensbank waarin aan dergelijke problemen zoveel mogelijk tegemoet wordt gekomen. In het LIS-project wordt datamateriaal uit een groot

13 Opmerkelijk is de denivellerende werking van de sociale premies in 1991: zij vergroten de inkomensongelijkheid. Dit komt mede doordat de hoogte van de premie aan een maximum is gebonden.

kunnen inkomensverdelingen tussen landen worden vergeleken, zowel op één moment, als in de tijd. Over de oorzaken van de ontwikkeling van de inkomens-verdeling is echter - ondanks veel recent onderzoek - nog weinig bekend, zeker in internationaal vergelijkend perspectief (zie Gustafsson en Johansson, 1997).14 Dat is ook niet zo verwonderlijk, omdat de inkomensverdeling en de veranderingen daarin door een zeer groot aantal factoren worden bepaald, terwijl die factoren bovendien sterk kunnen verschillen tussen landen (Gottschalk en Smeeding, 1997; Atkinson e.a., 1995). In deze paragraaf gaan we op internationaal vergelijkende basis na in welke mate de inkomensverdeling is veranderd. Hiertoe vatten we literatuur op dit terrein samen.

.3.1 De inkomensverdeling internationaal vergeleken

verdeling van inkomens in e wereld.15 Sommigen bevatten omvangrijke datasets omtrent indices van Daarbij maken we onderscheid tussen de mate van inkomensongelijkheid op enig moment en de ontwikkeling van de inkomenongelijkheid sinds 1979 (paragraaf 4.3.2). Deze analyse beperkt zich tot een groep geïndustrialiseerde landen waarvoor dergelijke gegevens beschikbaar zijn. Er zijn echter tal van studies (en websites) die gegevens bevatten over de (ontwikkeling) van inkomensverdeling in de wereld. Daarover gaat nu eerst paragraaf 4.3.1.

4

Op het World Wide Web treft men diverse sites aan over de d

inkomenongelijkheid en armoede voor een groot aantal landen. Zo hebben Deininger en Squire (1996) een groot databestand samengebracht. Hun database omvat de Ginicoëfficiënten en decielaandelen voor 101 landen. Voor de meeste landen zijn gegevens beschikbaar voor de periode 1960 tot begin jaren negentig van de vorige eeuw. De Deininger-Squire database geeft aan of inkomenongelijkheid is berekend op basis van bruto of netto inkomens, en of deze inkomens zijn toegerekend aan huishoudens of individuen. De data voor een specifiek land heeft betrekking op een gespecificeerd datajaar. Barro (1999) heeft een nadere selectie gemaakt en elk van de observaties geclassificeerd als 1960, 1970, 1980, of 1990 (deze gecompileerde dataset is gebruikt in zijn bekende regressies van economische groei). Tabel 4.6 illustreert de waarden van de Gini voor alle landen die tenminste twee of meer datajaren in de database voorkomen in de periode 1960-1994 (9 daarvan zijn Sub Saharan Africa).

14 Föster (2000) analyseert de trend en belangrijke factoren van de inkomensverdeling en armoede op basis van een geharmoniseerde enquête in 21 OECD-landens.

15 De bekendste site is van UNU/WIDER - UNDP World Income Inequality Database (WIID);

http://www.wider.unu.edu/wiid/wiid.htm. Zie ook

http://www.worldbank.org/html/prdmg/grthweb/dddeisqu.htm en

Tabel 4.6 Illustratieve data van inkomensongelijkheid in de wereld

waarden Gini 1960 Gini 1970 Gini 1980 Gini 1990

aantal landen 49 61 68 76 gemiddelde 0,432 0,416 0,394 0,409 maximum 0,640 0,619 0,632 0,623 minimum 0,253 0,228 0,210 0,227 standaardafwijking 0,100 0,094 0,092 0,101 verandering in de jaren 60 in de jaren 70 in de jaren 80

gemiddelde waarde Gini -0,016 -0,022 0,015

toelichting: De gepresenteerde waarden hebben betrekking op 'the closest ten-year value to the actual date of the survey on income distribution'. Uitgangspunt zij de data die Deininger en Squire (1996) zelf markeren als 'high quality'. Barro heeft deze database uitgebreid met een aantal observaties uit nationale inkomensstatistieken.

bron: Barro (1999)

De tabel illustreert dat de inkomenongelijkheid in de wereld in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw is gedaald. De inkomensongelijkheid nam toe in de jaren tachtig. Vanzelfsprekend zijn landenspecifieke afwijkingen van deze trend meer regel dan uitzondering voor elk van de hier gepresenteerde decennia.

In dit onderzoeksgebied is sprake van een afruil tussen kwaliteit van de data en de omvang van de dataset. Er bestaan gegevens over de inkomensverdeling in een groot aantal landen, maar deze data hebben in veel gevallen geen hoge kwaliteit en zijn dikwijls lastig te vergelijken. Ondanks de inspanningen van Deininger en Squire, van Barro, en anderen, blijken de ongelijkheidsindices in grote databases niet goed bruikbaar voor landenvergelijkende studies (Atkinson en Brandolini, 1999).16

Veelbelovend in het onderzoek naar veranderingen in de inkomensverdeling tussen landen is het gebruik van tijdreekspaneldata. Jammer genoeg zijn landenvergelijkende paneldata schaars (zie Headey e.a., 1997).17 De Luxembourg Income Study bevat de best beschikbare gegevens om de ontwikkeling in de inkomensverdeling te analyseren. Een belangrijk voordeel van LIS is dat een coördinerende instantie eisen stelt bij de aanlevering van gegevens door de deelnemende onderzoeksinstellingen en statistische bureaus ten behoeve van een zo groot mogelijke uniformering. De database van LIS omvat inmiddels inkomensgegevens voor meer dan 25 landen voor een periode langer dan 20 jaar. Thans werkt LIS aan de constructie van de zogenaamde vijfde Wave van

16 Sommige studies proberen rekening te ouden met landenspecififieke verschillen. Zie o.a. Dollar en Kraay (2000). Echter, het gebruik van geavanceerde econometrische technieken om voor dergelijke verschillen te corrigeren levert niet erg precieze uitkomsten op (zie noot 8 van de auteurs zelf). Meer in het algemeen geldt dat het gebruik van de Deininger-Squire (1996) data-set, nogal grof is. Atkinson en Brandolini (1999) hebben kritiek op het gebruik 'this type of large secondary data-sets'.

7 Voor slechts een paar landen zijn paneldata beschikbar voor een periode van meer dan tien jaar. 1

inkomensdatasets voor 27 landen. De inkomensgegevens van Wave V zullen voor de meeste landen betrekking hebben op de jaren 1999 en 2000. De eerste Wave bevatte inkomensgegevens voor omstreeks 1980 van 12 landen. Overigens komen de omvangrijke datasets steeds met enkele jaren vertraging beschikbaar voor gebruikers. Zo heeft de meest recente dataset van landen in LIS veelal betrekking op de jaren 1994 en 1995. Ook de meest recente dataset voor Nederland is inmiddels gedateerd en betreft het jaar 1994. Zie voor een uitgebreid overzicht van het LIS-project Atkinson e.a. (1995).

Met behulp van LIS-gegevens kan een analyse worden gemaakt van zowel verschillen van niveaus van inkomensongelijkheid tussen landen als van veranderingen in de tijd in de inkomensongelijkheid in diverse landen. De LIS produceert de best bruikbare data om een landenvergelijking te maken van de inkomensongelijkheid op enig moment. Volgens Smeeding (2000) zijn LIS-data minder goed toegerust om ook de ontwikkeling in de tijd te kwantificeren. Idealiter zou men graag beschikken over een datareeks die zowel consistent over tijd als tussen landen is. Helaas ontbreekt het op dit moment nog aan zo'n project (Atkinson e.a., 2000, p. 1). Derhalve dienen gebruikers van LIS-data zich bewust te zijn van de beperkingen die nu eenmaal kleven aan een dergelijke dataverzameling, zoals de definitieverschillen van inkomen, verschillen in dekkingsgraad van de populatie (immigranten), verschillen in methode van data-verzameling, en verschillen in de periodiciteit van verschijning waardoor (mogelijke) bias als gevolg van economisch-cyclische variaties in de inkomensongelijkheid niet zijn uit te sluiten (Smeeding, 2000, p. 214-219).