• No results found

Onze leestafel

In document Het Belfort. Jaargang 2 · dbnl (pagina 59-79)

VLAAMSCHE Taal- en Letterkamer. - In hare zitting van 15 December heeft de Taalkamer tot leden benoemd de heeren H. Stallaert, letterkundige te Everbeek bij Brussel, A. De Vos, krijgsdoctor te Gent, en Th. Coopman te Brussel. Jonker De Pauw is ondervoorzitter benoemd in de plaats van M. Van Beers.

De benoeming der eere- en briefwisselende leden is verschoven tot in Januari. A.

Volgens de Portefeuille van 23 oct. 86 zou Van Beers geen zitting willen nemen hebben in een wetenschappelijk lichaam met Frans de Potter. Om de verdiensten van den geschiedschrijver Frans de Potter te doen uitschijnen, 't kome ons te binnen dat hij vijfmaal bekroond wierd door de Academie, 't eerste wetenschappelijk lichaam van Belgenland. Laat ons eens hertelijk lachen met dat wetenschappelijk lichaam,

corps scientifique, dat den liberalen flamingant of liever franskiljon verraadt. Hier

is de waarheid. De Taalkamer zal prijskampen te beoordeelen en prijzen uit te deelen hebben. 't Is daar de reden waarom van Beers en anderen zoo vinnig erachter zaten om hun volk in de Taalkamer te krijgen. Eer van Beers, indignabundus, zijn ultimatum uitgedreegd had, was hij, omnium primus zijne reiskosten en zitpenningen van de twee eerste vergaderingen op gaan strijken: een halve ure nadien ging hij uit met Rooses zonder groeten!

Rekeningen der stad Brugge in 1302. - Onder de volgende fransche hoofdinge, verscheen te Brugge eene zeer kostelijke uitgave van vlaamsche oorkonden: 1302. Le Compte communal de la ville de Bruges. Mai 1302 à Février 1303, avec une introduction et une table des noms, par Jules Colens, conservateur des Archives de l'Etat à Bruges, suivi d'un Glossaire par Aug. Van Speybroeck. Bruges, imprimerie De Zuttere-Van Kersschaver. 1886 LII 1-401 bl. 't Zijn allerkostelijkste bewijsstukken uit onzen heldentijd. Ze maken ons vele namen bekend van dappere klauwaarts die in den reuzenstrijd tegen Vrankrijk hun bloed te pande stelden. De

zend kleine en echte bijzonderheden, die ze bevatten geven ons eene trouwe weêrprente, eene levendige en oorspronkelijke verbeelding van 't leven onzer voorvaders in de jaren 1300. Hoe aantrekkelijk in haren eenvoud en is die oude dietsche sprake niet die voor iedere zake eenen passenden name vindt! Hoe

eigenaardig en klinken al die oudnederlandsche namen niet der Vlamingen van 1302! Wat al oudheidskundige gesteenten en blinken er op iedere bladzijde niet van dien kostbaren oorkondenboek! Wat al kleine aanteekeningen die toch elk een tafereelken van den handel en den wandel onzer voormenschen veropenbaren! Daar zien we al de Brugsche neringen te voorschijn komen met hunne ‘hoftmans’, al de legerscharen gelijk ze gekleed en gereed gingen in 1302. Wij treden in de huizen der vlaamsche poorters en leeren hun huisgerief kennen. Wij zien de stad uitgaven doen voor waslicht, voor kamerversieringen, voor tafelgereedschappen, wijn en eetwaren, 't gene ons de zaken der veertiende eeuwe afschetst. In 't eerste stuk, hebben wij de ontvangsten, van aangeslegen waren, binnen Brugge, van verbuurde goederen, renten en pachten buiten Brugge, van ‘sculden die men den vianden sculdech was’, van 14,048 pond parisis voor verbuurden wijn, van 't losgeld der gevangenen op den ‘goeden Vridach’ der Brugsche Metten, van de gewone inkomsten van de stad. In 't tweede stuk komen de uitgaven voor den kost en den nooddruft van Willem van Gulik en Jan van Namen, voor de solde der Oostheeren, voor den kost van ‘mijnen heere Guy’ broeder van Jan van Namen, voor de heirvaarten van ‘Winendale Cassele ende Curtrike’ en verschillige andere heirvaarten en onkosten. Bij de oorkonden is er een woordenboek gevoegd. 't Is een nieuwe dietsche taalschat. Hij bevat veel merkweerdigen, oudheidskundigen uitleg. 'k Zou nochtans mijne plichten verzuimen, moest ik verzwijgen dat de opsteller de bouwstoffen voor de bediedenis der woorden, en de bewijzen dier beteekenissen heeft bijeengehracht zonder ze in een behoorlijk verband te schikken. Iemand die de schatten verzamelde, die de opsteller vergaard heeft, zou alsdan zijnen woordenboek beginnen maken.

Loquela. - De bijdrage die in 't Belfort, Eerste Jaarg. no11 handelde over Vlaamsche Taalkunde en kwam van mij niet. Ik ben gewoon onder al wat ik schrijf mijnen naam te zetten. 'k Ben ver van 's eens te zijn met den schrijver in zijn oordeel over Loquela. Wat kan de opsteller van Loquela van kante laten, waar behoeft hij nog op te klimmen als hij voor ieder woord, waar hij den uitleg van waagt alles raadpleegt, alle

taalkundige schatten doorzoekt en doorpeilt, de laatste navorschingen benuttigt, al de canons of etymology in de reuzenwerken der duitsche, fransche, engelsche, nederlandsche taalgeleerden dagelijks tegenkomt? Wat zouden wij hem verwijten, wat mogen wij nog meer van hem

verwachten als wij weten dat zijn taalblad alle maanden de misslagen der grootste taalmeesters verbetert, licht verspreidt waar Littré en Brachet origine inconnue teekenen, den weg wijst waar Noord-Nederland op den dool is, aan elkendeen heel ootmoedig hulpe over wederhulpe verschaft? - In no4 Oostmaand 1886 staat er eene meesterlijke studie over de drie bediedenissen van 't woord waaien, met talrijke voorbeelden opgeluisterd, over de wisselgedaante van waaien, haaien en al de dietsche stamverwante woorden. ‘Ik zei hooger dat bijkans al de zustertalen de woorden

waaien, haaien, haaiten verloren hebben; ik had moeten zeggen uitgenomen de

Dietsch-Fransche zustertale, dat is de tale der oude Franken, de hedendaagsche Walsche of Fransche tale, voor zoovele zij nog Franksch, dat is Duitsch of Dietsch gebleven is.... De tijd zal komen dat niemand de fransche tale volkomen en zal verstaan zonder onze oude Vlaamsche tale machtig te zijn.... Ten bewijze.... De fr. schrijvers zijn 's eens om te zeggen dat het fr. w. hait, met geheel zijnen aanhang, van duitschen (leest van Frankischen) oorsprong is, maar ze spreken malkaar, met

Brachet en Grimm daarbij, een en al tegen, als 't te zeggen is waar de bronne spruit

die dat woord geleverd heeft. Onze brave Kiliaen wist en leerde, al van in 't jaar 1574, dat het Dietsch-Fr. w. haiter ons oud Frankisch-Vl. woord haaiten, verhaaiten,

(haaien, verhaaien, waaien, verwaaien), verwachten, verlangen, wenschen is.’ - In

no5 Pietmaand 1886, staat de uitleg van het vliegende, ongeboekte voor den eersten keer opgevangen w. kestig, kerstig, korstig, korzelhoofdig; daarbij staan een groot getal woorden die steunen op de grondveste krz, met e, a, o geklankt. Verder wordt het w. schemelsgaren uitgeleid. Schemelsgaren is schiemansgaren en een schieman is een man die voor in 't schip kijkt en schouwt of er niets in den weg van 't vaartuig te zien of te bespeuren en is dat men moet ontvaren om den rechten en den veiligen loop te houden. Loquela vermoedt schien = spien = zien. 't En is maar een gissen. De stafwissel sch = sp = z wordt door verschillige voorbeelden goed gemaakt. Wij zouden tot de volle zekerheid komen, konden wij een skien = zien in de eene of de andere germaansche sprake ontdekken. De oudste germaansche gedaanten luiden in 't Saksensch: sehan, oud hoogd: sëhen, 't oud angels. Seon, 't oud friesch: Sîa. Oude Folk-Lore. - 't Ware eene aantrekkelijke navorsching al de spelen in de verschillige gauen na te speuren en op te zanten, om ze met deze der oudheid te vergelijken en ter wete te komen tot hoeverre oude geplogentheden door den loop der eeuwen, te midden der puinen van zoovele inrichtingen en beschavingen in voege zijn gebleven.

Op Egyptische stukken en steenen, als gedenkenissen van lang vervlogen tijden door de vroede Egyptenkunde met zoo veel zorge

uitgedolven, opgezameld en bewaard, en komende uit het tijdperk van het twaalfde vorstengeslacht, staan de spelen gekapt en verbeeld, waar de oude Egyptenaren hun verzet e n tijdverblijf plachten in te zoeken.

Binnen den huize vonden ze hun genoegen in het damspel, het spel van paar en onpaar, en voornamentlijk in 't spel dat de Italianen mora heeten, het micare digitis der Romeinen, aldus bij Cicero genoemd; in 't dietsch is 't Peertgen wel bereyt, pick

olye ofte graef, cock cock rij wel, zegt de kostelijke Nomenclator van Hadrianus

Junius.

In de opene lucht was 't vooral in 't kaatsspel dat de ouden hun beschot vonden. Deze die den bal misten moesten peerd staan voor de winners die malkander den bal toewierpen tot dat hun ook de bal ontvloog. Ονοι, ezels, hieten bij de oude Grieken deze die moesten de winners op hunnen rugge dragen. In een ander spel wierpen de spelers verschillige ballen in de lucht en zij moesten ze vangen met de armen op de borst gekruist.

De oefening met den stok, de kamp, het opheffen van zware gewichten, al de grieksche worstelkundige spelen waren in Egypten gegeerd en staan op de gedenkstukken afgebeeld. (Polybibl. Afl. oct. 86).

Allerhande maren. - De geschiedkundige gilde, le Comité flamand de France hield den 27 September laatstleden eene vergadering in de zaal van het kollegie, te Iperen. Kanunnik De Haisnes las eene schoone voordracht over den Iperschen schilder Broederlam en ijn vermaard autaarblad van Dijon. - Verleden jaar heeft het Comité ook het vijftiende boekdeel zijner Jaarboeken uitgegeven die zoo vele schatten van oudheden, folk-lore en geschiedenis wegens Fransch-Vlaanderen bevatten. In dit vijftiende deel staan verschillige merkweerdige navorschingen van Ign. De Coussemaker over den beiaard van Belle, over het klooster van Sint-Antonius te Belle en de oude geplogentheden die met den eeredienst van Sint Antonius verbonden worden. Vele bijdragen getuigen ook van den onverpoosden iever van den Voorzitter van het Genootschap den heer Bonvarlet van Duinkerke. (Annales du Comité Flamand de France. Tome XV 1883-1886. Lille Quarré Grand place.)

- De heer Justi heeft in het Escuriaal eene schilderij van Rogier Van der Weyden ontdekt.

- De heer Am. Joos begint in 't Katholiek Onderwijs van November eenige spreekwoorden te drukken aan de volkstaal ontleend, over deugden en ondeugden.

- Op de schouwburgen van Parijs zijn ze verplicht, dezen winter, bij gebrek aan nieuwe oorspronkelijke fransche tooneelspelen Hamlet van Shakespeare te berde te brengen, vertaald of liever in 't fransch verkleed door Alexander Dumas, eersten van name en P. Meurice.

- Een boekenkundig werk over het boekwezen der geschiedenis van Parijs, binst de fransche Omwenteling gaat uitgegeven worden door de stad Parijs en zal veertig duizend fr. kosten.

- Goré ot ouma, 't ongeluk van verstand te hebben: dat is de russensche name van een zeer vermaard en zeer kluchtig Russensch blijspel in vier bedrijven door Griboièdove in 1824 gedicht en door A. Legrelle in 1885, te Moscou, ten prijze van 3,50, in 't fransch overgezet.

- J.-W. Brouwers, sprekende van The song of Hiawatha door het Davidsfonds uitgegeven, drukt in den Wet-Nederlander van 1 Nov. 1886: ‘Zonder het

West-Vlaamsch tot lingua Toscana nella bocca Romana te willen hooren verheffen, mag men toch met genoegen zien, dat er mannen zijn als de taalkundige pastoor en dichter Guido Gezelle, die uit de oude mijnen onbekende schatten aan het licht brengen.’

- J. Staes schrijft in de Vlaamsche School, loopende jaargang, bl. 167: ‘Wij zegden het reeds vóór twee jaren, en herhalen het thans nogmaals: al die aan vreemde talen ontleende rijmlooze dichtvormen strooken niet met het Nederlandsch en kunnen hoogstens in vertalingen worden geduld... Moest die zucht tot rijmlooze verzenmakerij zich voortdurend uitbreiden, onze letterkunde zou op een dwaalspoor worden gevoerd, en het groote, dat is het lezend publiek, zou van alle verzenbundels, eenen afschuw krijgen...’

Dat kan waar zijn voor vele verzenverzamelingen die hedendaags uitgegeven worden, in onze Nederlandsche letterwereld. Als de verzen gedicht zijn door eenen waren dichter, eenen gemoedelijken vinder, die met de tale speelt, dan zult ge nooit gewaar worden, bij 't lezen, als er rijmen zijn of niet.

J. CLAERHOUT.

Boekbeoordeeling.

Jozef in Dothan, uitgegeven door A.-M. Verstraeten, S.J., bij S. Leliaert, A. Siffer & Cie, te Gent.

DE ondergeteekende kondigde voor eenigen tijd met groot genoegen eene uitgave aan van Vondels Lucifer, opgehelderd door den eerw. pater Verstraeten. Met niet minder voldoening zag hij bovengenoemd werk verschijnen en wenscht hij dit bij 't nederlandsch-lezend publiek in te leiden.

Pater Verstraeten koos tot titel: Studiën over Vondel en zijn Jozef in Dothan, om, zegt hij, aan het boek eenen ‘eigennaam, en hoegenaamd geen soort- of gemeenen naam’ te geven. Het gekozen opschrift toone aan ‘wat het boek inhoudt... en wat het den schrijver gekost heeft’: namelijk - studiën.

Wij hebben hier dan ook een deel van 316 bladzijden, waarin de eigenlijke tekst des treurspels met de noten slechts 116 blz. beslaat. Het overige gedeelte van 't werk is gewijd aan Vondels leven, stijl, taal, bronnen, en aan de beschouwing zijner karakters, het doel van het spel, de inkleeding, enz. Alle deze onderdeelen zijn met liefde en vernuft behandeld.

Ook worden uitheemsche dichters, die dergelijke onderwerpen kozen bij onzen dichter vergeleken, en aan Père Le Jay, die, als leeraar der rhetorica in het Collège

Louis le Grand een tooneelwerk Joseph schreef, een afzonderlijk hoofdstuk gewijd,

om te bewijzen hoever zijne trilogie beneden die van Vondel staat (265-277). Men weet dat Père Le Jay een der voornaamste schrijvers over onderwijs en tooneelkunst was, die het gezelschap van Jezus in die dagen heeft opgeleverd. Père Jouvancy en Père Le Jay hebben in de eerste plaats voorschriften gegeven over de inrichting der balletten, die in het begin der 18eeeuw te Parijs gewichtiger waren dan de schoonste treurspelen van Corneille of Racine. Het werk De choreis dramaticis van Le Jay is beroemd. Het verscheen in 1725 in de verzameling Bibliotheca

rhetorum. Bovendien heeft Le Jay evenveel treur- en blijspelen als balletten

geschreven, waaronder wij Vota, Revocata virtutem inter et Fortunam concordia, als de meest wijsgeerige zouden kunnen noemen.

Genoeg. Pater Verstraetens vergelijkingen leveren belangrijke stof tot nadenken. De schrijver heeft ook volkomen gelijk, waar hij zegt dat aan Vondel eerst dán recht wordt gedaan, wanneer men de drie Jozefstukken bijeen beoordeeld. Dán leveren zij eerst een geheel op.

Wij zijn het evenwel niet met hem eens, waar hij eene zekere achting betoont voor hen, die een tooneelstuk onvoldoend en

onafgewerkt verklaren, wanneer de boosheid aan 't slot niet wordt bestraft (bl. 21). Maar, zegt de schrijver, de voorstelling van Jezus Lijden en dood kan daarom toegelaten worden, dewijl het ons b e w u s t is dat de verheerlijking volgt.

Ik voor mij heb een ander begrip van den esthetischen indruk dien een tooneelwerk moet maken.

Voorzeker moet die indruk een zedelijke zijn; doch die zedelijkheid hangt van de bestraffing der boosheid niet af. De moord op Desdemona gepleegd is het tragische gevolg van den bandeloozen hartstocht van Otello. Hij werkt in dit meesterstuk van Shakespeare uit een psychologisch en esthetisch oogpunt bevredigend, al zou men een' doodslag op het tooneel op zich zelven onesthetisch kunnen noemen(1)

. Dit slechts in 't voorbijgaan.

Wij hebben ons niet minder over Verstraetens uitleggingen te verheugen, al komen velen daarvan ons overtollig voor. Men zie bijv. de woorden scherreprechter, drek,

pij, lachten, eenige noten op blz. 97, 99, 101, 110 (men denke aan op end' op), 112

(als voor dan is gewestelijk) 140 (men zegt ook voor tegenpaus in 't hgd. Afterpapst), 146. Bij deze gelegenheid zou men kunnen opmerken hoe vele uitdrukkingen, die heden alledaagsch en banaal zijn, in Vondels tijd nog in hoogen stijl pasten. Eindelijk is de verwijzing V.T. niet zeer duidelijk, dewijl men op blz. 82, 88 en 297 eene afdeeling vindt getiteld Vondels taal.

Dit zij genoeg bedild. Voortreffelijk is het boek en munt nog verre boven

Verstraetens Lucifer uit. Het is nuttig voor jong en oud, en, gelijk eerstgenoemd werk van Le Jay zoowel voor professoren als studenten geschreven.

Formaat, papier en druk zijn puik verzorgd.

Leuven.

DrPAULALBERDINGKTHIJM.

In een Duitsch Tijdschrift, lezen wij de volgende beoordeeling van Vondels meesterstuk ‘Lucifer.’ Taal- en letterkundig verklaard door A.-M. VERSTRAETEN, S.J.: ‘Eine sehr sorgfältige, gut ausgestattete Schulenausgabe, mit Einleitung und erklärenden Anmerkungen. Wir begrüssen sie als ein sehr erfreuliches Zeichen, das in Belgien das Interesse an der älteren niederländischen Literatur eher am Wachsen, als am Abnehmen ist. Auch Deutschen, die sich eingehender mit dem Studium des grössten holländischen Dichters beschäftigen wollen, werden die sprachlichen und sachlichen Erläuterungen des Herausgebers manchen erwünschten Aufschluss bieten.’

Stimmen aus Maria-Laach. (Jahrgang 1887. Erstes heft.)

(1) De groote tooneelspeler Salvini wurgt in de rol van Otello zijne vrouw achter een bedgordijn.

‘Algemeene wereldlitteratuur!’

HET winderige pleonasme ‘Algemeene Wereldlitteratuur’ is eene schepping van Goethe, ofschoon het denkbeeld zelf van hem niet is uitgegaan. Eene wereldlitteratuur behoort aan wereldburgers: eene litteratuur zonder nationaliteit, met eene

gemeenschappelijke, niet openlijk erkende, strekking, en wier voortbrengselen den stempel van een streng afgebakend individualisme dragen. Zulk eene litteratuur, ware ze mogelijk, zou een geducht wapen zijn in de handen der vrijmetselarij, wier ideaal - de wereldrepubliek - daardoor misschien alleen zou kunnen verwezenlijkt worden.

Weinigen misschien weten hoe, in de tweede helft der vorige eeuw, het helsche plan beraamd werd om te vernietigen wat God gemaakt had. Het eenmaal mislukt ontwerp van den Babelbouw moest hervat worden, thans echter op een grootere schaal, en met meer praktische - helaas! heillooze inzichten. Eene volmaakte maatschappij zonder God; geene grenzen meer; geen onderscheiden volken; eene gemeenschappelijke taal; gelijkheid in kleederdracht; eenheid in alles. Het grondbeginsel wat zoo eene maatschappij moest leiden zou zijn - het algemeen belang; de eenige menschenplicht - onderlinge verdraagzaamheid.

Dat schoone plan zou dan eigenlijk de triomf van het individualisme zijn, en die maatschappij niet anders dan een hoop menschen. Het zou wel eene samenleving

zijn, maar geene maatschappij. Eene maatschappij kan niet bestaan zonder band, en wie ter wereld zal dien band leggen en voortdurend ongeschonden bewaren, zoo het God niet is? Kwam ooit zulk een staat van zaken tot stand, dien gaf ik geen drie maanden levens. Dan ware er geen vuur van den Hemel noodig om dat nieuwe Babel te vernielen; dat zouden de bouwmeesters zelve wel doen.

Volgens het plan der sekte moest de wereldlitteratuur tot die groote eenheid den weg banen en wel voornamelijk, door het vernietigen der zoogenaamde vooroordeelen - Godsdienst, monarchie, recht van eigendom, zedelijkheid, huwelijkstrouw, enz.

Toen Goethe dat woord - wereldlitteratuur - neerschreef, was het onding reeds lang aan den gang. Berlijn, waar de verfranschte Frederik II een school van ongodsdienstigheid had opgericht, was de hoofdsmederij van de toekomstige wereldlitteratuur. Twee drukkersgasten, Fred. Nicolai en Mozes Mendelssohn, vrienden en bondgenooten van Lessing, hadden, door dezen bestuurd, het vuur der samenzwering aangeblazen, en hielden de gisting in de letterkundige wereld steeds levendig. Men bereidde eene krachtige reactie om het christelijk element te bannen uit de ridderlitteratuur, uit de sprookjes, en uit de romantische tafereelen van het dagelijksch leven. Aug. Lafontaine en zijne school, waar de beginselen van algemeene zedelijkheid en van vaderlandsliefde toch nog eenigszins geeerbiedigd waren gebleven, werden door de kritiek gehoond en bespottelijk gemaakt; en terwijl de saamgezwoornen den oorlog aandeden aan een overspannen sentimentalisme, vernietigden zij, met denzelfden slag, de edelste, de meest dichterlijke, gevoelens in de harten hunner medeburgers.

Goethe, in zijne romans, en in het grootste getal zijner tooneelspelen, slaat de zedelijkheid geheel en al den bodem in. Maatschappelijke plichten kent hij niet; veel min nog godsdienstige. Het overspel wettigt hij door den nooddwang, het ineluctabile

fatum der heidenen.

In document Het Belfort. Jaargang 2 · dbnl (pagina 59-79)