• No results found

Ontworteling en laag zelfbeeld: behoefte aan binding en zingeving

4 Factoren van invloed op radicaliseringsprocessen (literatuur en interviews)

4.2 Ontworteling en laag zelfbeeld: behoefte aan binding en zingeving

In de vorige paragraaf zagen we hoe een behoefte aan rechtvaardigheid voortkomt uit gevoelens van achterstelling en de relatie met het (politieke) systeem. In deze paragraaf gaat het om het zelfbeeld van moslims en de sociale binding met de maatschappij. Het gaat erom in hoeverre zij deel uitmaken van de samenleving en in hoeverre ze zich geaccepteerd en gewaardeerd voelen in de samenleving. Maatschappelijke binding en sociaal kapitaal hebben te maken met iemands plaats in de maatschappij, met zijn betrokkenheid en zijn maatschappelijk vertrouwen. Processen van identiteitsvorming en specifieke behoeftes aan binding, acceptatie en waardering spelen een belangrijke rol in radicaliseringsprocessen.

4.2.a Binding en sociaal kapitaal

Sociaal-cultureel gezien is er nog steeds een duidelijke kloof tussen de autochtone en allochtone Nederlander, ook in Amsterdam, hetgeen zorgelijk is, daar blijkt dat meer interetnische contacten leidt tot meer onderlinge waardering en minder negatieve stereotypen (Gijsberts en Dagevos 2005). Het is waarschijnlijk dat meer verbondenheid met de maatschappij de kans op radicalisering doet afnemen. De kloof blijkt uit de fysieke segregatie, uit de weinige ‘gemengde’ contacten en uit verschillen in opvattingen. Er zijn daarnaast duidelijke verschillen tussen de maatschappelijke participatie en de organisatiegraad tussen Marokkanen en Turken. Met name de organisatiegraad is belangrijk in het verspreiden van vertrouwen in (het politieke deel) van de gevestigde orde.

De sterke segregatie op de woningmarkt is een zeer praktische indicator van de kloof.

Ter illustratie: veertien procent van de Amsterdammers is van Turkse of Marokkaanse herkomst, maar in de stadsdelen Bos en Lommer en Geuzenveld-Slotermeer is bijna veertig procent van Turkse of Marokkaanse herkomst. In Osdorp en Slotervaart is dit bijna een kwart van de bevolking en in Zeeburg en De Baarsjes nog steeds ruim een vijfde. Op buurtniveau is de concentratie nog sterker zichtbaar; in negen van de 94 buurtcombinaties is een derde of meer van de bevolking van Turkse of Marokkaanse achtergrond. In de wijk de Kolenkit in Bos en Lommer is dit zelfs zevenenvijftig procent (zie Tabel 26 in de Appendix). Zoals O+S opmerkt, komt de segregatie ook tot uiting in het feit dat er opvallend weinig ‘gemengde’

scholen zijn (eenderde van de scholen), en relatief veel ‘witte’ en ‘zwarte’ (ook beide eenderde van de scholen) (2004: 84)10.

Ook sociaal gezien is er afstand met de Nederlandse samenleving, die in de afgelopen tijd alleen maar toegenomen lijkt te zijn. Hoewel een grote verbondenheid met de etnische groep niet hoeft te betekenen dat er afstand gevoeld wordt met de Nederlandse samenleving, gaat dit in de praktijk samen met een vriendengroep die sterk etnisch bepaald is, zo blijkt uit de Burgermonitor. Turken en Marokkanen identificeren zich verreweg het sterkst van alle etnische groepen met de eigen etnische groep in Amsterdam (zie Tabel 31 in de Appendix).

Veertig procent geeft aan zich zeer verbonden te voelen met de etnische groep, terwijl dit voor de meeste etnische groepen onder de twintig procent ligt. Ook hebben Turken en

10 Indeling naar het percentage leerlingen van niet-westerse achtergrond met laagopgeleide ouders. Witte scholen minder dan 25%; zwarte scholen: 75% of meer; gemengde scholen: tussen 25% en 75%.

Marokkanen, met name ten opzichte van Surinamers en Antillianen, relatief vaak voornamelijk vrienden uit de eigen etnische groep. De Turken spannen hierin de kroon: ruim 40 procent heeft slechts of hoofdzakelijk vrienden uit de eigen etnische groep. Van Marokkanen is dit 34 procent en van Surinamers en Antillianen 28 en 23 procent. Het SCP spreekt in haar rapport zelfs van tweederde van de Turken die overwegend vrienden en kennissen hebben uit de eigen etnische groep (70 procent), en ruim de helft van de Marokkanen (60 procent) (Gijsberts en Dagevos 2005). Turken en Marokkanen van de tweede generatie hebben beduidend meer gemengde vriendengroepen dan de eerste generatie.

Volgens O+S hebben naast generatie ook opleidingsniveau en werk positieve effecten op het aantal multiculturele contacten (2004: 65) Het SCP wijst op het effect van gemengde wijken:

hoe groter het aandeel niet-westerse allochtonen in een wijk, hoe meer degenen die daar wonen met mensen uit de eigen groep omgaan (Gijsberts en Dagevos 2005). De grote taalachterstand van veel allochtonen heeft ook een negatief effect op de integratie. Wel is de taalachterstand de laatste jaren afgenomen (O+S 2004). Assimilatietheorieën voorspellen dat de sociale afstand tussen etnische groepen in de samenleving afneemt in de loop van de tijd, maar helaas is er van deze te verwachte trend, niets te merken (Gijsberts en Dagevos 2005). In de hele periode van de jaren ’90 (dus niet alleen na 9/11!) nam het aandeel Turken en Marokkanen dat in de vrije tijd in eigen kring verkeert toe. De toename is het grootst onder de tweede generatie en dan vooral onder Turken. De oorzaak is te zoeken in het aantal importbruiden en vooral in de toegenomen concentraties etnische minderheden in de grote steden.

Niet alleen is er sociaal gezien afstand, ook ervaren veel moslims een kloof in waarden en normen. Door veel moslims, vooral jongeren, worden de westerse en islamitische levenswijze gezien als niet verenigbaar. Rond de veertig procent van de Turkse en Marokkaanse jongeren vindt dit (SCP 2005). Dit wordt gevoed door het wijd verbreide beeld dat de westerse samenleving immoreel is, decadent, mechanisch en van god los – zonder menselijke warmte, solidariteit, fatsoen en enige opofferingsgezindheid. Ook de permissieve opvoedingspatronen en de rechten van vrouwen zijn sommige moslims een doorn in het oog en staan vaak haaks op de traditionele opvoeding die meer gebaseerd is op autoriteit, straf en discipline.

De maatschappelijke participatie is volgens O+S bij Marokkanen veel lager dan bij autochtone Nederlanders en bij Turken (2004). Terwijl zowel van autochtone Nederlanders als van Turken ongeveer drie op de tien Amsterdammers wel eens vrijwilligerswerk doen, zijn er dit onder Marokkanen twee op de tien. Ook zijn de Marokkanen veel minder georganiseerd dan de Turken. Er zijn veel minder Marokkaanse dan Turkse zelforganisaties (O+S 2004).

Etnische organisaties zijn belangrijk voor de politieke oriëntatie van migranten, zo stellen Fennema en Tillie (1999 en 2001). Zij stellen dat etnische organisaties bijdragen aan een verspreiding van maatschappelijk en politiek vertrouwen en daarmee aan een hogere politieke participatie. Aangezien radicalisering inhoudt dat er een afname is van vertrouwen in de gevestigde orde, valt te verwachten dat meer sociaal kapitaal een goede manier vormt voor het tegengaan van radicalisering en dat radicalisering samengaat met een lager sociaal kapitaal. Ook Buijs beschrijft dat een sterker maatschappelijk middenveld in staat is maatschappelijke en religieuze onvrede om te zetten in politieke actie en daarmee radicalisering waarschijnlijk tegengaat (Buijs, Demant, Hamdy 2006). Het feit dat in de laatste jaren de netwerken van allochtone organisaties dunner geworden zijn, is in dit licht dan ook zorgwekkend (Fennema en Tillie 2004).

Operationalisering in Burgermonitor. In de Burgermonitor zijn verschillende variabelen opgenomen waarmee onderzocht kan worden wat de binding is van de respondenten met de samenleving en hoe het staat met het sociaal kapitaal. Dit zijn de variabelen ‘niet thuis

voelen’, ‘zich verbonden voelen met de etnische groep’, ‘lidmaatschap van organisaties’,

‘vrijwilligerswerk doen’ en ‘wel eens de moskee bezoeken’ (zie kader).

Variabelen in de Burgermonitor: Sociale binding en sociaal kapitaal

• Niet thuis voelen. (Schaal 0-2)

o Kunt u aangeven in welke mate de volgende uitspraak voor u geldt: Ik voel me thuis in Amsterdam. Geldt deze uitspraak ... Antwoorden: ‘een beetje voor u’

en ‘niet voor u’.

o Kunt u aangeven in welke mate de volgende uitspraak voor u geldt: Ik voel me thuis in de buurt waar ik woon. Geldt deze uitspraak... Antwoorden: ‘een beetje voor u’ en ‘niet voor u’.

• Zich verbonden voelen met de etnische groep. (Schaal 1-5)

o Kunt u aangeven in welke mate u zich verbonden voelt met uw eigen etnische groep in Amsterdam. Antwoord: ‘helemaal niet verbonden’ tot ‘zeer

verbonden’.

• Lidmaatschap organisaties (Schaal: 0-1)

o Met welke van de volgende organisaties bent u verbonden? Antwoord: [1 of meer organisaties geselecteerd].

• Vrijwilliger zijn (Schaal 0-1)

o Bent u in 1 of meerdere organisaties onbetaald actief als vrijwilliger?

Antwoord: [alle antwoorden behalve ‘nee’].

• Moskee bezoeken. (Schaal 0-1)

o Bezoekt u wel eens een kerk, een moskee of andere plaats voor religieuze of levensbeschouwelijke bijeenkomst? Antwoord: ‘ja, moskee’.

4.2.b Aspecten van identiteitsvorming

Radicalisering heeft sterk te maken met het ontwikkelen van een identiteit, het ontwikkelen van ‘wie ben ik?’ en ‘wat wil ik?’. Deze vragen spelen vooral onder jongeren, vandaar dat deze paragraaf zich specifiek richt op identiteitsvorming onder jongeren.

Een positief zelfbeeld is van groot belang voor de ontwikkeling van zelfvertrouwen, voor een gevoel van binding en betekenisgeving. Het zorgt voor een groter probleem- en conflictoplossend vermogen en de capaciteit om kritisch en autonoom te zijn (Heitmeyer e.a.

1997). Heitmeyer e.a. wijzen er ook op dat een gebrek aan eigenwaarde gepaard gaat met een zucht naar stabiliserende zekerheden. Het lijkt dus waarschijnlijk dat een gebrek aan acceptatie en een negatief zelfbeeld mensen ontvankelijk kunnen maken voor radicalisering.

Of, zoals een van onze respondenten het verwoordt:

‘Zeker de wat slimmere jongens die op gegeven moment breken met de straat, omdat ze ambitieus zijn en ‘serieus’ worden, komen in een groot gat terecht. Ze missen back-up, het warme nest dat de straat toch ook is. Wie vertelt hen dat ze goede mensen zijn?’ Onderzoeker.

We belichten een aantal aspecten die het proces van identiteitsvorming onder veel Nederlandse moslimjongeren kenmerken: modernisering en individualisering, hybride identiteit en het morele vacuüm dat dit met zich mee kan brengen, generatiekloof, behoefte aan zingeving en tot slot een gebrek aan psychologische veiligheid. Daarna bespreken we de rol van de islam in deze processen.

Modernisering en individualisering. Modernisering kenmerkt zich door pluralisme in oriëntaties en levensstijlen, door secularisatie en door liberale opvattingen met betrekking tot democratische regelingen (Heitmeyer e.a 1997). Dit veroorzaakt ambivalentie en een gebrek

aan oriëntatie voor veel jongeren: er zijn meer keuzemogelijkheden, maar daardoor is er ook minder zekerheid; de manieren om je te onderscheiden nemen toe, evenals het belang om je te onderscheiden; de gelijkheid wordt groter, maar daardoor groeit ook de concurrentiedruk; het verlies van oude structuren maakt dat de behoefte aan erkenning toeneemt; vrijheid brengt tegelijkertijd ontheemding; en de toegenomen mogelijkheden voor zelfverwezenlijking gaan gepaard met een afbraak van vanzelfsprekendheden (p.38, 169).

Een ander aspect van modernisering is individualisering. En hoewel processen van immigratie en integratie lang zijn geformuleerd in termen van groepsprocessen, zien we momenteel ook binnen de moslimgemeenschap een proces van individualisering. Jongeren maken steeds meer individuele keuzes en hechten belang aan concepten als zelfontplooiing, onafhankelijkheid en autonomie. Ook religie wordt steeds meer gezien in termen van individuele keuzes. Dit gaat samen met een verschuiving van normen en waarden, en het stellen van persoonlijke keuzes boven de dwang van collectieve religieuze tradities. Dit houdt niet automatisch in dat er ook sprake is van privatisering en secularisering van het geloof. De individuele invulling kan zowel modern als fundamentalistisch zijn:

‘Je moet zelf op onderzoek te gaan en zelf de Koran te lezen – want daar staat alles in (…)

En ik wil ook geen hoofddoek dragen omdat mijn vader dat zou willen, dat mag niet volgens het geloof, dwang. Maar ik weet zeker dat ik ooit wel een hoofddoek zal dragen.’ Leerlinge vmbo.

Hybride identiteit en moreel vacuüm. De vraag ‘wie ben je?’ is voor de meeste moslim jongeren niet gemakkelijk te beantwoorden. Ze bevinden zich in twee culturen, en voelen zich van beide niet volledig onderdeel. Ze voelen zich enerzijds niet volledig geaccepteerd en opgenomen in de Nederlandse samenleving. En anderzijds is de band met het moederland van hun ouders vaak verzwakt. Ze spreken de taal minder en kennen de tradities niet goed. Ze komen er alleen in vakanties, voelen zich daar een buitenlander en worden daar vaak ook als buitenlander gezien.

Veel jongeren hebben een hybride identiteit. Ze voelen zich Turk, moslim, Amsterdammer én Nederlander (hoewel veel van de jongeren zichzelf in het openbaar niet als Nederlander betitelen – eerder als Amsterdammer). Dit betekent dat ze met meerdere waardesystemen tegelijk om moeten gaan. Daarin zijn de meesten pragmatisch en creatief, maar sommigen ervaren de kloof als onoverbrugbaar. Zij vormen een zwakke binding met één van de culturen of zelfs met beide, en weten niet hoe ze moeten handelen en wat ze moeten vinden. Dit ‘morele vacuüm’ leidt soms tot emotionele en gedragsproblemen. Het is ongemakkelijk en kan mensen ertoe brengen één cultuur radicaal af te wijzen.

Generatiekloof. Zowel de hybride identiteit als de individualisering leidt tot grote verschillen tussen generaties. Terwijl ouderen vaak het behoud van de eigen cultuur belangrijk vinden, hebben jongeren vaak sterk de neiging tot (gedeeltelijke) aanpassing. Dit ‘vernederlandsen’

leidt bij sommige ouders tot angst om vervreemd te raken van hun kinderen en zij veroordelen het gedrag van hun kinderen. Statusverlies van de ouders en een religieuze afstand draagt in veel gevallen bij tot de generatiekloof.

Statusverlies van de ouders, en in het bijzonder van de vader, kan leiden tot verstarring en verharding van de opvoeding. De vader, die traditioneel een bijzonder autoritaire rol heeft in het gezin, was in veel families al wat van zijn aanzien verloren toen vrouw en kinderen zich vóór de gezinshereniging zelfstandig moesten redden. Daarnaast zijn veel vaders werkloos, waardoor ze niet kunnen voldoen aan de rol van kostwinner. Ook is er statusverlies omdat kinderen vaak al van jongst af aan hun ouders moesten bijstaan in hun contact met de buitenwereld. Veel ouders schieten ernstig te kort in het bijstaan van hun kinderen. Zij kunnen hun kinderen niet helpen met het inrichten van hun leven in de Nederlandse maatschappij en het maken van belangrijke keuzes.

Ook draagt een religieus conflict bij tot afstand tussen ouders en jongeren. De meeste ouders hebben hun kinderen islamitisch opgevoed. Door het verdwijnen van de nationaal-etnische banden en de ontmoeting met de Nederlandse samenleving gaat een aantal jongeren op zoek naar een eigen islam, een ‘zuivere’ islam vrij van de ‘oppervlakkige’ Marokkaanse tradities van hun ouders. De jongeren kunnen zich zo een respectabele plaats toe-eigenen naast de ouders. Vaak worden ouders dan ook door hun eigen kinderen als onwetend bestempeld. Veel van deze ontwikkelingen worden door de ouders toegejuicht omdat zij graag zien dat hun kinderen religieus zijn, maar soms vinden zij dat de jongeren te streng in de leer worden. Dan treedt het effect op dat ouders juist bang zijn dat de jongeren te veel afstand nemen tot de Nederlandse samenleving en daarmee hun maatschappelijke kansen verkleinen.

Zingevingsvraag. Buijs, Demant en Hamdy beschrijven dat het proces van radicalisering vaak extra hevig optreedt als iemand op een zogenaamd ‘breukpunt’ staat in zijn leven: het moment van een ingrijpende gebeurtenis, zoals een nieuwe school of het overlijden van een dierbare. Ook kan het optreden wanneer iemand is ‘vastgelopen’ en op een punt in zijn leven staat waarop hij het gewoon niet meer weet. Op dat moment passen oude ideeën en wereldbeelden niet meer bij de nieuwe situatie en moeten er nieuwe visies ontwikkeld worden. Vaak gaat dit gepaard met een zekere mate van sociaal isolement. Er is behoefte aan nieuwe antwoorden op levensvragen, maar ook aan warmte en geborgenheid.

Niet iedereen in zo’n situatie zal radicaliseren. Radicaliseren is een proces van verwijdering en vervreemding. Iemand die meer binding heeft met zijn omgeving en de bredere samenleving – bijvoorbeeld door gedeelde ervaringen, een gedeelde taal, een gedeelde identificatie, maar ook het zich op zijn plek voelen en gewaardeerd voelen – zal minder snel radicaliseren dan iemand met weinig binding. Wat hiermee samenhangt is een positie van (relatieve) deprivatie. Als iemand het gevoel heeft dat hij weinig te verliezen heeft zal hij eerder radicaliseren.

Psychologische veiligheid. Jongeren hebben acceptatie, vertrouwen en steun nodig. Gebrek hieraan heeft negatieve gevolgen voor het zelfbeeld van de jongere en daarmee voor zijn of haar houding ten aanzien van de maatschappij. Het maakt star en defensief, het vergroot de kans op slachtofferdenken, op distantiëring en op een terugtrekking binnen de eigen groep.

In de literatuur over psychologische onveiligheid en identity threat worden de gevolgen van zo’n situatie uitgewerkt (Edmondson 2003, Kahn 1990, Straw, Sandelands and Dutton 1981). Elk mens heeft behoefte aan psychologische veiligheid, een situatie die zich kenmerkt door vertrouwen en wederzijds respect en afwezigheid van een gevoel van bedreiging, bijvoorbeeld niet geaccepteerd of gewaardeerd worden zoals je bent.

Psychologische veiligheid stimuleert het welbevinden van mensen in hun situatie omdat ze zich vrij voelen om zichzelf te zijn. Ze voelen zich gewaardeerd en weten dat ze risico’s kunnen nemen en dingen uit kunnen proberen, zonder afgestraft te worden om wie ze zijn en wat ze doen. Ze weten wat ze aan hun omgeving hebben. Dit is ook bevorderlijk voor de omgeving omdat mensen zich betrokken voelen bij hun omgeving en hun rol daarin (personal engagement). Ze laten zien wie ze zijn, kruipen niet in hun schulp, tonen inzet en gaan sociale contacten aan (ook buiten de eigen groep). Ook spreken ze ideeën en wensen uit en staan open voor nieuwe ideeën. Deze houding stimuleert het constructieve karakter van discussie en interactie.

Een bedreiging van de persoonlijke identiteit, identity threat, en de situatie van psychologische onveiligheid hebben negatieve effecten die stress-gerelateerd zijn, en er zijn verschillende manieren waarop mensen daarop reageren. Major beschrijft deze aan de hand van drie dimensies (Major en O’Brien 2005), die we ook in andere artikelen tegenkomen (Ellemers Spears en Doosje 2003, Tajfel 1982). De eerste dimensie heeft te maken met de

oorzaak. Men kan de oorzaak van de situatie in zichzelf zoeken, maar een gangbare reactie op psychologische onveiligheid is het toeschrijven van een slechte situatie aan een externe oorzaak, of zoals Major e.a. noemen een external locus of control (2005: 404). Hiermee wordt de oorzaak van een situatie van achterstelling niet gezocht in de eigen persoonlijke acties en eigenschappen maar in discriminatie door de omgeving, wat een bescherming vormt voor de eigenwaarde. Maar dit zorgt ook voor een houding van slachtofferschap en voor een gebrek aan zelfkennis, zoals Major en O’Brien. beschrijven. Het verhindert inzicht in de eigen sterkten en zwakten en kan daardoor leiden tot ‘overambitie’ en vervolgens tot extra frustratie als de verwachtingen niet waargemaakt kunnen worden. Ook Heitmeyer e.a. zagen in hun onderzoek dat veel jongeren een (te) hoog ambitieniveau hebben, met name de jongeren met een hoger opleidingsniveau.

De tweede dimensie die Major beschrijft is die van distantiëring of juist van extra betrokkenheid. Een bedreiging van de identiteit kan tot gevolg hebben dat iemand zich juist wil bewijzen en zich extra inzet. Maar het alternatief, een houding van distantiëring, wordt in de literatuur gezien als de meest gangbare reactie op psychologische onveiligheid.

Psychologische onveiligheid leidt tot personal disengagement, tot passiviteit, een defensieve houding en het zich onthouden van sociale contacten. Ook zorgt het voor starheid; mensen vallen terug op het bekende en nemen geen nuances meer waar; in groepen versterkt de groepscohesie, wat samengaat met een afname van tolerantie voor ‘het andere’; er is een focus op leiders en in organisaties wordt macht gecentraliseerd. Handelingen worden geformaliseerd en gestandaardiseerd. Deze houding van personal disengagement zorgt ervoor dat conflicten onder psychologisch onveilige omstandigheden snel escaleren doordat mensen zich slechts richten op hun eigen belangen, geen oog meer hebben voor gemeenschappelijke belangen en nuances, en het conflict zeer persoonlijk opvatten.

Psychologische onveiligheid leidt tot personal disengagement, tot passiviteit, een defensieve houding en het zich onthouden van sociale contacten. Ook zorgt het voor starheid; mensen vallen terug op het bekende en nemen geen nuances meer waar; in groepen versterkt de groepscohesie, wat samengaat met een afname van tolerantie voor ‘het andere’; er is een focus op leiders en in organisaties wordt macht gecentraliseerd. Handelingen worden geformaliseerd en gestandaardiseerd. Deze houding van personal disengagement zorgt ervoor dat conflicten onder psychologisch onveilige omstandigheden snel escaleren doordat mensen zich slechts richten op hun eigen belangen, geen oog meer hebben voor gemeenschappelijke belangen en nuances, en het conflict zeer persoonlijk opvatten.