• No results found

Ontwikkeling van een eigen toekomst

Zoals in het vorige hoofdstuk beschreven was het voor remigranten moeilijk om hun plaats in de Surinaamse samenleving vast te stellen. In eerste instantie voelden zij zich Surinamer en verbonden met de Suriblijversgemeenschap en deden alle mogelijke moeite om uiteindelijk tot deze gemeenschap te behoren. Toch bleven de Suriblijvers de Suri-naamse remigranten als een aparte groep beschouwen en handelden naar deze opvatting.

De groepsgrenzen waren voor de remigranten onduidelijk, zij bevonden zich als het ware in een liminele zone. Remigranten handelden op ‘Eliassaanse’ wijze in de hoop omsloten te worden door de Suriblijvers. Uiteindelijk beschouwden remigranten zichzelf eveneens als een aparte groep en gingen op zoek naar een nieuw zelfbewustzijn. In deze zoektocht kwamen meerdere opties tot zelfbegrip tot stand.

In een zoektocht naar het vormen van een eigen groep is het zinvol om te bepalen wie wel en wie niet bij de groep hoort en eveneens te kijken waarbij men wel en niet wil behoren. Met name in tijden van migratie is het gecompliceerd om vaste groepsgrenzen te behouden vanwege het feit dat er steeds nieuwe mensen binnen een bepaalde gemeenschap komen en tegelijkertijd mensen wegtrekken uit diezelfde gemeenschap. Bij migratie veran-deren klaarblijkelijk de omstandigheden waarin de gemeenschap haar notie van verbonden-heid aan een groep gevormd heeft. Daardoor is de gemeenschap met zijn bijbehorende cul-tuur aan verandering onderhevig en worden identiteiten steeds opnieuw geconstrueerd. Het zelfbewustzijn van gemeenschapsleden wordt bij deze veranderingen op de proef gesteld.

‘Individuals become most aware of their identities when external social changes, such as those caused by migration, suddenly problematize and transform their former self-consciousness.’

(Tsuda 2003: 369).

Ditzelfde geldt voor natiestaten. Door migratiestromen is de staat met zijn bijpassende natie aan verandering onderhevig en wordt het zelfbewustzijn van de natiestaat op de proef gesteld. In deze processen zal de staat zijn uiterste best moeten doen om een sterk natie-bewustzijn te creëren. Tegelijkertijd kan een natie zich bewust worden van een eigen iden-titeit als zij geregeerd worden door een vreemde mogendheid. Ik gebruik het nationalis-tische model van Gellner omdat het a priori van toepassing lijkt te zijn op de vorming van

het nationalisme in Suriname. Gellner gaat er vanuit dat de vorming van het nationalisme een politiek programma is en een uitvinding van de staat.

N

ationalisme à la Gellner

Volgens Gellner is het principe van nationalisme dat de politieke en nationale een-heid met elkaar gelijk moeten lopen. Het sentiment van nationalisme is een gevoel van ver-bolgenheid als dit principe wordt aangetast of een gevoel van tevredenheid als de inhoud van het principe bereikt is. Een nationalistische beweging baseert zich op deze nationalis-tische gevoelens. (Gellner 1983: 1).

De staat en natie lijken bijeen te komen in het nationalisme, hoewel het twee aparte fenomenen zijn, die afzonderlijk van elkaar zijn ontstaan. Een staat is een instantie (sepa-raat van de rest van de samenleving) in de vorm van een centrale politieke autoriteit die het monopolie op geweld heeft om de orde in een samenleving te handhaven (Gellner 1983:

3). Het belangrijkste doel van deze politieke autoriteit is om de voortduring van deze orde te handhaven. (ibid.: 4). Het fenomeen van de natie is ontstaan en gedefinieerd toen de ideologie van het nationalisme opkwam. Het idee van de natie houdt in dat indivi-duen ervoor kiezen om zich te groeperen zodat zij zich met elkaar kunnen identificeren. De volgende twee elementen zijn van cruciaal belang voor groepsvorming en vervolgens het in stand houden van deze groepen: ‘Wil, vrijwillige verbondenheid, identificatie, loyaliteit en solidariteit aan de ene kant; en angst en dwang aan de andere kant.’ (ibid.: 52)

Voor de vorming van een natiestaat is het van cruciaal belang dat de cultuur van de heersers dezelfde is als die van de ingezetenen. Om deze gedeelde cultuur tot stand te laten komen is het noodzakelijk om een bepaalde groep te definiëren, waarmee beide partijen zich willen en kunnen identificeren. Algemene sociale condities die er voor zorgen dat er een gestandaardiseerde, homogene, centrale hoge cultuur is, die door een gehele bevol-kingsgroep gedeeld kunnen worden en niet slechts door een elite minderheid, zijn van cruciaal belang voor het definiëren van zo’n bepaalde groep. Leden van deze groep zullen onder deze condities de wil hebben om zich te identificeren met enkel en alleen de leden uit deze gedefinieerde groep. Deze nieuwe groepscultuur waarmee de leden zich identifi-ceren zal dan een natuurlijke bewaarplaats van politieke legitimiteit lijken te zijn. Onder deze condities zullen mensen politiek verenigd willen zijn met diegenen die hun cultuur delen. (Gellner 1983: 55)

De staat dient deze algemene sociale condities te creëren om een natie aan zich te kunnen binden. Slechts op deze manier kunnen de grenzen van politieke en nationale een-heid met elkaar gelijklopen en kunnen de natie en de staat aan hun afhankelijkeen-heidsrelatie beginnen. Door de oprichting van hoge culturen, dat wil zeggen een gestandaardiseerd en op literair en educatief gebaseerd communicatiesysteem (oftewel onderwijs), kon nationa-liteit gedefinieerd worden in termen van een gedeelde cultuur. (Gellner 1983: 54). Het is de (nieuwe) taak van de staat om de homogeniteit van zijn burgers te waarborgen in de vorm van een gedeelde cultuur, waardoor loyaliteit aan de staat logisch wordt. (ibid.: 64). Voor de centrale autoriteiten wordt het monopolie op legitieme educatie belangrijker dan het monopolie op geweld omdat de staat deze gedeelde cultuur middels het onderwijs kan waarborgen. (ibid.: 38).

Het nationalisme is evenwel een paradoxale stroming omdat het zich voordoet alsof het een kracht is die lang en onbewust aanwezig was in de harten van mensen en daardoor verschijnt. Het is in feite een nieuwe vorm van sociale organisatie, waarbij ieder individu afzonderlijk beschermd wordt door de eigen staat. Het nationalisme gebruikt en transfor-meert bestaande culturen op radicale wijze. Bij het gebruik van deze historisch gevormde inherente culturele rijkdommen is het nationalisme selectief met als gevolg dat er nieuwe culturen en tradities kunnen ontspringen.(Gellner 1983: 55).

Hierdoor kunnen vergane talen herleven en tradities uitgevonden worden. ‘De cul-turen die aanhangers van het nationalisme denken te verdedigen, vereeuwigen en verster-ken zijn in wezen hun eigen uitvindingen.’ (Gellner 1983: 56). Zij verwerpen de ‘vreemde’

cultuur, maar vervangen deze niet voor de ‘oude’ of ‘onderdrukte’ cultuur. Daarentegen construeren zij een nieuwe ‘eigen’ cultuur, een moderne gestroomlijnde hoge cultuur, die overigens enige connecties kan hebben met vroegere locale volksstijlen en dialecten. (ibid.:

57-58). Dit alles duidt op het creatievermogen van het nationalisme, terwijl het nationa-lisme een natuurlijk verschijnsel predikt te zijn, waarin hetgeen wat in menselijke harten onbewust al lang gaande was, zich manifesteert.

Een ander gevolg van deze natiestaatsamenlevingsvorm is dat mensen zich door de centrale communicatie bewust leerden worden van de eigen cultuur. Eveneens ontstond het besef om andere culturen als vijandig te beschouwen. In tijden van migratie, waarin een in-dividu zich naar een andere natiestaatsamenleving beweegt en in aanraking komt met een ander communicatiecentrum dan waarin het individu is opgegroeid, kan de cultuur waarin hij geleerd heeft te communiceren een kernpunt worden van zijn identiteit. (Gellner 1983:

61). Het is dan ook niet opmerkelijk dat veel nationalistische bewegingen in het

‘buiten-land’ zijn ontstaan. In deze situatie kan men zich bewust worden van het feit dat de regeer-ders van een politieke eenheid tot een andere natie blijken te behoren. Hierdoor wordt het nationalistische principe aangetast. Immers, in deze situatie lopen de grenzen van de poli-tieke staat niet gelijk met die van de natie.

‘Nationalism is a theory of political legitimacy, which requires that ethnic boundaries should not cut across political ones, and in particular, that ethnic boundaries within a given state…should not separate the powerholders from the rest.’ (Gellner 1983: 1).

Deze situatie doet zich voor bij gekoloniseerde landen, die bestuurd worden door politici van een andere natie, zoals in Suriname het geval was. Met name na de Tweede Wereld-oorlog zijn er in Suriname allerlei nationalistische bewegingen ontstaan, die tot doel had-den om zich los te maken van het kolonialiserende Nederland om uiteindelijk de grenzen van de politieke staat met die van de Surinaamse natie gelijk te laten lopen. Hierover later een uitgebreid overzicht.

In Suriname is de vorming van het nationalisme duidelijk een politiek programma geweest. De vorming van een Surinaams nationalisme is voor Surinaamse politici om een aantal redenen een moeilijke opgave geweest. Ten eerste bestond er onder het koloniale regime van Nederland nog geen traditionele Surinaamse natie. Dat wil zeggen, de Suri-namers waren zich niet bewust van een etnisch ‘Surinamer-zijn’. Zij voelden zich eerder verbonden met andere etnische bevolkingsgroepen zoals de Indiaanse, Joodse, Bosland-creoolse, Hindostaanse, Javaanse, Chinese en Creoolse bloedverwanten.

Ten tweede was het nationalisme in Suriname zwak omdat de cultuur van de heersende politici niet gedeeld werd door degenen die zij regeerden. De loyaliteit van de geregeerden lag op een lager niveau dan de staat. Toch was de vorming van een Suri-naams nationalisme nodig voor het ontstaan van de SuriSuri-naamse natiestaat en uiteindelijk voor een onafhankelijk bestaan, los van het koloniale Nederland.

W

eg met Koningin Oranje, Leve de Republiek!

Volgens Meel kan het Surinaamse nationalisme getypeerd worden als een territori-aal nationalisme naar het model van Smith. Het territoriale nationalisme komt tot uiting in bewegingen waarvan het concept over natie in eerste instantie burgerlijk en territoriaal is.

Als préonafhankelijkheidsbeweging richten territoriale nationalisten zich op het wegsturen van vreemde (koloniale) regeerders om vervolgens te komen tot een nieuwe natiestaat. Als postonafhankelijkheidsbewegingen willen territoriale nationalisten de verschillende

etni-sche groepen bij elkaar brengen in een nieuwe politieke gemeenschap. Uit de oude koloni-ale staat proberen zij een nieuwe ‘territorikoloni-ale natie’ te creëren. (Smith in Meel 1998: 267).

Dit territoriaal concept van nationalisme is duidelijk toepasbaar op de Surinaamse situatie. De grenzen van Suriname zijn sinds de grondwet van 1955 nagenoeg gelijk gebleven, ook na de onafhankelijkheid in 1975. De rechten van de mens staan centraal in de Surinaamse politiek. In de Surinaamse grondwet geldt een ‘legale gelijkheid voor alle burgers’. Tegelijkertijd richt preambule van de grondwet zich tegen het neokolonialisme.

Tevens hebben de nationalisten zich nog voor de onafhankelijkheid gericht tegen het kolonialisme van de ‘vreemde Nederlandse overheersers’ en wilden zij een nieuwe terri-toriale natiestaat creëren. Na de onafhankelijkheid hebben de nationalisten in Suriname vooral geprobeerd om de verschillende etnische groepen met elkaar te integreren in een nieuwe natie. (Meel 1998: 268-269).

Het territoriaal nationalisme richt zich op het burgerschap, dat wil zeggen een Suri-namer is diegene die een Surinaams paspoort bezit. Hoewel het territoriale nationalisme het belang van etniciteit ondergeschikt probeert te maken, hoort er bij het Surinamerschap, dat zich baseert op een legaal burgerschap, bepaald gedrag en kan er wel degelijk een dwingende cultuur mee verbonden zijn. Suriblijvers gebruiken het Surinamerschap immers in hun beargumentering om de remigranten uit te sluiten. Door het behoud van hun Neder-landse paspoort zouden remigranten zich niet willen aanpassen aan de Surinaamse ge-meenschap. Shannon, die deel uitmaakt van de Suriblijversgemeenschap was, toen zij de volgende opmerking maakte, nog nooit in Nederland geweest, maar had wel verschillende familieleden in Nederland wonen, waarvan er ook een aantal zijn geremigreerd. Tijdens een tochtje naar Blaka Watra, besprak ze met mij haar mening over remigranten: ‘Remi-greren is echt een trend geworden de laatste jaren, nu het wat beter gaat met Suriname. Ik vind het alleen niet leuk dat ze allemaal nog hun Nederlands paspoort behouden. Als ze terugkomen, moeten ze ook helemaal Surinamer worden en niet de kans hebben om als het even weer slecht gaat met Suriname direct het vliegtuig weer naar Nederland te pakken.’

Uit dit voorbeeld blijkt dat nationalistische sentimenten situationeel gebruikt wor-den, aangezien de Suriblijversgemeenschap van remigranten uiterste loyaliteit vraagt aan de Surinaamse staat, terwijl de Suriblijvers zelf in eerste instantie niet loyaal aan de staat zijn, maar aan de verschillende etnische groepen binnen de Surinaamse natiestaat. Terug in Nederland kwam ik Shannon opnieuw tegen in de Kalverstraat. Zij zal misschien ook een toekomstige remigrant worden en haar mening over remigranten bijstellen en wellicht nationalistische sentimenten over Suriname krijgen.

Het resultaat van 2 repondenten, die bij hun remigratie de oprichting van een eigen onderneming (in dit geval een peuter en kleuterschool) voor ogen hadden. Ze krijgen veel aanvragen van ouders, die hun kinderen graag op deze school plaatsen.

Nationalistische gevoelens ontstaan vaak in migratieprocessen, wanneer mensen in aanraking komen met andere centrale communicatiestructuren en andere gedeelde culturen.

In deze processen kunnen verschillende groepen, zowel gevestigden als buitenstaanders, zich bewust worden van het ‘eigene’, daar de verschillen des te beter te zien zijn. Surina-mers, die naar Nederland migreerden en daar als buitenstaanders werden ontvangen, ver-kregen de notie van een Surinaamse natie. Nationalistische gevoelens staken steeds sterker de kop op bij deze groep en zij wilden dan ook niets liever dan de vreemde mogendheid Nederland uit hun vaderland Suriname verdrijven, zodat de grenzen van staat en natie overeen zouden komen. Terug in Suriname kwamen velen uit deze groep op politieke pos-ten terecht en zij probeerden hun nationalistische gedachpos-ten te vertalen in Suriname. Deze groep had terug in Suriname de mogelijkheid om een gevestigde positie innemen. Latere remigranten probeerden hun nationalistische gevoelens voor Suriname ook te uiten. De Suriblijversgemeenschap weerhield hen echter om een gevestigde plek in te nemen. In dit latere proces van remigratie droegen remigranten als buitenstaanders bij aan de bewust-wording van het ‘eigene’ van de gevestigde Suriblijversgemeenschap. De Suriblijvers defi-nieerden hun groepsgrenzen tegen deze vermeende remigrantengemeenschap.

Hoewel de eerste groep remigranten een gevestigde plek in de Surinaamse samen-leving kon innemen, was het moeilijk voor de eerste pioniers van het nationalisme om het Surinamer zijn uit te dragen en aan dit idee vast te houden. Hun pogingen tot nationalisme vorming vonden geen steun onder de andere Surinamers. Daarentegen werd hun ijver door deze laatste groep etnisch geïnterpreteerd. Hierdoor is Gellner’s model niet geheel toepas-baar op Suriname, immers zijn argument is gebaseerd op de grote Oost-Europese Rijken die, gepaard met etnische zuiveringen, uiteen vielen. In Suriname zijn geen etnische zuiveringen geweest en dat lijkt evenzo onwaarschijnlijk omdat er nimmer een sterk et-nisch nationalistisch bewuste Surinaamse groep is geweest. Gellner baseert zijn argument voornamelijk op een etnisch nationalisme, terwijl het Surinaamse nationalisme meer als een territoriaal nationalisme getypeerd kan worden, zoals hierboven beschreven. De me-chanismen die Gellner beschrijft, zijn in tegenstelling tot zijn model van het nationalisme, van toepassing op de vorming van het nationalisme in Suriname. Dit geldt zowel voor het bewustwordingsproces in migratieprocessen als voor de scheppende groepsdefinities mid-dels een politiek programma bij de vorming van het nationalisme.

Suriname is een duidelijk voorbeeld van het paradoxale karakter van het nationa-lisme. Het nationalisme is een uitvinding van de politiek om macht te krijgen over haar burgers, terwijl het zich voordoet alsof het een vanzelfsprekend eindpunt is van een

histo-risch proces. De nationalisten hoopten dat het belang van (etnische) groepsidentiteiten in Suriname langzamerhand plaats zou maken voor een nationale identiteit. Het belang van etniciteit zou moeten verminderen ten gunste van identificatie met de natiestaat. Etniciteit heeft daarentegen in Suriname een belangrijke rol gespeeld in de natievorming. Het was voor de elite in deze sterke etno-culturele heterogene samenleving dan ook een zware klus om tot een nationale identiteit te komen. ‘Cultuurpessimisme werd dan ook karakteristiek voor [Surinaamse] intellectuelen’. (Baud, Koonings,Oostindie, Ouweneel&Silva 1994: 79).

Ik zal hieronder het dekolonisatieproces en de vorming van het nationalisme in Suriname beschrijven aan de hand van voornamelijk drie schrijvers: Boeddhoe, Oostindie en Meel. Boeddhoe bekijkt het proces vanuit de sociaal-economische kant en met een neo-marxistische bril. Meel en Oostindie bekijken het proces meer op het historische, politieke en culturele vlak. Allen zijn gespecialiseerd in de culturele en politieke geschiedenis van Suriname.

V

an Wanicastraat tot Johan Adolf Pengelstraat

Eerst even een anekdote. Fietsend naar de Centrale Markt aan de Waterkant van Paramaribo kwam ik vanuit de J. Lachmonstraat, door de J.A. Pengelstraat, een stukje rechtsaf de Gemenelandsweg op, waarna ik links de F. Derby straat insloeg. Het steegje A.

de Komstraat genaamd, fietste ik glad voorbij en even later stak ik de Keizerstraat over, de enige straat ter wereld waar de Moskee en de Synagoog vreedzaam naast elkaar lijken te staan. Vanwege het éénrichtingsverkeer nam ik de parallelweg H. Arronstraat om langs de vele houten koloniale huizen en langs de oudste Katholieke Kerk van heel Zuid-Amerika te fietsen om uiteindelijk op de Waterkant terecht te komen. Ik keek nog even naar het grote witte Presidentieel Paleis aan het Onafhankelijkheidsplein, waar ik vanuit mijn ooghoeken een blik kon werpen op Fort Zeelandia, het gebouw waar de decembermoorden hebben plaatsgevonden. Na het gebouw van de Nationale Assemblee gepasseerd te zijn kwam ik uiteindelijk aan op de markt, waar ik mijn fiets onder persoonlijke bewaking kon neer-zetten.

De Creoolse oppasser gaf me een bonnetje en ik ging de markt op, waar mijn oog viel op allerlei exotische en voor mij onbekende vruchten en groenten. Ik kocht deze omdat ik ze allemaal wilde proeven, maar toen ik met Surinaamse guldens wilde betalen, verzocht de marktvrouw me vriendelijk om met Surinaamse dollars te betalen. Surinaamse guldens werden niet meer geaccepteerd. Met tassen vol kwam ik terug en ik vroeg de oppasser om

nog even op mijn fiets te letten. Ik besloot met de taxi de hoeveelheid Surinaamse producten naar huis te brengen en later mijn fiets op te halen.

Ik gaf de taxichauffeur de route naar mijn verblijfadres. Hij keek me raadselachtig aan en zei even later: ‘Je bedoelt Gravenstraat in plaats van Henck Arronstraat, Coppena-mestraat i.p.v. Jagernath Lachmonstraat, Wanicastraat i.p.v. Johan Adolf Pengelstraat, Rust en Vredestraat i.p.v. Fred Derbystraat.’ Deze straten bleken in deze periode te zijn herbenoemd naar personen, die de regering van belang achtte voor de Surinaamse geschiedenis. De regering poogde door deze acties de Surinaamse geschiedenis te laten herleven voor de Surinamers, die schijnbaar niet genoeg wisten van de eigen geschiedenis.

Ook wilden zij de straten, die eens door de Nederlandse kolonisators waren ingevoerd, omdopen tot Surinaamse straten. Ik merkte dat mensen zich hieraan ergerden, vooral de taxichauffeur, die mij vaak rond reed. Hij zei: ‘Het hekelt me echt van die straatnamen, ik moet ze nu allemaal dubbel leren. Iedereen blijft toch die oude straatnamen zeggen. Ik zie het nut niet.’ Ook de remigranten ergerden zich hieraan, zoals bijvoorbeeld Harold. Hij zegt hierover: ‘Dat de regering de straatnamen veranderd heeft, vind ik niet goed. Doe andere dingen met het geld. Je kunt nieuwe straten in nieuwe wijken naar hen vernoemen of noem projecten naar die personen’. Op welke manier valt de straatnaamverwisseling in

Ook wilden zij de straten, die eens door de Nederlandse kolonisators waren ingevoerd, omdopen tot Surinaamse straten. Ik merkte dat mensen zich hieraan ergerden, vooral de taxichauffeur, die mij vaak rond reed. Hij zei: ‘Het hekelt me echt van die straatnamen, ik moet ze nu allemaal dubbel leren. Iedereen blijft toch die oude straatnamen zeggen. Ik zie het nut niet.’ Ook de remigranten ergerden zich hieraan, zoals bijvoorbeeld Harold. Hij zegt hierover: ‘Dat de regering de straatnamen veranderd heeft, vind ik niet goed. Doe andere dingen met het geld. Je kunt nieuwe straten in nieuwe wijken naar hen vernoemen of noem projecten naar die personen’. Op welke manier valt de straatnaamverwisseling in