• No results found

Ontstaan en ontwikkeling

In document I N H O U D S O P G A V E (pagina 8-11)

1. ONTSTAAN EN ONTWIKKELING

De Arbeidsinspectie is opgericht op 1 maart 1890. De aanleiding tot de instelling van de inspectie was de onvoldoende naleving van de Kinderwet van Van Houten van 1874.

Deze wet verbood arbeid in de industrie voor kinderen beneden 12 jaar. Het toezicht op de naleving van deze wet was opgedragen aan de plaatselijke politie, die sterk onder invloed stond van de weinig meewerkende lokale autoriteiten.

In 1886 maakte het parlement gebruik van het recht van enquête om een onderzoek in te stellen naar de arbeidsomstandigheden. Het in 1887 gepubliceerde verslag van de enquêtecommissie constateerde dat een verbod van kinderarbeid alleen niet voldoende was om de wantoestanden weg te nemen.

1

Gelet op de bedroevende omstandigheden pleitte de commissie voor de instelling van

gelimiteerde werktijden van zowel vrouwen als kinderen. Voorts zou een onafhankelijke instelling moeten worden belast met de naleving van de wettelijke voorschriften met het oog op de

noodzaak van een geregelde controle in fabrieken en werkplaatsen van de veiligheid en de gezondheid. De enquête van 1886 leidde tot de Arbeidswet van 1889 en de oprichting van de Arbeidsinspectie.

Vóór de aanvang van de controlewerkzaamheden door de Arbeidsinspectie werd het land verdeeld in drie districten; de drie inspecteurs ressorteerden rechtstreeks onder het ministerie van Justitie.

Spoedig bleek echter dat het aantal controleurs veel te beperkt was. Vooral het toezicht op de uitvoering van de Veiligheidswet van 1895 betekende voor de ambtenaren een aanmerkelijke taakverzwaring met een omvangrijke technische opdracht. De Veiligheidswet verstrekte slechts algemene voorschriften; voor de afzonderlijke ondernemingen moesten de richtlijnen door de ambtenaren van de Arbeidsinspectie worden geconcretiseerd.

In de beginperiode ondervonden de ambtenaren niet alleen weinig medewerking van de werkgevers, maar vooral ook van de gemeentelijke autoriteiten. Zo verliep met name het onderzoek naar bedrijfsongevallen uitermate stroef. Slechts met grote moeite konden de

gedetailleerde regelingen van de uitdijende beschermende wetgeving in praktijk worden gebracht.

Spoedig manifesteerde zich de behoefte aan medische kennis bij de Arbeidsinspectie. In 1903 werd dan ook een medisch adviseur benoemd met de taakopdracht: "dat hij zich in de eerste plaats voortdurend op de hoogte zal hebben te houden van al hetgeen in verband staat met de bescherming van de arbeiders uit hygiënisch oogpunt. Daartoe zal hij o.a. dagelijks allerlei

inrichtingen, waar de arbeiders aan nadeelige invloeden blootstaan, hebben te bezoeken".

2

Gemis aan specialistische kennis speelde in datzelfde jaar eveneens een rol bij het aantrekken van een elektrotechnicus.

Ter bevordering van de coördinatie van de inmiddels negen districten werd in 1908 de Centrale Dienst der Arbeidsinspectie opgericht. De medisch adviseur en de elektrotechnicus werden nu aan de eerste directeur-generaal, ir. H.A. van IJsselsteyn, toegevoegd.

3

Nieuwe taken voor de Centrale

1 Parlementaire enquête betreffende werking en uitbreiding van de wet van 19 september 1874 (Staatsblad nr. 130) en naar de toestand van fabrieken en werkplaatsen. Sneek, 1887.

2 N.C. Winkel, in: Gedenkboek 50-jarig bestaan van de Arbeidsinspectie, 's-Gravenhage, 1940, blz. 24.

3 Vanaf 1920 was de leiding in handen van C.J.P. Zaalberg. Dr. ir. A.H.W. Hacke (1932-1946) werd in 1947 als directeur-generaal opgevolgd door ir. Z.Th. Fetter.

Dienst waren o.a. het verwerken van de in de districten verzamelde gegevens over

arbeidsomstandigheden, het samenstellen van een algemeen jaarverslag en het rapporteren aan de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel over bijzondere aangelegenheden.

Nog in het jaar van oprichting kreeg de nieuw benoemde directeur-generaal de opdracht een wettelijke regeling ten behoeve van het havenbedrijf te concipiëren.

Minister Talma wilde de bestaande bepalingen betreffende het laden en lossen van schepen zo snel mogelijk in een afzonderlijke wet neerleggen. Op 1 november 1916 werd de Stuwadoorswet met de verschillende besluiten van kracht.

4

Voor de controle op de naleving van deze wet werd de Inspectie van de Havenarbeid in het leven geroepen.

In verband met beroepszaken ingevolge de Hinderwet kreeg de Arbeidsinspectie tot taak om advies uit te brengen over waterverontreiniging door fabrieken.

5

Dit resulteerde in 1910 tot de benoeming van een scheikundig ingenieur.

In de jaren voor de Eerste Wereldoorlog brachten zowel de Arbeidswet 1911 als de herziening van de Veiligheidswet opnieuw een belangrijke werkvergroting mee.

6

Tijdens de oorlog 1914-1918 stagneerden de normale werkzaamheden vrijwel geheel. De Arbeidsinspectie kreeg toen een belangrijke taak toebedeeld bij de uitvoering van de crisismaatregelen.

Zo bracht de inzameling en bewerking van gegevens betreffende de toestand van het bedrijfsleven veel werk mee. De Arbeidsinspectie verschafte het belangrijkste deel van de informatie voor de

"nota's betreffende den economischen toestand" van de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel.

7

Veel bedrijven riepen de inspectie te hulp wanneer zich een gebrek aan grondstoffen en brandstoffen openbaarde en stagnaties bij de in- en uitvoer ontstonden.

De werkzaamheden van het onderzoeken en aanvragen van verlof of uitstel van opkomst door dienstplichtigen brachten eveneens veel werk mee. Door de ministers van Oorlog en Marine werden deze verzoeken aan de directeur-generaal om advies gezonden. Het hoofd van de afdeling Internering van het Algemeen Hoofdkwartier vroeg tijdens de oorlogsperiode regelmatig advies over verzoeken vanuit het bedrijfsleven om geïnterneerde militairen te werk te stellen.

Een nieuwe taak aanvaardde de Arbeidsinspectie in maart 1915.

8

De verbonden mogendheden (Entente) streefden naar belemmering van de Duitse en Oostenrijkse export. Hierdoor werd het noodzakelijk dat ten behoeve van de Nederlandse exportindustrie "certificaten van oorsprong"

werden afgegeven; de scheepvaartlijnen weigerden goederen die niet gecertificeerd waren. Een belangrijk onderwerp van zorg in deze periode betrof verder de uitgifte van uniformwerk. De Arbeidsinspectie kreeg als taak de hoeveelheid kleermakerswerk voor de confectie van uniformen over werkloze kleermakers te verdelen.

Dankzij deze regulering kon de ontwrichting van de kledingindustrie tot een minimum worden beperkt.

9

4 Wet van 16 oktober 1916, Staatsblad nr. 486.

5 Taakuitoefening: rubriek 134.

6 Arbeidswet 1911 (wet van 7 oktober 1911, Staatsblad nr. 314). Veiligheidswet 1915 (wet van 19 juni 1915, Staatsblad nr. 281).

7 Taakuitoefening: rubriek 51.

8 Centraal Verslag van de Arbeidsinspectie over 1915, blz. 296.

9 Centraal Verslag van de Arbeidsinspectie over 1915, blz. 300.

Regelmatig verrichtte de inspectie in de oorlogsperiode ook werkzaamheden in verband met de brandstoffendistributie.

De directeur-generaal van de Arbeid was sedert 1915 aangewezen als regeringsvertegenwoordiger in de Raad van Beheer van de Onderlinge Kolenreserve Maatschappij, welke ten doel had het steenkolenverbruik te beperken. Voorts onderzocht de inspectie op verzoek van de directeur der Rijkskolendistributie de aan dit instituut gerichte verzoeken. Op verzoek van de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel werden bijzondere gevallen onderzocht in verband met prijsopdrijving, uitvoervergunningen, dreigend gebrek aan brandstof e.d.

De directeur-generaal van de Arbeid fungeerde als algemeen secretaris van het Koninklijk Nationaal Steuncomité 1914.

10

Voor het verrichten van deze werkzaamheden werden een drietal ambtenaren onttrokken aan hun gewone werk en uitsluitend voor dit secretariaat aangewezen.

11

Ten behoeve van de ingestelde onderzoekingen werd tevens veel werk door districtshoofden verricht. Zulks betrof zowel plaatselijke als bedrijfsgewijze steunverlening, hulpverlening aan industrieën, werkverschaffing e.d.

Na de Eerste Wereldoorlog hervatte de Arbeidsinspectie de normale werkzaamheden. Met de Arbeidswet 1919 werd de werkingssfeer van het tegengaan van overmatige arbeid verruimd tot alle fabrieken en werkplaatsen.

12

Gaandeweg tekende zich in deze jaren een daling van de economische activiteit af, gepaard gaande met een sterke groei van de werkloosheid. De Arbeidsinspectie had een actief aandeel in de bestrijding van de werkloosheid; belangrijk was in dit verband de medewerking aan het Werkfonds 1934. Niettemin constateerde plaatsvervangend directeur-generaal Winkel in 1940:

"dat de coördinatie tussen inspectie en crisisdiensten ontbrak, waardoor gegevens, waarover de inspectie beschikt en de mogelijkheden, welke haar organisatie biedt, onvoldoende benut bleven".

13

De herziening van de Veiligheidswet in 1934 leidde wederom tot een verdergaande specialisering van de inspectietaken.

14

De uitvoering van de Rijtijdenwet 1936 werd, gelet op het tweeledige doel van deze wet - arbeidersbescherming en bevordering van de verkeersveiligheid -, opgedragen aan de Arbeidsinspectie en de Rijksverkeersinspectie.

De Duitse inval van 10 mei 1940 leidde tot ontwrichting van het economisch leven; ontslag op grote schaal was hiervan het gevolg. Met de ontslagverordening van 27 mei 1940 poogde de Duitse bezetter het getij te keren. De uitvoering van deze maatregel werd in handen gelegd van de directeur-generaal van de Arbeid.

15

In juni 1940 kwam voor de ontslagverordening een uitvoeringsbesluit in de plaats; ontslag was nu alleen mogelijk met toestemming van de Arbeidsinspectie.

16

De uitvoering geschiedde met behulp van vertrouwensinstanties uit het bedrijfsleven, die advies verstrekten over aan de orde zijnde ontslagkwesties. De bevoegdheid tot ontslagverlening werd in 1943 toebedeeld aan de

Rijksarbeidsbureaus.

17

10 Commissie-archief nr. 2.

11 Centraal Verslag van de Arbeidsinspectie over 1915, blz. 293.

12 Wet van 1 november 1919, Staatsblad nr. 624.

13 N.C. Winkel, in: Gedenkboek 50-jarig bestaan van de Arbeidsinspectie, 's-Gravenhage, 1940, blz. 33.

14 Wet van 2 juli 1934, Staatsblad nr. 352.

15 Besluit van de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht van 27 mei 1940, Staatsblad nr. 0 801.

16 Verordening nr. 8/1940 van 11 juni 1940 van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied.

17 Verordening nr. 20/1943 van 1 maart 1943 van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied.

In de laatste oorlogsjaren vroeg het Centraal Distributiekantoor de Arbeidsinspectie herhaaldelijk om advies in verband met het verstrekken van extra bonnen voor levensmiddelen wegens het verrichten van zwaar werk.

Van Dodeweerd is van mening dat de Arbeidsinspectie in de oorlogsjaren een van de weinige Rijksdiensten was waar de NSB en de bezetters geen greep op konden krijgen. De Dienst heeft in het algemeen normaal gefunctioneerd.

18

Na de Tweede Wereldoorlog ligt het accent van het werk van de Arbeidsinspectie, naast

verdergaande technische specialisatie, vooral op het scheppen van goede werkverhoudingen in de ondernemingen.

In 1963 werd de Centrale Dienst van de Arbeidsinspectie opgeheven en met de afdeling

Arbeidersbescherming van het ministerie van Sociale Zaken omgevormd tot het huidige

Directoraat-generaal van de Arbeid.

In document I N H O U D S O P G A V E (pagina 8-11)