• No results found

WBE Sovon

6.9 Ontbrekende tellingen

De vergelijking tussen KNJV en Sovon tellingen wordt nog verder bemoeilijkt doordat er niet altijd een telling beschikbaar is. Het patroon van ontbrekende waarnemingen lijkt weinig systematisch: het niet zo is dat de meeste gebieden òf altijd geteld worden òf nooit. Dit wordt geïllustreerd door Tabel 8 waarin is opgenomen het aantal gebieden met 0, 1 … 5 ontbrekende tellingen in de periode 2006- 2010 voor de voorjaarstelling van Knobbelzwaan en Kolgans. De Knobbelzwaan april telling van Sovon splitst zich overigens wel min of meer uit in gebieden die of altijd of nooit geteld worden.

Tabel 8

Aantal gebieden met 0-5 ontbrekende tellingen voor de Knobbelzwaan en Kolgans voorjaars-tellingen in de vijf jaren. Er zijn bijvoorbeeld 16 KNJV gebieden waarvoor alle tellingen in de periode 2006-2010 ontbreken.

Ontbrekende tellingen

Knobbelzwaan Kolgans

maart Sovon april Sovon KNJV maart Sovon april Sovon KNJV

0 2771 2010 185 3263 2671 185 1 363 253 64 355 272 64 2 214 112 21 212 149 21 3 148 163 12 174 875 12 4 193 236 13 105 86 13 5 633 1548 16 215 271 16

Sovon gebruikt een eigen bijschattings (imputation) methode (zie hoofdstuk 5.1.5) om ontbrekende tellingen te vervangen door ingeschatte aantallen (de zogenaamde totalen). In deze rapportage worden deze bijgeschatte totalen vergeleken met resultaten verkregen met een alternatieve

bijschattingsmethode op basis van de beschikbare tellingen over 2006-2010. Voor de

midwintertellingen wordt daarvoor het gebruikelijke log-lineaire model gebruikt met factoren gebied en jaar. Dit resulteert in bijgeschatte aantallen die de correcte verhouding hebben als gekeken wordt naar de tellingen die wel beschikbaar zijn. Bijvoorbeeld, voor de sterk versimpelde hypothetische dataset in Tabel 9 is de verhouding tussen tellingen in de twee gebieden, op basis van de beschikbare tellingen in jaar 2 en 3, gelijk aan (10+14)/(16+20) = 2/3. Dat resulteert in een ingeschat aantal van 6 x 3/2 = 9 voor gebied B in jaar 1 en 27 x 2/3 = 18 voor gebied A in jaar 4. Als er meerdere jaren zijn dan worden alle relevante verhoudingen in deze berekening meegenomen. Voor een gebied met geen enkele telling in 2006-2010 kan op deze wijze geen goede inschatting berekend worden.

Tabel 9

Hypothetische dataset met twee ontbrekende tellingen ter illustratie van een simpele imputatie methode. De tellingen in de cellen met de grijze achtergrond ontbreken en zijn bijgeschat op basis van de verhouding (10+14)/(16+20) = 2/3.

Telling Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4

Gebied A 6 10 14 18

Gebied B 9 16 20 27

Voor de Sovon voorjaarstelling zijn er tellingen in maart en in april beschikbaar. De hier gebruikte alternatieve bijschatting is dan gebaseerd op het log-lineaire model met additieve factoren gebied, jaar en maand.

De KNJV gebruikt geen bijschattingsmethode om ontbrekende tellingen in te schatten. Ook voor de KNJV tellingen kan in principe het simpele log-lineaire bijschattingsmodel met de factoren gebied en jaar worden gebruikt. Probleem daarbij is dat de definitie van de WBEs van jaar tot jaar aangepast wordt wat mede resulteert in veranderende oppervlaktes. Onder de veronderstelling dat aantallen evenredig zijn met oppervlaktes kan daar in het model rekening mee gehouden worden door de logaritme van het oppervlakte als zogenaamde offset in het log-lineaire model op te nemen. Als bijvoorbeeld in Tabel 9 gebied B in jaar één een tweemaal zo groot oppervlakte zou hebben als in de andere jaren, dan zou dat resulteren in een tweemaal zo grote inschatting; dus 18 in plaats van 9. Deze weg is echter niet gevolgd omdat dit extra niet controleerbare veronderstellingen vergt. Daarom wordt de bijschatting slechts toegepast op die gebieden die niet of nauwelijks van oppervlakte veranderen (zie bijlage A) én waarvoor minimaal één telling beschikbaar is.

Een vergelijking tussen de KNJV en Sovon tellingen is problematisch omdat veel gebieden wegvallen vanwege ontbrekende tellingen. Dit kan voor een deel ondervangen worden door gebruik te maken van de Sovon totalen in plaats van de Sovon tellingen waardoor in ieder geval de Sovon gegevens compleet zijn. Omdat het niet goed mogelijk is om de ontbrekende tellingen van de KNJV in te schatten is het slechts zinvol om de vergelijking te maken voor die WBEs waarvoor een telling beschikbaar is. Probleem daarbij is dat de set van WBEs waarvoor een telling beschikbaar is van jaar tot jaar varieert waardoor de jaartotalen slecht vergelijkbaar kunnen zijn. Zo zijn er 144 WBEs die in elke jaargang voor meer dan 90% overdekt worden, terwijl de Knobbelzwaan in maar 81 van deze gebieden ook elk jaar is geteld. Binnen jaren daarentegen is op deze wijze wel een goede vergelijking mogelijk tussen de KNJV telling en de Sovon totalen.

Conclusie. Ontbrekende tellingen bemoeilijken de vergelijking tussen KNJV en Sovon tellingen. Sovon gebruikt een eigen bijschattingsmethode (imputation) die het mogelijk maakt om op een consistente wijze trends in de tijd te volgen. Het KNJV geeft zelf geen inschattingen van ontbrekende tellingen. Inschatting van de ontbrekende KNJV tellingen wordt ernstig bemoeilijkt door de steeds veranderende definitie van de WBEs. Het is dan ook lastig om op basis van de KNJV tellingen op een systematische manier trends in de tijd te volgen. De beste vergelijking tussen KNJV en Sovon is gebaseerd op de gemeenschappelijke deelgebieden waarvoor een KNJV telling beschikbaar is; daarbij wordt gebruik gemaakt van de Sovon (bijgeschatte) totalen. In deze rapportage worden de Sovon totalen, verkregen met de Sovon bijschattingsmethode, vergeleken met een eigen bijschattingsmethode op basis van een log-lineair model. Ook de ontbrekende KNJV tellingen worden in deze rapportage ingeschat met een

7

Resultaten