een groep Indiase en Pakistaanse onderzoekers, waarvan sommige zich in Londen
hebben gevestigd.
Hij leeft sober, besteedt de meeste tijd aan studie en onderwijs. Hij schaakt graag
en leest soms detectives, soms gedichten. Poëzie
om-schrijft hij als ‘de wiskunde van gevoelens’ en een wetenschappelijke formule
vergelijkt hij met een geslaagde dichtregel. Sinds zijn scheiding heeft hij een relatie
zonder hartstocht met Noufissa, een collega van de universiteit, een jonge vrouw
die hij bewondert om haar praktische instelling, haar fijngevoeligheid en haar
intelligentie. Hun verhouding is wolkeloos en hij omschrijft het als ‘een liefdevolle
vriendschap of een vriendschappelijke liefde’. Ze zien elkaar twee- of driemaal per
week, gaan samen op vakantie en beminnen elkaar met een serene tederheid. Zij
is ook gescheiden en ze woont samen met haar zoontje van zeven, die ze ‘Manneke’
noemt.
Op 9 september, zijn veertigste verjaardag, wordt hij wakker met een barstende
koppijn. Als hij uit bed stapt trapt hij in een punaise en geeft een schreeuw van pijn.
Hij strompelt naar de badkamer, slikt een pijnstiller en maakt zich op om naar de
universiteit te gaan.
Net als hij het huis uit wil gaan, belt Noufissa hem op met de vraag of ze samen
kunnen lunchen. Hij is verbaasd, meestal eten ze 's avonds samen. Tussen de
middag hebben ze weinig tijd. Als hij op zijn bureau komt vertelt zijn secretaresse
dat een computerstoring de hele universiteit heeft lamgelegd. Hij realiseert zich dat
hij zijn laatste teksten niet heeft gesaved op zijn harde schijf. Dat maakt hem ongerust
en nerveus. Hij is er zelfs van overtuigd dat die teksten verloren zijn gegaan. Hij
belt een van zijn collega's op, die zijn angstige vermoeden bevestigt. Zijn hoofdpijn
blijft hem plagen. Zijn linkervoetzool doet pijn. Hij zegt bij zichzelf: ‘Nu begrijp ik
waarom ze zeggen: met je linkervoet uit bed stappen!’ Alles loopt mis. Een slechte
dag. Er hangt iets onheilspellends om hem heen. Maar hij gelooft absoluut niet in
dat soort dingen. Alles wat er is gebeurd, is het gevolg van een toevallige samenloop
van omstandigheden. Daar moet je geen conclusies uit trekken. Toeval bestaat, de
noodzaak van logische samenhang ook. En welk verband kun je leggen tussen een
punaise in je voet, hoofdpijn en een computerstoring? Geen enkel.
Om twaalf uur komt zijn vriendin om te gaan lunchen. Ze gaan naar een pizzeria
waar de bediening snel is. Zodra ze zitten, en nog voordat Anwar haar over zijn
kleine tegenslagen kan vertellen, zegt ze: ‘Ik moet je iets zeggen, ik weet niet goed
hoe ik het moet zeggen of waar ik moet beginnen...’
Hij heeft er een hekel aan als een gesprek zo begint, het voorspelt meestal weinig
goeds. Hij denkt dat ze misschien gezondheidsproblemen heeft, of geldproblemen.
In een paar seconden laat hij deze mogelijkheden de revue passeren, hij geeft ze
een plaats en stelt zich voor wat hij eraan zal kunnen doen. Gezondheid? De
geneesheer-directeur
van Avicenne is zijn beste schaakpartner. Hij zal alles doen om ervoor te zorgen
dat Noufissa een goede behandeling krijgt. Geld? Hij heeft wat geld opzij gelegd
voor onvoorziene omstandigheden. Een logisch denkend man is ook een vooruitziend
man. Vervolgens denkt hij aan moeilijkheden met haar ‘Manneke’. Daar zal hij niet
veel aan kunnen doen. Vanaf de eerste dag had hij zich voorgenomen zich daar
nooit mee te bemoeien.
‘Waar gaat het om?’
‘Ik heb iemand leren kennen, een man die vrij is, die waanzinnig verliefd op me
is en graag met me wil samenleven, dat is het, ik zeg het je ronduit, het is niets
tegen jou, ik had het bij jou naar mijn zin, maar ik miste iets, iets van waanzin,
fantasie, hartstocht, onze relatie was heel plezierig, maar voor mij was dat niet
genoeg, begrijp je, jij besteedde meer tijd aan je onderzoek dan aan ons, en
bovendien wil ik graag trouwen, meer kinderen krijgen, ik ben tweeëndertig, die man
heeft me dat allemaal te bieden... en bovendien mag Manneke hem erg graag...’
‘Maar we hadden het goed samen!’
‘Ja, heel goed, we maakten nooit ruzie, we vonden het altijd prettig elkaar te zien,
maar het was routine, ik miste een beetje verbeelding... Je bent te logisch, ik zou
zelfs zeggen, zonder je te willen beledigen, te geordend.’
‘Aha, verbeelding! Je hebt gelijk, mijn leven is wat saai, ik heb te weinig fantasie,
ik ben te rationeel, te logisch, er is bij mij weinig plaats voor onverwachte dingen,
voor verbeelding, ik weet het, dat is mijn gebrek, maar je kunt van mij op aan, ik
zorg niet voor onaangename verrassingen, ik spreek niet met twee tongen, pleeg
geen verraad... met dat soort ingrediënten is mijn leven niet gekruid, ik weet dat ik
een degelijke, fatsoenlijke kerel ben, maar eigenlijk wil je me zeggen dat fantasie,
glitters, schone schijn en spetterend vuur belangrijker zijn in de liefde...’
‘Het spijt me, ik wilde je geen verdriet doen, je niet kwetsen, ik vond het heerlijk
om met je te vrijen, om met je te schaken, gesprekken met je te voeren over religie
en wetenschap, maar bij ons ontbraken de kleine dingetjes van het leven, weet je,
kleinigheden die wat kleur geven aan de dingen...’
‘Ben je verliefd op die man?’
‘Ja, smoorverliefd.’
‘Hoe lang al?’
‘Drie maanden.’
‘Je ziet hem al drie maanden en je hebt mij er niets van gezegd?’
‘Ik zag hem wel, maar ik wilde niet dat hij me aanraakte, ik ben
eer-lijk, ik ben je nooit ontrouw geweest, nu ga ik bij je weg en zeg ik het je... ik leid geen
dubbelleven.’
‘Wil je dat we elkaar blijven zien of heb je liever dat we elkaar niet meer zien?’
‘Ik heb liever dat we elkaar niet meer zien, ik heb tijd en rust nodig...’
‘Moge God je behoeden!’
Bij het verlaten van het restaurant is hij misselijk. Hij loopt moeilijk vanwege zijn
pijnlijke voet, gaat naar de toiletruimte van de universiteit, die ongelooflijk smerig
is, stopt zijn vingers in zijn mond en geeft alles over wat hij heeft gegeten. Hij voelt
zich beter, zijn hoofdpijn is minder. In zijn werkkamer zit een technicus aan zijn
computer te prutsen.
‘Klungel, wat ben je daar aan het doen?’
‘Ik probeer uw harde schijf te redden.’
‘En?’
‘Het gaat niet, hij is doorgebrand, alsof een kortsluiting alles heeft gemold. Ik zal
het vannacht proberen, soms vind je nog wat dingen terug die verloren zijn gegaan,
daar heb ik mijn trucjes voor...’
‘Trucjes! Wat voor trucjes?’
‘Bouazza!’
‘Wie is Bouazza? Een computerdeskundige die meer weet dan jij?’
‘Nee, een muezzin met bijzondere krachten, hij leest bepaalde dingen, bewierookt
het apparaat en meestal komt alles dan weer op zijn pootjes terecht.’
‘Wil je me wijsmaken dat je een computer kunt repareren met woorden van een
charlatan, een analfabeet, een tovenaar?’
‘Let op uw woorden, professor! Als u die mensen te na komt, kunnen ze wraak
op u nemen, dus spreek geen kwaad over hen.’
‘Wacht eens even! Niet alles is verklaarbaar, dat is een ding dat zeker is, maar
tussen dat gegeven en het idee om je heil te gaan zoeken bij een charlatan, ligt een
kloof waar ik nooit in zal vallen.’
‘Laten we zeggen dat ik Marokkaanser ben dan u.’
‘Wat is dat dan, Marokkaans zijn? Kwakzalverij de universiteit binnenhalen?
Geloven in plaats van weten, logische analyse overboord gooien ten gunste van
stompzinnig bijgeloof? Terugvallen op een prelogische mentaliteit en geloven dat
je wetenschappelijke problemen kunt oplossen met wierookwolken? Nee, zeg ik je,
tegen een dergelijk failliet van het denken en het verstand zal ik me blijven verzetten.
Laat mijn computer staan waar hij is, raak hem niet meer aan, ga mijn bureau uit!
Dat er geen ontwikkeling en geen vooruitgang is in dit land,
komt door mensen als jij, door dat stompzinnige bijgeloof, waardoor we nooit de
In document
Raster. Jaargang 2003 (nrs. 101-104) · dbnl
(pagina 127-131)