• No results found

Hoofdstuk 4 Onderzoeksmethodologie

4.1 Onderzoeksopzet

Doormiddel van dit onderzoek wordt geprobeerd inzicht te krijgen in het effect van de invoering van de code Goed Onderwijs Goed Bestuur op de hoeveelheid risicoverslaggeving bij VO instellingen. Uit de hypothesen gesteld in hoofdstuk drie valt af te leiden dat een positieve relatie wordt verondersteld wanneer VO instellingen vanuit de verplichte scheiding van toezicht en bestuur kiezen voor het Raad van Toezicht model. Vanuit de samenstelling van de Raad van Toezicht zijn vervolgens positieve verbanden onderkend met betrekking tot geslacht, leeftijd en opleiding en ervaring van de leden en de omvang van de Raad van Toezicht.

Het onderzoek richt zich op de mate van risicoverslaggeving in de jaarverslaggeving van VO instellingen. In de wetenschappelijke literatuur is eerder onderzoek gedaan naar de hoeveelheid risicoverslaggeving. Dergelijk onderzoek is in te delen naar onderzoek naar de kwantiteit, kwaliteit en invulling. Deze paragraaf geeft een overzicht van eerdere onderzoeken naar de hoeveelheid risicoverslaggeving, waarna de gekozen onderzoeksmethode wordt toegelicht en tot slot wordt uitgewerkt voor dit onderzoek.

4.1.1 Eerder onderzoek naar hoeveelheid risicoverslaggeving

Dit onderzoek richt zich op de hoeveelheid risicoverslaggeving bij VO instellingen. Om die reden wordt gekeken naar eerder onderzoek verricht naar hoeveelheid risicoverslaggeving. Linsley en Shrives (2006) deden onderzoek naar de hoeveelheid risicoverslaggeving onder bedrijven uit het Verenigd Koninkrijk. Hierbij is gebruik gemaakt van een index die is gebaseerd op financiële kengetallen en een index die gebaseerd is op het ‘environment’ risk. Abraham en Cox (2007) deden eveneens onderzoek naar hoeveelheid risicoverslaggeving bij bedrijven uit het Verenigd Koninkrijk. Hierbij werd onderzocht wat de invloed was van factoren als pensioenbeheer en beursnotering in relatie tot de hoeveelheid risicoverslaggeving. Hierbij werden de risico’s ondernemingsrisico, financieel risico en intern beheersingsrisico meegenomen. Er is gekeken hoe vaak een aantal kernwoorden ten aanzien van de genoemde risico’s voorkwamen in de risicoverslaggeving.

In onderzoek van Raffournier (1995) naar hoeveelheid risicoverslaggeving van Zwitserse bedrijven is de relatie geanalyseerd met onder andere de agency theorie. De variabelen van de verslaggeving zijn gemeten door middel van een index van 8 onderdelen, afkomstig vanuit de 7e EU richtlijn. Deumes en Knechel (2008) hebben in hun onderzoek naar hoeveelheid risicoverslaggeving gebruik gemaakt van een index om de afhankelijke variabele over

35 verslaggeving in te steken, gebaseerd op eerder onderzoek van onder andere Botosan (1997). Ze maken gebruik van een index met zes factoren met betrekking tot Corporate Governance en Internal Control.

Voor het analyseren van hoeveelheid risicoverslaggeving wordt in bovenstaande wetenschappelijke literatuur gebruik gemaakt van een indexanalyse. Bij een indexanalyse wordt gebruik gemaakt van een index, vormgegeven door regelgeving en/of gecategoriseerde risico’s (Linsley en Shrives, 2006). Het gebruik van een index is vaak bedoeld om de kwantiteit dan wel kwaliteit van informatie te meten (Michiels et al, 2009). Bij deze manier van analyseren is het van belang is dat de informatie betrouwbaar is. Hierbij zijn de voorwaarden stabiliteit, reproduceerbaarheid en nauwkeurigheid aan de informatie gesteld. Zo is het onder andere belangrijk dat dezelfde informatie in verschillende situaties, in dit geval jaarverslagen eenduidig gecodeerd wordt (Krippendorff 1980).

4.1.2 Index analyse

Voor dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de indexanalyse omdat het onderzoek zich richt op de hoeveelheid risicoverslaggeving door VO instellingen. Hiervoor wordt aangesloten bij de methode gehanteerd door Deumes en Knechel (2008). Door het analyseren van jaarverslagen wordt een score toegekend of er wel of geen informatie wordt gepubliceerd ten aanzien van een zevental elementen. Deze elementen zijn gebaseerd op de van toepassing zijnde wet- en regelgeving, het Burgerlijk Wetboek 2, RJO en de RJ660. Daarnaast is de Wet Goed Onderwijs Goed Bestuur gebruikt. Veronderstelt mag worden dat de genoemde regelgeving de vereiste mate van risicoverslaggeving niet kan garanderen. Wel is het een bruikbaar middel om de consistentie en vergelijkbaarheid van risicoverslaggeving te verbeteren (De Groot, 2010).

De totaalscore wordt bepaald door de som te nemen van het aantal gescoorde items, zonder dat hier wegingsfactoren aan zijn toegekend. De minimumscore hierbij is een score van 0, wanneer geen van de elementen terugkomt in het jaarverslag, en de maximumscore is 42 wanneer alle acht elementen terugkomen in het jaarverslag. Per element is een score van 6 te behalen. Hiervoor is gekozen omdat voor sommige elementen een onderverdeling is gemaakt. Voor het tweede element in de volgende paragraaf is de grootste onderverdeling gemaakt naar de 6 voornaamste risico categorieën. Hiervoor geldt dat een score van 0 wordt behaald wanneer geen van deze risico’s terugkomt in het jaarverslag, worden alle zes de voornaamste risico categorieën genoemd dan wordt een maximale score van zes toegekend. Omdat de weging van alle elementen gelijk is kennen de andere elementen een score van 0 of 6. 0 indien niet wordt voldaan en 6 wanneer wel wordt voldaan.

Omdat er alleen wordt getoetst of gerapporteerd over de categorieën wordt er geen verschil in gewichten toegekend. De indexanalyse kan gebruik maken van wegingsfactoren. Per onderwerp wordt dan gebruik gemaakt van een dummyvariabele om aan te geven of er wel of geen verslaggeving plaatsvindt. Een ongewogen index wordt gebruikt voor het analyseren van de kwantiteit, terwijl bij het analyseren van de kwaliteit vaak wegingsfactoren worden toegekend aan diverse onderwerpen. Om tot een eenduidige term te komen voor dit

36 onderzoek wordt gesproken over ‘disclosure-index’. De disclosure-index is opgenomen in bijlage 1 en wordt in het volgende deel van deze paragraaf toegelicht.

4.1.3 Disclosure-index

De elementen die vanuit de genoemde wet- en regelgeving zouden moeten worden opgenomen in de jaarverslagen van onderwijsinstellingen zijn zoveel mogelijk opgenomen in de volgorde zoals uiteengezet in paragraaf 2.2.1. invulling risicoverslaggeving. In deze paragraaf is naar voren gekomen dat risicoverslaggeving bestaat uit de componenten risicoprofiel, beschrijving risicomanagementsysteem en in control statement.

Risicoprofiel

1. Benoemen voornaamste risico’s

Bestuurders van onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor het verstrekken van een getrouwe jaarrekening en jaarverslag. Volgens Artikel 391 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek geeft het jaarverslag een getrouw beeld van de toestand op de balansdatum, de ontwikkeling gedurende het boekjaar en de resultaten van de rechtspersoon waarvan de financiële gegevens in de jaarrekening zijn opgenomen. Het jaarverslag geeft tevens een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd. Daarnaast is het benoemen van de voornaamste risico’s één van de nadere handvatten die de commissie Frijns (2007) geeft voor kwalitatieve risicoverslaggeving in haar Monitoringrapport. Van onderwijsinstellingen wordt verwacht dat zij in haar jaarverslagen een beschrijving geven van de voornaamste risico’s waarmee zij te maken hebben. Om te kunnen meten of een onderwijsinstelling in haar jaarverslag de voornaamste risico’s noemt, worden een zestal risico’s voor onderwijsinstellingen opgesteld.

2. Onderverdeling risico’s in voornaamste risico’s

Vanuit de wetenschappelijke literatuur (de Groot, 2008; De Groot en Van Boxtel, 2010) komt naar voren dat een risicoprofiel is opgebouwd vanuit een beschrijving van de strategische, financiële, operationele en compliance risico’s. Via de RJ O dienen onderwijsinstellingen te voldoen aan Titel 9 Boek 2 BW. Daarom is artikel 391 lid 1 BW2:9 van toepassing, waarin over risicoverslaglegging het volgende is voorgeschreven: “Het jaarverslag geeft tevens een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd.” RJ 400.109 herhaalt dit nog eens en RJ 660.403, de richtlijn die specifiek betrekking heeft op onderwijsinstellingen, stelt in aanvulling daarop: ”Het jaarverslag geeft een zo volledig mogelijk beeld van alle van invloed zijnde interne en externe ontwikkelingen.”

Het is dus wettelijk verplicht om een risicoprofiel met daarin de beschrijving van de voornaamste strategische, financiële, operationele en compliance risico’s op te nemen in het jaarverslag. In de jaarverslagen van onderwijsinstellingen wordt daarom een onderverdeling verwacht van de voornaamste risico’s die spelen. Om op dit element te kunnen scoren moet een onderwijsinstelling allereerst de voornaamste risico’s waarmee zij te maken heeft benoemen in het jaarverslag, om vervolgens een onderverdeling te kunnen maken naar categorieën.

37 De Groot en Van Boxtel (2010) deden benchmarkonderzoek naar de risicoparagrafen in de jaarverslagen 2008 van wo-instellingen. De Groot en Van Boxtel geven vanuit dit onderzoek voorbeelden van risico’s die wo-instellingen noemen. Dit zijn wet- en regelgeving, politiek, studenteninstroom (kwalitatief en kwantitatief), volumeontwikkeling (studierendement), wetenschappelijke prestaties, ontwikkeling rijksbijdrage, ontwikkeling tweede en derde geldstroom, huisvestingskosten, kostenontwikkeling en liquiditeitsrisico’s.

Loep (2009) deed in opdracht van de directie VO van het Ministerie van OC&W onderzoek naar het weerstandsvermogen van besturen van VO instellingen. In het onderzoek wordt verwezen naar door deskundigen genoemde risico’s waarmee VO instellingen rekening dienen te houden bij de bepaling van het weerstandsvermogen. De risico’s die Loep noemt zijn kosten van nieuwbouw of verbouwingsprojecten, dalend leerlingaantal, concurrentie met andere scholen, onbetrouwbaar handelen van de overheid, kosten van vergrijzing personeel, tekort aan personeel, kosten van afvloeiingsregelingen en bovenwettelijke werkloosheid- en arbeidsongeschiktheid uitgaven en het niet op orde zijn van de bedrijfsvoering.

De VO raad, de beroepsorganisatie Voortgezet Onderwijs, geeft eveneens een model voor een risicoprofiel voor VO-scholen. In het model risicoprofiel VO-scholen wordt onderscheidt gemaakt in een zestal categorieën: politiek, leerlingen, onderwijs, personeel, organisatie en gebouwen/inventaris. Binnen de zes categorieën zijn specifieke risico’s uitgewerkt in het model. In de genoemde categorieën en onderliggende risico’s komen de risico’s genoemd in de onderzoeken van De Groot en Van Boxtel (2010) en Loep (2009) allemaal terug. Omdat het risicoprofiel opgesteld door de VO Raad daarmee een compleet overzicht geeft van de risico categorieën en een uitsplitsing geeft van onderliggende risico’s binnen deze categorieën sluit ik voor dit onderzoek aan bij het model van de VO-Raad. Voor een compleet overzicht van dit model wordt verwezen naar Bijlage 2.

3. Beschrijving omvang, kans, impact en beheersingsmaatregelen

Voor de risico’s die terugkomen in de jaarverslaggeving is het voor de lezer eveneens van belang om informatie te verkrijgen de kans dat het risico zich voordoet, de impact hiervan op de organisatie en welke beheersingsmaatregelen de organisatie heeft getroffen omtrent het risico (Emanuels en De Munnik, 2006; De Groot, 2008). Emanuels en De Munnik (2006) geven aan dat wanneer de kans op een negatieve afwijking van de gestelde doelstelling groter is dan het risico dat het bestuur wenst te lopen, maatregelen moeten worden getroffen. De risicohouding van het bestuur kan volgens Emanuels en De Munnik worden gedefinieerd als risk appetite.

Verslaggeving betreffende omvang, kans, impact en beheersing van het risico is niet wettelijk voorgeschreven. In de artikelen van Emanuels en De Munnik (2006) en De Groot (2008) komt wel duidelijk naar voren dat dit onderdeel uitmaakt van het geheel betreffende risicoverslaggeving. Om die reden is dit element wel opgenomen in de index. In de disclosure-index uit bijlage 1 is hierbij onderscheid gemaakt naar omvang, kans en impact en beheersingsmaatregelen. Per onderdeel worden 2 punten toegekend wanneer dit terugkomt in de jaarverslaggeving.

38

4. Verslaggeving betreffende risico’s vanuit aangewende financiële instrumenten

Voor de risico’s die verbonden zijn aan het gebruik van financiële instrumenten, gelden specifieke transparantievereisten. Zo stelt RJ 400.111 dat door het hanteren van financiële instrumenten als hulpmiddelen ter afdekking van financiële risico’s, risico’s kunnen ontstaan. De rechtspersoon besteedt in het jaarverslag op grond van artikel 2:391 lid 3 BW aandacht aan de doelstellingen en het beleid op het gebied van risicobeheer, betreffende het gebruik van financiële instrumenten en het beheer van deze risico’s.

Voor VO instellingen geldt hiervoor specifieke regelgeving. Onderwijsinstellingen zijn door het Ministerie van OC&W vanaf 1 januari 2010 verplicht te voldoen aan de Regeling Beleggen en Belenen (RBB). De regeling gaat in op de regels waaraan onderwijsinstellingen zich inzake beleggen en belenen dienen te houden. Artikel 2 van de RBB gaat specifiek in op de verplichte verslaggeving vanuit deze regeling: ‘Instellingen doen jaarlijks in de jaarverslaggeving ten aanzien van de publieke middelen ten minste verslag van:

a. het beeld en de uitvoering ten aanzien van het beleggen en belenen; b. de soorten en omvang van de beleggingen en beleningen;

c. de looptijden van de beleggingen en beleningen.

Wanneer vanuit de jaarrekening van de onderwijsinstelling blijkt dat sprake is van financiële instrumenten zal daarom in de jaarverslaggeving worden gekeken of bovengenoemde hierin is opgenomen. In de disclosure-index, opgenomen in bijlage 1, is voor de score onderscheidt gemaakt naar het treasurybeleid (punt a uit de RBB) het benoemen van de per balansdatum aanwezige uitzettingen naar soort en omvang (punt b uit de RBB) en de looptijden (punt c uit de RBB). Per punt wordt een score van 2 toegekend wanneer dit terugkomt in het jaarverslag. Worden alle drie de punten benoemd dat wordt de maximale score van 6 behaald.

Risicobeheersings- en controlesysteem

5. Verslaggeving over inrichting en werking risicobeheersings- en controlesysteem

De rechtspersoon dient volgens RJ 660.406 de aanwezige risicobeheersings- en controlesystemen te beschrijven waarmee hij zijn risico’s beheerst. RJ 660.406 schrijft namelijk voor dat het bestuur in het jaarverslag verslag doet over de aanwezigheid en werking van het interne risicobeheersings- en controlesysteem in het boekjaar. Het bestuur geeft daarbij tevens aan welke eventuele significante wijzigingen zijn aangebracht, welke eventuele belangrijke verbeteringen zijn gepland en in hoeverre een en ander met het, indien aanwezig, toezicht belaste orgaan is besproken.

In de jaarverslagen van onderwijsinstellingen kan dus verslaggeving over de aanwezigheid en werking van het risicobeheersings- en controlesysteem worden verwacht. Enkel het benoemen van de aanwezigheid is niet afdoende, de RJ660.406 geldt als wettelijke bepaling waarin staat dat eveneens verslaggeving betreffende de werking dient te worden opgenomen. Om te kunnen scoren op dit element wordt daarom in de jaarverslagen van de onderwijsinstellingen beoordeeld of hieraan is voldaan. Conform de Disclosure-index uit bijlage 1 wordt hierbij een onderverdeling gemaakt naar inrichting en werking waarbij voor beide onderdelen 3 punten zijn te scoren.

39

6. Verslaggeving over significante wijzigingen en verbeteringen

RJ 660.406 schrijft daarnaast voor dat het bestuur aangeeft welke eventuele significante wijzigingen zijn aangebracht, welke eventuele belangrijke verbeteringen zijn gepland en in hoeverre een en ander met het, indien aanwezig, toezicht belaste orgaan is besproken. Voor de eventuele score op deze index wordt in eerste instantie gekeken of in het jaarverslag in ieder geval is aangegeven of er wel of niet sprake is van significante wijzigingen en verbeteringen. Indien sprake is van significante wijzigingen of verbeteringen dient de verkregen toestemming van het toezichthoudend orgaan voor de wijziging dan wel verbetering eveneens te worden toegelicht in het jaarverslag.

In control verklaring

7. Opname in control verklaring

Ten aanzien van een eventuele in-control verklaring door onderwijsinstellingen gelden geen specifieke wettelijke voorschriften of RJ -bepalingen. Voor deze groep is de in-control verklaring dus niet verplicht, wat ook OCW (2008) heeft onderkend. OCW (2008) stelt het volgende: “Als het bestuur van mening is dat de interne beheersings- en controlesystemen adequaat zijn, kan zij een zogeheten ‘in-control statement’ opstellen en in het jaarverslag opnemen (niet verplicht dus).” Voor de volledigheid omtrent risicoverslaggeving wordt als laatste dit element meegenomen in de index.