• No results found

Onderzoek naar kwantitatieve aspecten van risicoverslaggeving

DEEL I: LITERATUURSTUDIE

3. RISICOVERSLAGGEVING

3.3 E ERDERE ONDERZOEKEN NAAR RISICOVERSLAGGEVING

3.3.1 Onderzoek naar kwantitatieve aspecten van risicoverslaggeving

Raffournier (1995) onderzoekt in zijn studie bij 161 Zwitserse beursgenoteerde ondernemingen de kwantiteit van disclosures in relatie met karakteristieken gerelateerd aan de agency theory en

political cost theory. Zwitserse bedrijven waren interessant omdat voor de invoeringen van de

vernieuwde vennootschapswet in 1992 er zeer geringe regelgeving was. De steekproef omvat jaarverslagen van industriële en commerciële bedrijven uit het financiële boekjaar 1991. De verslaggeving is gemeten via een index die is gebaseerd op de zevende EU richtlijn. De karakteristieken die ze hebben getest zijn: grootte, leverage, winstgevendheid, eigendomsstructuur, internationalisatie, accountantsgrootte, percentage vaste activa en industrie sector. Van deze variabelen waren: grootte, internationalisatie, percentage vaste activa en accountantsgrootte significant gerelateerd. Door de hoge correlatie van grootte met de andere variabelen kan het erop duiden dat grootte als een proxy dient voor andere variabelen (e.g. hoe groter het bedrijf, des te groter de accountant).

Papa (2007) - inhoudsanalyse

- IPO prospectussen van 6 Italiaanse IT ondernemingen

- relatief veel toekomst gerichte risico-informatie; voornamelijk kwalitatief

Deumes (2008) - indexanalyse

- IPO prospectussen van 90 Nederlandse ondernemingen (1997-2000)

- Het resultaat laat zien dat het risico weergegeven in de prospectus de volatiliteit van de toekomstige

aandelenprijzen goed voorspeld. Hassan (2009) - indexanalyse en regressieanalyse

- 49 jaarverslagen van VAE beursvennootschappen (2005)

- positieve relatie met leverage en industrie - géén relatie met ondernemingsgrootte Armand e.a.

(2009)

- Inhoudsanalyse en regressieanalyse - 100 jaarverslagen van Maleisische beursvennootschappen (2005)

- Minder risicoverslaggeving dan gevonden door Linsley en Shrives (2006)

- uitkomst consistent met ondernemingsgrootte - sectoren technologie en infrastructuur significant meer risicoverslaggeving dan de andere.

Taylor e.a. (2009)

- index analyse - 111 Australische

beursvennootschappen uit de extractie sector.

- Significante toename van risicoverslaggeving na invoering van IFRS

- Positieve relatie met leverage

- Positieve relatie met CG structuur en aantrekken nieuw kapitaal voor invoering IFRS

Michiels e.a. (2009)

- Inhoudsanalyse en coderingsschema; regressieanalyse

- 46 jaarverslagen van Belgische beursvennootschappen (2005)

- financiële en operationele risico’s komen het vaakst voor - uitkomst consistent met ondernemingsgrootte; positieve relatie met systematisch risico

- winstgevendheid is negatief significant Hill en Short

(2009)

- inhoudsanalyse en regressieanalyse - IPO prospectussen van 420 IT ondernemingen (1991-2003)

- Grotere hoeveelheid toekomstgerichte informatie dan in jaarverslagen

- significant minder informatie over interne beheersing - focus op externe risico’s, jaarverslag meer intern - Zonder specifieke regulering is de hoeveelheid in de periode toegenomen

*Gebaseerd op Dobler (2008

In een kort artikel geven Linsley en Shrives (2001) hun mening over de vraag of risicoverslaggeving gereguleerd moet worden. Argumenten voor het publiceren van risicoverslaggeving zijn informatiewaarde voor beleggers, efficiëntere markten, lager verwacht rendement en lagere kapitaalkosten. Maar kunnen we met zulke argumenten alle bedrijven overtuigen om vrijwillig te rapporteren? Misschien niet. Er zijn namelijk ook argumenten om niet te rapporteren: alleen financiële risico’s rapporteren is niet voldoende om de belegger een goed inzicht te geven, dus waarom dan financiële risico’s communiceren als je geen andere risico’s communiceert? Jaarverslagen zijn al erg uitgebreid en extra risicoverslaggeving zorgt voor een informatie overbelasting en de gevoeligheid van informatie kan de concurrentiepositie schaden. De vraag of bedrijven overgehaald kunnen worden om risico-informatie te communiceren blijft hiermee onbeantwoord.

Laijli en Zéghal (2005) hebben een inhoudsanalyse uitgevoerd op het jaarverslag 1999 van 300 Canadese bedrijven. Van deze 300 bedrijven geeft 76% (228) risicomanagement informatie en 24% (72) niet. In de streekproef van 228 risicomanagement informatie gevende bedrijven heeft 23% alleen de verplichte informatie opgenomen, 14% alleen vrijwillige informatie en de overig 63% zowel verplichte als vrijwillige informatie. Er is geen relatie gevonden met karakteristieken zoals totale activa, omzet, winst, beta, debt/equity ratio of debt/assets ratio. Van de risicocategorieën zijn financiële risico’s het meest genoemd (29%) en zeer dominant ten opzichte van de andere categorieën. De risicoverslaggeving is grotendeels kwalitatief en verspreid over het gehele jaarverslag. Risicobeoordeling en analyses zijn niet toegevoegd in de onderzochte jaarverslagen. Mohobbot (2005) onderzoekt 90 Japanse bedrijven op omvang van risicoverslaggeving. Dit is een van de eerste onderzoeken naar disclosures in Japan en naar mijn weten het eerste dat over risk

disclosures gaat. De steekproef betreft jaarverslagen uit het boekjaar 2002. Via een inhoudsanalyse

test Mohobbot (2005) de variabelen ondernemingsgrootte, leverage, winstgevendheid en eigendomstructuur. Tevens wordt gekeken in welke mate de ondernemingen risico’s kwantificeren. Dit wordt uitgedrukt in monetaire risicoverslaggeving. Naar verwachting wordt er meer niet-monetaire dan niet-monetaire risicoverslaggeving gepresenteerd, is ondernemingsgrootte de enige significante variabel (dit in tegenstelling tot Laijli en Zéghal (2005)) en rapporteren de ondernemingen meer over het verleden dan de toekomst.

In hun studie onder 79 Britse beursgenoteerde ondernemingen hebben Linsley en Shrives (2006) een inhoudsanalyse naar risicoverslaggeving gedaan en afgezet tegen verschillende karakteristieken. Daarnaast hebben ze net als Mohobbot (2005) gekeken naar het verschil in monetaire en niet-monetaire risicoverslaggeving, historisch en toekomst gerichte risicoverslagen en goed en slecht nieuws risicoverslaggeving. Hun onderzoek, betreffende jaarverslagen over het jaar 2000, geeft dezelfde resultaten als Mohobbot (2005), namelijk een positief significante relatie met de hoeveelheid risicoverslaggeving en ondernemingsgrootte. Tevens was er een consistentie met de onderwerpen monetaire en niet-monetaire risicoverslaggeving, historisch en toekomst gerichte risicoverslagen en goed en slecht nieuws risicoverslaggeving.

Papa (2007) heeft onderzoek gedaan naar risicoverslaggeving van Italiaanse IPO prospectussen. Hoewel dit onderzoek geen jaarverslagonderzoek is, is het op twee manieren relevant. De ondernemingen die in dit onderzoek worden betrokken zijn gedeeltelijk IT ondernemingen en de methodologie sluit erg aan op de in dit onderzoek gebruikte methodologie. Papa (2007) gebruikt een benadering van volledige inhoud van de paragraaf, gebaseerd op een gecompliceerde codering, om het niveau van risicoverslaggeving te kwantificeren. Dit doet hij via een risico categorisering van 4 fasen en de codering van tijd oriëntatie en kwantificeren van informatie (p. 16). Opvallend is de conclusie dat IT ondernemingen relatief veel toekomstgerichte risicoverslaggeving (43%) geven. Dit heeft volgens Papa (2007) te maken met het groot aantal immateriële activa en intellectuele

Deze zijn respectievelijk concurrentie-, industrie-, aandeelhouders-, HR- en productontwikkeling-risico’s. De Italiaanse IPO prospectussen leggen geen nadruk op financiële risico’s zoals ondervonden bij Laijli en Zéghal (2005) en Linsley en Shrives (2006). In overeenstemming met eerder onderzoek (e.g. Linsley en Shrives, 2006; Beretta en Bozzolan 2004a) is de verslaggeving voornamelijk kwalitatief.

Abraham en Cox (2007) onderzochten bij 71 ondernemingen (boekjaar 2002), genoteerd aan de FSTE-100, het effect van het aantal raadsleden, onafhankelijke raadsleden, institutioneel eigendom, structuur van pensioenbeheer, dubbele beursnotering en de hoeveelheid van risicoverslaggeving. Hierbij gebruikten ze grootte, industrie sector en ondernemingsrisico (leverage) als controle variabelen. De risico-informatie werd door middel van een inhoudanalyse gemeten op kwantiteit. Hierbij meten ze de informatie voor drie typen van risicoverslaggeving: ondernemingsrisico’s, financiële risico’s en interne beheersingsrisico’s. Het onderzoek vond een negatieve relatie met institutionele investeerders, suggererende dat institutionele investeerders negatief reageren op meer risico-informatie of dat institutionele beleggers al veel informatie hebben en er dan geen reden is om extra te publiceren. Daarnaast vonden zij dat het aantal onafhankelijke bestuurders een significante impact heeft op de hoeveelheid risico-informatie. Een dubbele beursnotering geeft ook een sterke associatie met de kwantiteit, iets wat enigszins afwijkt van Taylor, Tower & Nielson (2009).

Deumes (2008) onderzoekt bij 90 Nederlandse prospectussen (1997-2000) of teksten met risico factoren relevante risico-informatie bevatten. De risicoverslaggeving in de prospectussen wordt via een indexanalyse geanalyseerd. De indexanalyse bestaat uit een lijst met risicofactoren op drie niveaus die in de prospectussen genoemd kunnen worden. Via de analyse wordt de relatie van volatiliteit met aandelenprijs, gevoeligheid van aandelenprijs en daling in toekomstige aandelenprijs onderzocht. Deumes (2008) toont aan dat deze drie variabelen succesvol voorspeld kunnen worden naar aanleiding van de risico-informatie in de prospectussen. Hiermee wordt gesuggereerd dat de risicoverslaggeving daadwerkelijk relevant is.

Hassan (2009) onderzoekt bij 49 beursgenoteerde ondernemingen in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) de relatie tussen ondernemingskarakteristieken en risicoverslaggeving. Hassan gebruikt gegevens uit de jaarverslagen van het financiële boekjaar 2005. De auteur meet de risicoverslaggeving volgens een index met 45 onderwerpen. Deze onderwerpen zijn geselecteerd uit eerdere literatuur en rapporten. Hassan (2009) voert verschillende regressies uit op de karakteristieken: grootte, industrie type, niveau van risico (leverage) en reserves. Hassan (2009) vindt een positief significante relatie met leverage en industrie type, maar niet voor de andere karakteristieken. Dit wijkt enigszins af van andere onderzoeken (Linsley en Schrives, 2006; Mohobbot, 2005), zeker omdat ondernemingsgrootte toch als een van de belangrijkste karakteristieken gezien wordt (Abraham en Cox,2007).

Arman e.a. (2009) gebruikt de variabelen: product en geografische diversificatie, grootte, industrie en leverage in relatie tot risicoverslaggeving. Voor het meten van risicoverslaggeving maken ze gebruik van een inhoudsanalyse met dezelfde checklist als Linsley en Shrives (2006). Het onderzoek vond plaats onder 100 Maleisische beursvennootschappen voor het boekjaar 2005. Zij vonden geen relatie met diversificatie. Wel tonen zij een significante relatie aan met de ondernemingsgrootte, dit is in overeenstemming met andere auteurs (Mohobbot, 2005; Linsley en Shrives, 2006; Abraham en Cox, 2007). Voor leverage is wel een positieve relatie gevonden maar zonder significant resultaat. Voor industrie waren twee van de acht industrieën significant. Dit heeft volgens hen te maken met de eigenschappen van de industrieën (technologie en infrastructuur).

Taylor, Tower & Nielson (2009) hebben onderzoek gedaan naar de communicatie van financiële risico’s bij Australische bedrijven die grondstoffen winnen. Volgens de auteurs zijn dit soort bedrijven

onderhevig aan meerdere financiële risico’s als een gevolg van uitgebreide exploratie-, productie- en financieringsactiviteiten. Binnen de categorie financiële risico’s vallen vijf specifieke classificaties, namelijk: foreign exchange, comodity price, credit, liquidity en interest rate risico’s. De focus van de studie ligt in eerste instantie op het kwantificeren van risicoverslaggeving van de beursgenoteerde ondernemingen over een tijdsperiode van 2002-2006, waarna de verslaggeving wordt gerelateerd aan de ondernemingsspecifieke variabelen die te maken hebben met corporate governance en kapitaal management. Deze tijdsperiode ligt 3 jaar voor de invoering van IFRS en 1 jaar na de IFRS invoering. Dit maakt het onderzoek bijzonder interessant omdat in de eerste hypothese getest wordt op een positieve relatie met deze invoering. Daarnaast testen ze op een relatie met de corporate governance structuur (H2), het ophalen van kapitaal (H3) en een dubbele beursnotering (H4). Risico-informatie in het jaarverslag van de ondernemingen wordt gemeten door een index analyse van verplichte en vrijwillige verslaggevingsonderwerpen. Via een dummy variabel wordt genoteerd of de onderneming over het onderwerp rapporteert. Met een steekproef van 111 Australische ondernemingen vonden de auteurs een positief significante relatie voor zowel verplichte als vrijwillige informatie in het eerste jaar na IFRS invoering. Door de invoering is de transparantie van de verslaggeving toegenomen. Voor H2 en H3 is tevens een significant positieve relatie gevonden. Echter heeft dit alleen betrekking op de jaren voor de invoering van IFRS in Australië (2002-2005). Dit is opmerkelijk te noemen, maar geen bewijs is gevonden dat ook in 2006 risicoverslaggeving wordt gedreven door deze karakteristieken. Leverage, als risico indicator voor een onderneming, wordt vaker in verband gebracht met het sturen van risicoverslaggeving (Mohobbot, 2005; Abraham en Cox, 2007; Arman e.a., 2009; Hassan, 2009). Daarom kan je verwachten dat bedrijven met een dubbele beursnotering meer eigen vermogen hebben, dus een lager leverage en minder rapporteren. Het ligt in de verwachting dat H4 niet is aangenomen en geeft nog eens aan dat een dubbele notering niet zorgt voor meer risicoverslaggeving.

Michiels e.a. (2009) onderzoekt risicofactoren van 46 Belgische beursvennootschappen (boekjaar 2005). Via een inhoudsanalyse en een coderingsschema in navolging van Linsley en Shrives (2006) worden bepaalde zinnen aan de risico categorieën toegewezen. Van de totaal score wordt een regressie-analyse uigevoerd op de onafhankelijke variabelen: ondernemingsgrootte, winstgevendheid, systematisch risico, kwaliteit van auditor, risicocomité, niet-uitvoerende bestuurders en duale leiderschapsstructuur. Er blijkt uit het onderzoek dat financiële en operationele risico’s het meest worden vermeld. De variabelen ondernemingsgrootte en systematisch risico hebben een positieve significante relatie. Hiermee wordt aangegeven dat grotere ondernemingen en ondernemingen met meer systematisch risico meer verslaggeving over risico’s doen. De variabel winstgevendheid is negatief significant, wat aangeeft dat bedrijven met minder winst meer risicoverslaggeving geven. Deze resultaten zijn in overeenstemming met andere auteurs (Beretta en Bozzolan, 2004; Linsley en Shrives, 2006; Mohobbot, 2005; Abraham en Cox, 2007; Arman e.a., 2009; Hassan, 2009).

Hill en Short (2009) geven aanvulling op onderzoek van Papa (2007). In een studie naar 420 IPO prospectussen van IT ondernemingen onderzoeken zij via een inhouds- en regressie-analyse de veranderingen in risicoverslaggeving voor de periode 1991-2003. De IT sector is gekozen vanwege de relatief homogene eigenschappen tussen ondernemingen. Zij vinden dat er in de prospectussen een grotere hoeveelheid toekomstgerichte informatie is, maar significant minder informatie over de interne beheersing. Bovendien laat de studie zien dat bij IPO prospectussen meer de focus ligt op externe risico’s en bij het jaarverslag meer op interne risico’s. Bij de verslaggeving over de risico’s wordt voornamelijk de negatieve kant benadrukt. Positieve factoren van de risico’s worden maar zelden genoemd., Hoewel er geen specifieke regulering is ingevoerd, is risicoverslaggeving in de periode van 1991-2003 toegenomen

ondernemingen en maar weinig is toekomstgericht of beschrijft mogelijke gebeurtenissen. Bovendien worden de genoemde risico’s vaak niet gekwantificeerd. Er is een algemene beschrijving te vinden zonder dat daar een mogelijke impact wordt weergegeven of een inschatting van de kans van voordoen wordt vermeld. Financiële risico’s zijn de meest voorkomende risico’s die worden gerapporteerd voor operationele en andere risico’s. Belangrijke karakteristieken die risicoverslaggeving lijken te sturen zijn: ondernemingsgrootte, leverage, type industrie, duale beursnotering en coporate governance karakteristieken. Hierbij is voor ondernemingsgrootte een speciale positie weggelegd, omdat grootte vaak een hoge correlatie heeft met andere variabelen. Je zou daardoor kunnen stellen dat ondernemingsgrootte bepaald wat voor waarde de andere factoren hebben. Hiermee lijkt ondernemingsgrootte de belangrijkste factor voor het sturen van risicoverslaggeving.