• No results found

Onderzoek naar kwalitatieve aspecten van risicoverslaggeving

DEEL I: LITERATUURSTUDIE

3. RISICOVERSLAGGEVING

3.3 E ERDERE ONDERZOEKEN NAAR RISICOVERSLAGGEVING

3.3.2 Onderzoek naar kwalitatieve aspecten van risicoverslaggeving

Als de onderneming en managers profiteren van een goede risicoverslaggeving, zou je verwachten dat er veel vrijwillig wordt gecommuniceerd. Empirisch onderzoek, zoals in de vorige paragraaf aangegeven, schets relatief weinig toekomstgerichte risicoverslaggeving (e.g. Lajili en Zéghal, 2003). Ook onder meer gereguleerde omstandigheden is risicoverslaggeving vaak vaag en niet specifiek (e.g. Papa, 2007). De huidige literatuur neemt aan dat risicoverslaggeving informatief is voor de gebruikers van het jaarverslag (Dobler, 2005). Om te kijken hoe informatief risicoverslaggeving is, beschouwt Dobler (2005) risicoverslaggeving als toekomstgerichte (voorspellende) verslaggeving. Zijn belangrijkste conclusie is dat de informatiewaarde van risicoverslaggeving niet overschat mag worden. Daarmee zegt hij dat auteurs misschien te veel waarde toekennen aan de betekenis van risicoverslaggeving. Een overzicht van auteurs die zich meer geconcentreerd hebben op de kwaliteit van risicoverslaggeving vindt u hieronder.

Een rapport geschreven door een stuurgroep van ICAEW over risicoverslaggeving geeft, wellicht iets gedateerd, een goed beeld over de kwaliteit van verslaggeving over risico’s (ICAEW, 1999). Duidelijk wordt dat de relatie van risico in de bredere context van de strategie zeer belangrijk is. Binnen de

Overige onderzoeken naar risicoverslaggeving:

Focus Bevindingen

Solomon (2000) Enquête onder UK institutionele investeerders naar hun houding t.o.v. risicoverslaggeving

- Behoefte aan gedetailleerde verslaggeving i.p.v. generaliserende teksten

- meer informatie over interne beheersing - vrijwillige verslaggeving wordt geprefereerd Dobler (2005) Onderzoek naar de informatiewaarde

van risicoverslaggeving

- Risicoverslaggeving is niet verifieerbaar

- Reguleringen kan helpen, maar niet alle moeilijkheden oplossen

- Regulering kan de vergelijkbaarheid, begrijpelijkheid en betrouwbaarheid ten goede komen

- Risicoverslaggeving mag niet overschat worden Linsley en

Lawrence (2007)

Leesbaarheid van risicoverslaggeving in

UK jaarverslagen (2001) - Risicoverslagen moeilijk tot zeer moeilijk leesbaar- geen bewijs van het opzettelijk achterwegen laten van negatieve informatie

Beretta en

Bozzolan (2007) Kwaliteit van risicoverslaggeving dooreen complexe inhoudsanalyse bij Italiaanse beursfondsen (1999-2001)

- kwalitatieve analyse niet gerelateerd aan de omvang van informatie

- kwaliteit positief gerelateerd aan winstverwachtingen, veranderingen van de winstverwachtingen en de nauwkeurigheid van winstverwachtingen Mertens en Blij

(2008)

Inventarisatie van risicoverslaggeving bij Nederlandse beursfondsen (2007)

- Veel variatie in risicoverslaggeving

- 1 op de 10 rapporteert de belangrijkst risico’s in overeenstemming met de beleggersbehoefte. - Alleen financiële risico’s gekwantificeerd Tabel 4 Overige onderzoeken naar risicoverslaggeving

context moeten de jaarverslagen niet alleen financiële risico’s verslaan. Jaarverslagen zijn veelomvattend en er is geen punt om een gedeeltelijke oplossing van gelimiteerde risicoverslaggeving te gebruiken (ICAEW, 1999). Jaarverslagen zouden wel een voorbeeld kunnen nemen aan prospectussen, die meer risico-informatie geven dan gevonden wordt in de vaak meer gereguleerde jaarverslagen. Dit is in overeenstemming met onderzoeken van Papa (2007) en Deumes (2008). Daarnaast spoort de ICAEW voor de consistentie en vergelijkbaarheid van jaarverslagen (ICAEW, 2000) aan tot de classificatie van risico’s.

De kwantiteit van risicoverslaggeving wordt vaak vertaald via een proxy naar de kwaliteit van de tekst (e.g. Laijli en Zéghal, 2005; Linsley en Shrives, 2006) . Dit is volgens Beretta en Bozzolan (2004a) geen bevredigende meting. De kwaliteit van de verslaggeving hangt af van de kwantiteit en de rijkelijke inhoud van de paragraaf. Ze focussen zich vooral op de MD&A sectie, in plaats van het hele jaarverslag, en gebruiken een proxy van meerdere factoren om kwaliteit te meten. De onderzoeksmethode verschilt daarom ook van eerdere onderzoeken, maar het resultaat is overeenkomstig. In hun onderzoek onder 85 beursgenoteerde Italiaanse bedrijven (boekjaar 2001) komt naar voren dat vooral risico’s uit het verleden en het heden gerapporteerd worden en er weinig tot geen informatie over toekomstige risico’s wordt gegeven. Dit is overeenkomstig met o.a. Mohobbot (2005) en Linsley en Shrives (2006). De auteurs vonden ook weinig informatie over de impact van de risico’s. Voor het testen van karakteristieken hebben zij o.a. ondernemingsgrootte en industrie in relatie tot de kwantiteit van risicoverslaggeving getest, maar hebben geen significatie relatie kunnen aantonen voor beide variabelen. Dit is opvallend omdat, blijkend uit de vorige paragraaf, ondernemingsgrootte en industrie gezien worden als sterke factoren voor de kwantiteit van risicoverslaggeving. Er is door een enkele auteur (Botosan, 2004) kritiek gegeven op de aanpak van dit onderzoek. Berretta en Bozzolan (2004a) hebben namelijk geprobeerd om een kwalitatieve analyse te maken van risicoverslaggeving. Het is alleen niet duidelijk of deze benadering de relevantie aantoont voor investeerders (Botosan, 2004). De terechte vraag die gesteld kan worden: is kwaliteit van risicoverslaggeving wel meetbaar? Het omzetten van kwantiteit in kwaliteit kan geen betekenisvolle resultaten opleveren over kwaliteit geven (Berretta en Bozzolan, 2004b). Hiervoor zou gezocht moeten worden naar andere methoden, het liefst een methode met meerdere dimensies zoals bijvoorbeeld vanuit het gebruikersperspectief (Berretta & Bozzolan, 2004b).

Dit gebruikersperspectief komt naar voren bij Solomon e.a. (2000). Hij vertaalt vanuit een enquête onder 552 institutionele beleggers de behoefte naar risicoverslaggeving. Uit hun onderzoek blijkt dat institutionele beleggers algemeen genomen niet voor gereguleerde risicoverslaggeving zijn. Wel zeggen de respondenten (30%) dat additionele risico-informatie zou helpen bij hun portofolio beslissingen. De auteurs streven in dit onderzoek naar een concept voor een “ideaal” raamwerk voor risicoverslaggeving. Vragen die zij behandelen zijn: (1) Moet de verslaggeving vrijwillig blijven of gereguleerd worden? (2) Wat is de geschikte hoeveel risicoverslaggeving? (3) Zou meer risicoverslaggeving de investeringsbeslissing faciliteren? (4) Wat is de beste locatie in het jaarverslag? (5) Moet over alle soorten risico’s gerapporteerd worden? De respondenten geven aan dat ze graag meer informatie zouden zien over inspanningen om de interne beheersing te verbeteren. Het is ook beter om een individuele en gedetailleerde rapportage na te streven dan een algemene verklaring af te geven, iets wat sommige aanbevelingen van de ICAEW (1999) tegen spreekt. Als laatste kan het huidige raamwerk met vrijwillige rapportage het beste behouden blijven, vanwege de vrijheid die ondernemingen dan hebben voor risicoverslaggeving.

Een aspect van de kwaliteit van een tekst is de leesbaarheid ervan. Een tekst die door de lezer ervan goed wordt begrepen is kwalitatief beter dan een moeilijke of slecht geschreven tekst. In 2007 hebben Linsley en Lawrence een artikel gepresenteerd waarin zij onderzoek doen naar de leesbaarheid van risicoverslaggeving, alsmede of de leiding met opzet negatieve risico-informatie weglaat. Ze geven aan dat dit de eerste studie is op het gebied van de leesbaarheid van

(1994), want in een periode van 1952 tot 1993 zijn er 26 leesbaarheidsstudies gedaan maar niet één over risicoverslaggeving. Linsley en Lawrence (2007) gebruiken de Flesch Reading Ease formule om de leesbaarheid bij de 25 grootste FTSE genoteerde ondernemingen te meten. Ze tonen met hun studie aan dat risicoverslaggeving bij deze steekproef moeilijk tot zeer moeilijk leesbaar is. Iets waardoor de leiding van een bedrijf in de communicatie naar groepen lezers toe tekortschiet (Jones en Shoemaker, 1994). Er is verder geen bewijs gevonden dat de leiding opzettelijk negatieve risico-informatie weglaat uit het jaarverslag.

Mertens en Blij (2008) hebben in opdracht van het NIVRA en Eumedion een onderzoek uitgevoerd ter inventarisatie van de rapportage over risico’s en beheersingssystemen. Via een Indexanalyse die is opgesteld naar aanleiding van de Code Tabaksblad, aanbevelingen van de Monitoring Commissie en de speerpuntenbrief 2008 van Eumedion zijn jaarverslagen van Nederlandse beursfondsen geanalyseerd. Het onderzoek wijst uit dat in de ogen van de institutionele beleggers slecht 1 van de 10 jaarverslagen goed inzicht geeft in wat haar voornaamste risico’s zijn en hoe die worden beheerst. Bovendien vindt kwantificering van risico’s alleen plaats bij financiële risico’s (valuta- en renterisico’s). Dit komt omdat deze risico’s vaak hard en financieel van aard zijn. De andere risico’s, die meer als onzekerheden worden gezien, zijn zelden gekwantificeerd. Opmerkelijk is dat de risicohouding maar bij 15% van de ondernemingen goed is beschreven. Hierin wordt de risico bereidheid getoond en het geeft goede inzichten voor de beleggers. Verder is er een grote variatie in de verslaggeving in de jaarverslagen. Dit is consistent met onderzoeken van o.a. Linsley en Shrives (2006) en Beretta en Bozzolan (2004a).

Dobler (2008) geeft in zijn studie een relatie aan tussen de stimulans voor risicoverslaggeving en de manier van rapporteren. Zijn resultaten impliceren dat de stimulans voor risicoverslaggeving minder aanwezig is dan gedeeltelijk wordt gesuggereerd in de literatuur. Dit kan een verklaring zijn voor de gelimiteerde risicoverslaggeving bevonden in empirische studies. Daarnaast geeft zijn werk een aantal testbare hypothesen op determinanten van risicoverslaggeving en (1) risico blootstelling, (2) risico informatievoorziening, (3) uitvoeringsmechanismen, (4) verplichte verslaggeving, (5) vergelijkbare risicoverslaggeving vereisten en (6) aanvullende risico verwachtingen.

Beretta en Bozzolan (2007) stellen een raamwerk voor die de kwantiteit en rijkelijke inhoud combineert. Dit raamwerk van analyse gebruikt typen van informatie om de rijkelijke inhoud te beoordelen. Hierin krijgt de index een bepaalde weging voor relevantie van onderwerpen, omvang en typen informatie. Het ontwikkelde raamwerk passen ze toe op 85 Italiaanse beursfondsen (1999-2001) en analyseren daarmee 225 jaarverslagen. Ze vinden dat volgens hun model de kwantiteit en kwaliteit van risicoverslaggeving niet gecorreleerd zijn. Daarnaast geeft hun onderzoek het resultaat dat de kwaliteit een positieve relatie heeft met de verwachtingen van analisten. Ze verbinden het kwaliteitsaspect aan toekomstgerichte informatie waar economische beslissingen op gebaseerd kunnen worden. De verslaggevingsindex geeft een positieve relatie met de veranderingen in winstverwachtingen en de nauwkeurigheid van de winstverwachting, terwijl de omvang van de verslaggeving alleen dat niet heeft.

De Accounting Standards Board (ASB), een orgaan van de Financial Reporting Council (FRC), heeft in 2006 in het bestuursverslag voor de eerste keer een revisie gedaan van beschrijvende verslaggeving. De conclusie van het eerste rapport is dat bedrijven het een uitdaging vinden om bepaalde informatie goed te rapporteren. In het rapport rising to the challenge van de ASB (FRC, 2009) wordt een streekproef van 50 Britse beursfondsen onderzocht op hun jaarverslag. Uitdagingen liggen er zeker op het gebied van risicoverslaggeving. Uit het onderzoek komt naar voren dat 66% technisch voldoet aan de regelgeving, maar ernstig te kort schiet in het voorzien van volwaardige risicoverslaggeving. Om de verslaggeving te verbeteren moet worden gewaakt voor valkuilen, zoals het noemen van te veel risico’s. Daarnaast moet er ook een context voor de risico’s worden geschetst (neemt het toe of af) en zou er een idee van de impact kunnen worden gegeven. Dit

betekent dat het risicoverslag zeker een aantal nummers bevat en dat risico’s kwantitatief worden gemaakt. De ASB concludeert dat veel jaarverslagen deze informatie wel bevatten, maar dat het verspreid staat over het hele verslag.

In een steekproef onder de Nederlandse Beursvennootschappen van boekjaar 2005 blijkt dat 89% een in control-verklaring opneemt (De Groot en Koolstra, 2006). Opvallend is dat van deze in control-verklaringen 90% alleen over de financiële rapportage risico’s gaat en maar een kleine 10% ook andere risico’s meeneemt in hun in control-verklaring.

Samenvattend mag de informatiewaarde van risicoverslaggeving niet overschat worden. Dit geeft aan dat de kwaliteit van informatie niet al te hoog is. Er wordt aangegeven dat het belangrijk is om de risico’s in verhouding tot de belangrijkste doelstellingen en strategieën in een bredere context te zien. Er is weinig consistentie te vinden in risicoverslaggeving en bedrijven doen er daarom goed aan om risico’s te categoriseren. Er wordt tot op heden weinig tot geen informatie over toekomstige risico’s gegeven en er wordt weinig informatie over de impact van de risico’s gegeven. De leesbaarheid van de paragraaf is moeilijk tot zeer moeilijk, wat de begrijpelijkheid van de tekst niet ten goede komt. Daarnaast wordt de paragraaf voornamelijk vanuit een reguleringsperspectief geschreven en niet om aan de informatiebehoefte te voldoen. Bovendien vindt kwantificering van risico’s alleen plaats bij financiële risico’s (valuta- en renterisico’s). De andere risico’s, die meer als onzekerheden worden gezien, zijn zelden gekwantificeerd. Opmerkelijk is dat de risicohouding maar bij een klein deel van de ondernemingen goed is beschreven, terwijl dat toch een eenvoudig punt lijkt om te beschrijven.