• No results found

Hoofdstuk 3: Experimenteel onderzoek

4 Onderzoeksresultaten

4.2 Procentuele debieten bij variabele voeg- en spouwbreedte

4.2.4 Onderlinge vergelijking

Wanneer de resultaten over de opstellingen heen vergeleken worden, kan de invloed van de voegbreedtes een eerste keer geanalyseerd worden. In Tabel 8 is een samenvattende tabel weergegeven die het onderscheid toont tussen de verschillende voegbreedtes. Volgende onderwerpen worden vergeleken in de tabel:

• De hoeveelheid water die infiltreert in de spouw wordt bekeken.

• Hoeveel water net achter de gevel komt t.o.v. de totale waterinfiltratie in de spouw. Hiervoor wordt gekeken naar het geïnfiltreerde water bij een spouwbreedte van 4 cm. Het berekende procent in Tabel 8 wordt bekomen door het gemiddelde debiet in goot B bij een spouw van 4 cm te delen door het totaal aantal geïnfiltreerde water.

68

• Vanaf welke spouwbreedtes verondersteld wordt dat meer dan 1% van het gesproeide water tegen het binnenspouwblad terecht komt. Deze percentages zijn bepaald ten opzichte van het totaal sproeidebiet weergegeven op Figuur 52, Figuur 57 en Figuur 61.

Tabel 8: Samenvattende tabel procentuele hoeveelheid van het totaal sproeidebiet

Opstelling 1 Opstelling 2 Opstelling 3

Waterinfiltratie Hoeveelheid net achter de gevel bij

spouwbreedte 4 cm t.o.v. waterinfiltratie

4.2.4.1 Geïnfiltreerd water in de spouw

De waterinfiltratie in de spouw van de geventileerde gevel kan worden afgeleid door de hoeveelheden van goot B en goot C op te tellen. Bij verschillende spouwbreedtes blijft deze voor opstelling 1 en opstelling 3 constant. Bij opstelling 1, met voegbreedtes van 5 mm, wordt gemiddeld 7% van het totaal sproeidebiet opgevangen in de spouw. Bij opstelling 3, met voegbreedtes van 15 mm, komt gemiddeld 32% van het totale sproeidebiet terecht in de spouw. Bij opstelling 2 waarbij de voegbreedtes 10 mm zijn, is de waterinfiltratie afhankelijk van de spouwbreedte. Dit fenomeen werd uitgelegd in deel 4.2.2.1 van dit hoofdstuk. Hier bedraagt de infiltratie in de spouw minimaal 25% van het totaal sproeidebiet en naarmate de spouwbreedte toeneemt, kan het oplopen tot 40% van het totaal sproeidebiet.

Uit het feit dat zowel opstelling 1 als opstelling 3 constante waarden bekomen voor het geïnfiltreerde water kan verondersteld worden dat dit eigenlijk ook zo zou moeten zijn voor opstelling 2. Er lijkt geen fysisch fenomeen te bestaan in de theorie omtrent waterdichtheid die het mogelijk acht dat enkel opstelling 2 variabele waarden bekomt voor de waterinfiltratie. Zeker omdat de omstandigheden van iedere opstelling identiek waren. Dit staaft het vermoeden dat een kleine fout in de uitvoering of de constructie van de testopstelling aan de basis ligt van deze meetwaarden.

Toch is het volledig negeren van de metingen uit opstelling 2 voorbarig. Wanneer gekeken wordt naar de mediaan en de gemiddelde waarde voor het geïnfiltreerde water bij opstelling twee, komen beide waarden tussen de 33% en 34% uit. Het is dus duidelijk dat de waterinfiltratie het kleinste is bij voegen van 5 mm. Toch zal daarna meer water infiltreren bij voegen van 10 mm dan bij voegen van 15 mm, wat tegen de verwachtingen ingaat. Om voor dit fenomeen een verklaring te vinden zal verder onderzoek

69 vereist zijn. Hierbij moet nogmaals opgemerkt worden dat de metingen uit opstelling 2 mogelijks niet 100% betrouwbaar zijn.

4.2.4.2 Waterinfiltratie net achter de gevel – spouwbreedte 4 cm

Een ander interessant gegeven om te analyseren is het waterbeheer net achter de gevelpanelen. Zoals reeds vermeld bij de bespreking van de opstellingen kan dit fenomeen bekeken worden bij een spouwbreedte van 4 cm. Het water dat hier wordt opgevangen door goot B zal het water zijn dat tegen de achterkant van de gevel of 5 mm erachter naar beneden valt. Dit water zal geen negatieve invloed hebben op de werking van een geventileerde gevel. Indien een goede drainage onderaan het gevelsysteem voorzien wordt, zal dit water niet in contact komen met de isolatie of andere locaties waar het voor schade kan zorgen.

Een duidelijke stijging in het procent van het geïnfiltreerd water dat de net achter de gevelpanelen afstroomt is te zien bij een stijgende voegbreedte. Maar deze waarden mogen eigenlijk niet met elkaar vergeleken worden aangezien bij stijgende voegbreedtes ook grotere waterinfiltratie hoort. Daarom zal het vergelijken van deze waarden geen correcte benadering blijken.

Toch kan geconcludeerd worden dat bij geventileerde gevels met zowel voegen van 5, 10 als 15 mm het grootste deel van het geïnfiltreerde water zal aflopen langs de achterkant van de gevelpanelen. Dit water zal dus bij goede drainage direct weer afgevoerd worden.

4.2.4.3 Meer dan 1% bereikt het binnenspouwblad

Bij voegbreedtes van 5 mm met een minimale spouw van 4 cm, zal aan de hand van de uitgevoerde proeven aangenomen worden dat er nooit te veel water het binnenspouwblad zal bereiken. Toch dient hierbij opgemerkt te worden dat het niet optimaal is om het binnenspouwblad tegen het regelwerk uit te voeren. Tijdens de waarnemingen bleek duidelijk dat water effectief het binnenspouwblad kan bereiken.

Wanneer dit water vast komt te zitten tussen het regelwerk en het binnenspouwblad kan dit voor ophoping van het water zorgen met eventuele schade tot gevolg.

Zowel bij opstelling 2 als opstelling 3 zal vanaf 6 cm aangenomen worden dat de kritische waarde van 1% overstegen wordt. Wanneer de waarden bij een spouw van 6 cm diep vergeleken worden, blijkt dat voegen van 10 mm 4,91% en voegen van 15 mm maar 3,32% van het totale sproeidebiet in de laatste 3 cm van de spouw zullen opvangen. Ook dit gaat tegen de verwachtingen in. Een mogelijke verklaring is het feit dat tijdens de metingen van opstelling 3 bij een spouwbreedte van 6 cm goot C niet perfect gepositioneerd was. Hierdoor kan het zijn dat de waarden bij opstelling 3 eigenlijk groter moeten zijn.

Een andere verklaring is het feit dat bij een kleinere voegbreedte meer water infiltreert door afspatting en stuiteren aangezien bij een grotere voegbreedte meer water rechtstreeks naar binnen gaat onder invloed van de kinetische energie. Dit zou kunnen aantonen dat de infiltratie door afspatting en stuiteren de grootste invloed heeft op water dat het binnenspouwblad bereikt. Afspatten en stuiteren zal dus een grotere invloed uitoefenen dan de kinetische energie. Het feit dat de waterinfiltratie tot op het binnenspouwblad bij een voeg van 5 mm toch kleiner is, kan dan weer te wijten zijn aan de constante aanwezigheid van een waterbrug tussen de tegels (Figuur 48) waardoor het water minder zal stuiteren op de voegen. Indien dit klopt zal er dus een bepaalde voegbreedte bestaan tussen de 5 mm en 15 mm

70 waarbij de invloed van afspatten en stuiteren van het water een maximale invloed heeft. Bij deze veronderstelling moet echter in het achterhoofd gehouden worden dat de mogelijkheid bestaat dat de gemeten waarden van opstelling 2 niet volledig betrouwbaar zijn. Ook voor deze verklaring te kunnen bevestigen zal extra onderzoek verreist zijn.

4.2.4.4 Stijging goot C

Een tendens die duidelijk terug te vinden is tussen de drie verschillende voegbreedtes, is de stijging van het debiet in goot C (de laatste 3 cm van de spouw), bij een daling van de totale spouwbreedte. Dit loopt volgens de verwachtingen. Wanneer de spouwbreedte verkleint, moet het water dat rechtstreeks binnendringt d.m.v. de kinetische energie of door spatten/stuiteren een kleiner traject afleggen om de laatste 3 cm van de spouw te bereiken.

Door de constante resultaten voor de waterinfiltratie, het niet-opgevangen water en het water opgevangen voor de gevel in opstelling 1 en opstelling 3, kan verondersteld worden dat het water ongeacht de spouwbreedte steeds min of meer hetzelfde traject zal volgen. De enige invloed die het aanpassen van de spouwbreedte tot gevolg heeft, is het feit dat bij kleinere spouwbreedtes het traject van een regendruppel rapper onderbroken zal worden door het binnenspouwblad. Bij grotere spouwbreedtes zullen de regendruppels een groter traject kunnen afleggen en dus minder rap het binnenspouwblad bereiken. Deze veronderstelling kan niet gemaakt worden bij opstelling 2, aangezien hier de mogelijkheid moet in acht genomen worden dat de spouwbreedte de waterinfiltratie wel beïnvloedt.

4.2.4.5 Conclusies

In bovenstaande paragraaf werden volgende conclusies gemaakt:

• Een kleine voegbreedte (5 mm) zorgt voor minder waterinfiltratie dan grotere voegbreedtes.

Een duidelijk verband tussen de stijging van de voegbreedtes en de waterinfiltratie kon niet geformuleerd worden.

• Het grootste deel van het geïnfiltreerde water zal niet verder komen dan 5 mm achter de gevel en vervolgens meteen gedraineerd worden. Dit water zal geen negatieve invloed uitoefenen op de constructie.

• Bij voegbreedtes van 5 mm zal de vooropgestelde 1% (AS160) waterinfiltratie nooit tot tegen de isolatie komen bij een minimale spouw van 4 cm. Toch moet bij de constructie gezorgd worden dat het binnenspouwblad niet in contact staat met het regelwerk.

• Zowel bij opstelling 2 (voegen van 10 mm) als opstelling 3 (voegen van 15 mm) zal 6 cm als de minimale spouwbreedte genomen worden. Vanaf 6 cm en kleiner zal vermoedelijk meer dan de toegelaten waterinfiltratie op het binnenspouwblad optreden.

• Verkleining van de spouwbreedte zorgt steeds voor een toename van het opgevangen water in de laatste 3 cm van het gevelsysteem.

• Bij opstelling 1 kan aangenomen worden dat het water onafhankelijk van de spouwbreedte, steeds dezelfde infiltratiepaden zal volgen. Hetzelfde geldt voor opstelling 3. Bij opstelling 2 is dit niet het geval.

71