• No results found

Welke interacties vinden er in de praktijk plaats bij het delen van de ruimte op de shared space?

Tijdens het kruisen van de shared space worden verschillende mechanismen gebruikt tijdens de interacties van de gebruikers. Deze mechanismen zijn voornamelijk non-verbaal. In het vorige hoofdstuk zijn al een paar van deze non-verbale mechanismen voorbijgekomen: door bijvoorbeeld een bepaalde kant op de kijken, geef je al verschillende signalen af. Indien je alleen naar links kijkt en de persoon rechts van je ziet dit, en denkt dat hij niet gezien is, zal hij hier naar moeten handelen, om zelf ook veilig te kunnen kruisen. Deze situatie is een voorbeeld van een van de vijf manieren die Liberman beschrijft om te duiden hoe mensen een kruispunt in Oregon oversteken. In dit geval wordt er gebruik gemaakt van doing or being oblivious (Liberman, 2013, pp. 26-33). Naast dit mechanisme bespreekt Liberman nog vier mechanismen die gehanteerd worden om een (regulier) kruispunt over te steken. Het kruispunt waar Liberman over spreekt is die tussen Kincaid street en 13th street. Dit is een regulier kruispunt, waar auto’s, bussen, voetgangers en fietsers gebruik van maken. In tegenstelling tot de shared space, gelden hier wel de normale verkeersregels en zijn er stopborden en voorrangsregelingen. Opvallend aan dit kruispunt is dat de gebruikers veelal lak hebben aan deze regels en zo min mogelijk proberen te stoppen (ibid., pp. 11-13). In plaats daarvan maken de gebruikers van het kruispunt gebruik van deze vijf mechanismen om het kruispunt over te steken (ibid., pp. 16-21).

De kruising die Liberman beschrijft is beleidstechnisch gezien geen shared space, maar lijkt wel op deze manier gebruikt te worden door een groot deel van zijn gebruikers. De mechanismen die Liberman observeerde zijn ook illustratief voor de interacties die op de shared space aan de De Ruijterkade plaatsvinden en de manier waarop mensen elkaar daar kruisen en ontwijken.

Bij de opzet van mijn onderzoek, stelde ik dat ik aan de hand van Blumer en Mead zou gaan kijken naar de manieren waarop mensen elkaar opmerken, de interpretatie hiervan en de manier waarop ze hier zouden gaan handelen (Blumer, 1969, pp. 178-86) en de significante symbolen die hierbij belangrijk zouden zijn (Mead, 1934/1962, pp. 13-15, 42-51; Ritzer & Stepnisky, 2012, pp. 341- 342). Al snel bleek echter dat in veel gevallen hier niet duidelijk sprake van is. Het leek soms meer alsof de gebruikers van de shared space zich als twee gelijk polige magneten elkaar afstootten zonder elkaars bestaan te erkennen. De methodes die Liberman beschrijft bieden echter een betere beeld van de interacties die ook op de shared space plaatsvinden. Deze vijf mechanismen vormen daarom de basis van de analyse van de interacties op de shared space.

‘Kijken, herkenning en erkenning’

Een van de redenen waarom shared space zou moeten werken is doordat het wegnemen van de gebruikelijke regels en obstakels ervoor zou zorgen dat verkeersgebruikers zich kwetsbaarder

32 voelen en dat ze daardoor beter op gaan letten (Methorst, 2007, p. 12). Tijdens de observaties viel het op dat er veel gekeken wordt: op bepaalde plekken wordt er veel naar links en rechts gekeken vanwege het slechtere zicht en daarnaast keken de weggebruikers ook vaak naar elkaar. Dit laatste gebeurde in de meeste gevallen niet duidelijk zichtbaar. Al tijdens mijn eerste observaties merkte ik op dat de gebruikers van de shared space met anderen interacteren alsof ze om obstakels heen moeten. Er is veelal geen sprake van oogcontact en in een aantal gevallen leek het zelfs alsof er geheel niet gekeken werd tijdens het oversteken omdat mensen druk bezig waren met bijvoorbeeld hun telefoon, keken naar hun voeten of de omgeving, of keken geconcentreerd alleen naar mij tot ze de shared space weer af waren.

Volgens Liberman kan kijken ook worden gebruikt als methode om over te steken (ibid., pp. 21-22). Hierbij gaat het er dan niet eens specifiek over of er ook iets gezien wordt, maar kan het kijken als demonstratie van een interactie gebruikt worden (ibid., pp. 22-24). Het eerdergenoemde voorbeeld zou kunnen dienen als een voorbeeld van zo’n demonstratie. Een kijkactie wordt pas succesvol indien er sprake is van herkenning, indien dit niet gebeurt, zal de kruisende

verkeersgebruiker waarschijnlijk moeten worden ontweken (ibid., p. 24). Bij het hanteren van kijken is belangrijk dat het anderen het kunnen observeren. Tijdens het kijken wordt er door degene die kijkt ook een bepaalde richting aangegeven door de houding waarin zijn of haar lichaam

beweegt. De laatste fase van de kijk actie is de erkennig: waarbij bijvoorbeeld een gebaar wordt gemaakt dat de persoon naar wie gekeken wordt, gezien is en er voorrang verleend zal worden.

De interactie op afbeelding 14 tussen de voetganger met de rolkoffer en de fietser met de grijze jas is een voorbeeld van het gebruik van kijken. De mevrouw met de rolkoffer loopt gestaag tussen de fietsers door de shared space over. De mevrouw op de fiets weeft zichzelf door de massa Afbeelding 14 Gebruik van de actie kijken

33

die van de pont afkomt. Door de tegemoetkomende drukte is het voor haar belangrijk om te kijken welk verkeer ze moet ontwijken. De voetganger daarentegen hoeft alleen de mevrouw met de grijze jas en de meneer met de bruine jas te ontwijken. Op de bovenste afbeelding is te zien dat de

voetganger richting de mevrouw met de grijze jas kijkt. De mevrouw in de grijze jas ziet dit

(herkenning) en wijkt uit naar rechts (erkenning). Zodra deze mevrouw naar rechts afwijkt, kijkt ze weer voor zich uit. Het werpen van slechts een blik richting de mevrouw op de fiets lijkt in dit geval al genoeg te zijn om de shared space over te kunnen steken.

De reacties op scooters waren veelal ‘heftiger’ dan die op fietsers. In de interacties tussen voetgangers en fietser werd de actie kijken veel vaker succesvol gebruikt door de scooterrijders. Een voetganger had nog wel een kans om de interactie met een fietser te ‘winnen’ door gebruik te maken van kijken, maar leek met een al rijdende scooter geen schijn van kans te hebben. Een voorbeeld hiervan is in afbeelding 15 te zien. De voetganger kijkt naar de scooterrijder, welke door door te rijden geen gebaar geeft dat hij haar erkent. Als gevolg hiervan, moet zij een sprintje trekken om niet aangereden te worden.

Afbeelding 15 scooterrijders vs. voetganger

De actie kijken wordt vooral vaak succesvol gehanteerd door fietsers. Ik verwacht dat de snelheid van fietsers hier ook mee te maken heeft en dat zij makkelijker af kunnen remmen of hun snelheid aan kunnen passen. Daarnaast lijkt het mij dat fietser makkelijker voetgangers kunnen ontwijken doordat scooters veel zwaarder en groter zijn.

Liberman stelt al voor de introductie van de mechanismen aan dat er vaak gebruik wordt van meerdere mechanismen en er niet eén methode is om over te steken. Over het oversteken van 13th street en Kincaid in Eugene zegt hij: “The methods for coping with the traffic here emerge from the world and ar presented to the crossers as worldy opportunities” (ibid., p. 21). Ook tijdens mijn vele oversteken van de shared space was dit duidelijk. Tijdens het oversteken moest ik gebruik maken van verschillende methoden tegelijkertijd. Dit komt denk ik niet alleen door de grote volumes van verkeer, maar ook door de verschillende soorten verkeer. Voorbeelden van het gebruik van

verschillende methoden van oversteken zijn ook terug te zien in mijn eigen observaties.

“Ik liep door bij de meneer met de rare bakfiets [vanaf de pont richting de tunnel]. Keek hem aan, hij remde en ging achter mij langs. Na hem kwam een scooter met passagier. Hier

34 schrok ik van: Ik stopte en hij ging vóór mij langs.” (Fragment uit mijn geschreven

observaties, 11 april 2016, 08.10 – 08.55)

Aan deze observatie vallen meerdere dingen op. Allereest is de interactie met de meneer op de bakfiets ‘geslaagd’. Ik liep stoïcijns door alsof ik overal voorrang had en keek de man op de

bakfiets aan tijdens het lopen. Hij keek ook naar mij (herkenning) en handelde vervolgens door naar rechts te gaan om mij te ontwijken (erkenning). In termen van Mead gaf ik hem een impuls door niet opzij te gaan of te stoppen, dit merkte hij op toen ik hem aankeek, waardoor hij hierop moest acteren (handelen). Het significante symbool dat ik in deze situatie afgaf is waarschijnlijk het

doorlopen zonder vaart te minderen. Verzonken in gedachten over wat ik deed, had ik de scooter die achter hem reed niet gezien. Zodra de man op de bakfiets opzij ging, schrok ik van deze scooter en stopte ik abrupt. In de interactie met de scooter, had de scooter duidelijk de overhand. Ik schrok en stond in een keer stil, dat gaf waarschijnlijk aan de scooterrijder het signaal dat hij door kon rijden omdat ik voorrang zou geven. Ik keek naar de scooter, herkende hem en erkende dit door abrupt te stoppen. Als ook de actie op de scooter was geslaagd, had dit een voorbeeld kunnen zijn van het hanteren van de tweede methode.

‘Being and doing oblivious’

De tweede methode die Liberman bespreekt is ‘being oblivious’: het je niet bewust zijn van de situatie om je heen. “Being oblivious is a skilled practice that is widely employed bu vehicles and pedestrians alike as a method for securing rights to the intersection at Kincaid Street” (Liberman, 2013, p. 26). Deze methode doet enorm denken aan Monderman omdat hij deze techniek vaak hanteerde om te bewijzen dat de shared space werkt. Met zijn ogen dicht stak hij een shared space in Drachten over hij zag het feit dat hij niet aangereden werd als bewijs voor het succes van zijn ideeën over shared space.

Ook ikzelf heb de shared space op een dergelijke manier getest met verschillende resultaten. Op rustige momenten, wanneer fietsers en scooters de ruimte hebben om voetgangers en elkaar te ontwijken, kon ik de shared space probleemloos oversteken zonder op of om te kijken. Het leek op deze momenten een succesvolle strategie om de shared space over te steken zonder te hoeven stoppen of mensen te moeten ontwijken. Zodra het echter drukker werd en met name rond de spits, werd dit moeilijker. Ik bleef echter niet onopgemerkt, wat bleek uit de manier waarop mensen contact met mij probeerden te maken. Ik was mij geheel bewust van het feit dat er mensen

aankwamen, maar bleef stoïcijns naar de grond kijken. Daardoor gebeurde er iets wat ik niet vaak hoorde: er werd door mensen gebeld met hun fietsbel om mij erop attent te maken dat ze er aankwamen. Op een keer na reageerde ik hierop door te kijken, waarna de fietsers mij ontweken. De keer dat ik niet keek, werd er echter ‘HALLO’ naar mij geschreeuwd. Er werden duidelijk pogingen gedaan om contact met mij te leggen, terwijl dit in veel mindere mate gebeurde op de

35

momenten dat ik al kijkende de shared space overstak. Hierdoor realiseerde ik mij dat er wellicht meer interactie tussen de gebruikers van de shared space is dan ik verwacht had. Zodra mensen leken te dagdromen op de shared space, werd er gelijk gebruik gemaakt van de fietsbel om mensen erop te attenderen dat ze eraan komen. Blijkbaar is ogenschijnlijke alertheid ook belangrijk op de shared space.

Het succes van deze methode hangt op de shared space af van hoe druk het is. Dat betekent echter niet dat hij op drukke momenten niet gebruikt wordt. Op drukkere momenten wordt het ook collectief gebruikt: voor groepen voetgangers die de pont afkomen wordt vaak gestopt. Gesteld kan worden dat zij ook doen alsof ze oblivious zijn, of dat ze dat daadwerkelijk zijn door gewoon door te lopen richting het station.

Liberman stelt wel dat er een verschil is tussen ‘being oblivious’ en ‘doing oblivious’, waarbij het daadwerkelijk niet bewust zijn van wat er om je heen gebeurt het beste zou werken (ibid., pp 26-27). Ervanuit gaande dat de meeste toeristen zich daadwerkelijk onbewust zijn van (het gebrek aan) de regels op de shared space, zou je dan verwachten dat zij met gemak over zouden moeten kunnen steken. Het tegenovergestelde lijkt echter het geval te zijn. De Amsterdamse fietser en voetganger wint veelal de interactie en weet daardoor de voorrang te krijgen. Op afbeelding 16 zijn zie je toeristen die voor langere tijd op de shared space staan en onzeker om zich heen kijken, iedereen raast om hen heen. Hierin is de Simmeliaanse blasé attitude terug te vinden: er wordt gebeld en de toerist moet aan de kant voor de haastige Amsterdammer.

Indien mensen daadwerkelijk oblivious waren, werden zij op momenten waarop dat een probleem zou kunnen veroorzaken er dus op gewezen dat ze op moesten letten op wat er gebeurde op de shared space. Deze tactiek is op de shared space dus minder succesvol dan op Liberman’s Kincaid Street. Doing oblivious wordt voornamelijk succesvol gebruikt in combinatie met de hierop volgende taktiek. Hierbij blijven ze wel kijken waar ze heen gaan en sluiten zij zich af van de omgeving.

36 Continuous motion

“De scooters slingeren om de voetgangers en fietsers heen. De fietsers fietsen ook in een soort van boogjes/ slingerend” (Fragment uit mijn geschreven observaties, 24 maart 2016, 9.34). Tijdens mijn eerste observaties zag ik alleen maar fietsers die over de shared space slingerden. Door de

slingerende fietsers, kon ik de interacties die ik verwachtte te zien niet meer vinden. Niemand leek voorrang te geven en nog minder mensen stopten. Liberman zei “for the most part – for the vast majority of tens of thousands of daily crossings – pedestrians and motorized traffic work well together in coordinating a local orderliness, and their crossings are efficient and orderly”

(Liberman, 2013, p. 12) en Pete Jordan citeert Virginia Wolf die schreef dat “de fietsers zich als zwermen spreeuwen voortbewogen, ze voegen zich bij elkaar en scheren naar binnen en naar buiten” (Jordan, 2013, p. 73). Het leek alsof ik naar een schouwspel van gesynchroniseerd fietsen keek. Na een tijdje kreeg ik echter door dat de fietsers en voetgangers op elkaar afgestemd lijken te zijn. Ze passen constant hun snelheid en richting aan om zo zonder te stoppen de shared space over te komen.

Liberman observeerde op de kruising van Kincaid Street continuous motion, waarbij de auto’s en fietsers koste wat het kost bleven rijden, hoe langzaam ook, om de kruising over te steken (Liberman, 2013, pp. 33-34). In het geval van Liberman is voornamelijk gericht op de snelheid en positie van de weggebruiker op het kruispunt. Hij stelt dan ook “there is no space for you and no one is wiling to make any space for you: however you demonstrate the facticity of your merging (...) by keeping your car moving (...) (ibid., p. 33). Op de shared space zijn er natuurlijk geen auto’s, maar dit fenomeen is daar wel waar te nemen. Sterker nog, het lijk de voornaamste manier te zijn waarop mensen elkaar op de shared space passeren.

De fietsers op de shared space lijken erg bekwaam tijdens deze kruisingen: ze rollen uit, verlagen hun snelheid, remmen, gaan sneller of wijken uit, zonder te stoppen. Meerdere keren lijkt dit op een haar na goed te gaan. Tijdens slechts eén observatie was er fysiek contact toen een fietser en een voetganger elkaars schouders per ongeluk aanraakten. Zowel de fietsers als de voetgangers lijken goed in te kunnen schatten welke snelheid ze moeten hebben tijdens een interactie en hoe ver ze uit moeten wijken. De voetgangers zijn sneller geneigd om te stoppen en voorrang te verlenen. Dit betekent niet dat zij niet ook proberen om in beweging te blijven. Tactieken die door

voetgangers gehanteerd worden zijn bijvoorbeeld om lopen of al lopend afwijken naar links of rechts, om zo niet op het pas van fietsers en/of scooters te komen.

Op afbeelding 17 is een goed voorbeeld van continue beweging te zien. Op de afbeelding linksboven is te zien dat de heren de tunnel in willen fietsen. Dit kunnen ze niet direct doen, omdat een tegenligger op het moment dat zij linksaf zouden moeten slaan de ingang van de

37

daarvan fietsen ze nog een stuk door en maken ze vervolgens –geheel gesynchroniseerd- een grote bocht om de fietser heen. Hierdoor moeten ze een stuk over het voetpad fietsen voordat ze het fietspad richting de Cuyperpassage op kunnen, wat te zien is op de afbeelding rechtsboven.

Afbeelding 17 fietsers ontwijken tegenligger

Ik denk dat de continue beweging mogelijk is doordat de shared space als een plein is vormgegeven: hierdoor is er veel meer ruimte om uit te rollen en andere gebruikers te ontwijken. Daarnaast speelt hier wederom de pont een grote rol. Doordat weggebruikers moeten stoppen of wachten voor ze de pont opgaan, is het misschien een minder groot probleem om alvast snelheid te verminderen en daardoor andere weggebruikers voor te laten gaan, die hierdoor niet hoeven te stoppen. Op momenten dat de pont net weggaat zou ik dan het tegenovergestelde verwachten: mensen die zich naar de pont haasten zouden dan voorrang krijgen of nemen van de andere

weggebruikers. Dit bleek echter vrijwel niet nodig, doordat de shared space vaak leeg was op deze momenten. Dit komt doordat de grote stromen fietsers en voetgangers die van de pont afkomen op dit moment vaak al weg zijn, waardoor de persoon die zich naar de pont moet haasten alleen nog last heeft van de fietsers op de Oost-West route. Zodra iemand naar de pont snelde, pasten de

mensen die passeren hun snelheid een beetje aan door te stoppen met trappen en uit te rollen of door rustiger te gaan fietsen.

“With eyes focused on the desired site, he moves straight toward it, rapidly, purposefully, turning neither his body, head nor eyes in any other direction” is hoe Lofland de beeline tactic beschreef (Lofland, 1973, p. 145). Op deze manier, gecombineerd met het versnellen en uitrollen, werd de shared space vaak overgestoken.

38 met de hond komt met een vaartje aanfietsen op

het moment dat er veel mensen van de pont afkomen. Ze remt niet af en het lijkt alsof ze in een rechte lijn doorfietst in de richting van een groep fietsers die van de pont afkomt. De vrouw met de hond kijkt ook niet naar links of rechts. Ik verwacht dat zij haar inschatting heeft gemaakt op basis van wat zij voor zich ziet. Door niet af te remmen, kan het zijn dat ze de ruimte claimt. Wellicht heeft de hond hier ook invloed op: andere weggebruikers kunnen niet weten hoe de hond zal reageren op hen, waardoor ze wellicht wat afstand van hem nemen, wat de doorgang voor zijn baasje