• No results found

onbeschaamdheid grensde; als hij glimlachte, toonde hij groote, vierkante tanden en in zijne oogen lag een ijskoude uitdrukking, zelfs als hij trachtte beminlijk te zijn

Hij had na tafel met Pellinski over zijne paarden en het heerlijke leven in Hongkong

gesproken, van welke plaats hij een jaar geleden naar Hankou was gekomen. Over

zaken geen woord. ‘En toch had ik er mijn hoofd wel onder willen verwedden,’ zeide

Nikol tot Heiner, ‘dat hij een der voornaamste mededingers is. Waarom zijn invloed

bij Tsjin-Li echter zoo groot is, dat begrijp ik nog niet duidelijk.’

‘Weet je wat, laten wij onze ergernis trachten te vergeten in den slaap,’ merkte

Heiner op. ‘De hitte valt mij nu in September hier nog al mee, na alles wat wij over

Hankou hebben gehoord.’ De poenkah bracht hen buitendien voldoende koelte in de

heetste stad van China, zooals men Hankou noemt en weldra lagen beide vrienden

in een diepen slaap.

Den volgenden dag verscheen Asinoff in Hankou. Nikol zat verborgen achter een

gordijn in het hotel, en was getuige van zijn aankomst. Niemand minder dan Mr.

Smith haalde hem in een fraaie equipage van de boot en het tweetal reed daarna weg

naar een der voorname straten van de settlements, waar de Russen en Engelschen

wonen. Afong wees de vrienden het huis. Het was een prachtige

woning, geheel gebouwd met het oog op het heete klimaat. Voor het huis lag Dick

in de zon. Hij glimlachte op een valsche manier, toen Nikol en Heiner voorbij kwamen

op weg naar den heer Cordes, zaakgelastigde van de Duitsche regeering. Hier vertelde

Pellinski alles openhartig. Hij had nog eenmaal een poging gewaagd Tsjin-Li te

spreken, doch hij was niet ontvangen. Waarschijnlijk zou hij eerst worden toegelaten,

als Tsjin-Li den handel met Asinoff gesloten had, en zou deze het vervolgens in

beleefde bewoordingen betreuren, dat men zich de handen had gebonden, enz.

Cordes moest lachen, toen Nikol zijne bezwaren uitlegde. ‘Moet u dan met alle

geweld dezen Werschagin zijn theemonopolie verschaffen, mijnheer Pellinski?’

‘Ik moet.’ En na eenige oogenblikken te hebben geaarzeld, werd nu de voornaamste

reden aangevoerd: ‘Tatiana!’ ‘Ja.... nu begrijp ik het. Maar ik kan u daarbij niet

helpen. Het is een particuliere aangelegenheid en als zaakgelastigde van de regeering

moet ik voorzichtig zijn. Wij bezitten hier nu wel een kleine kolonie, maar nog geen

beroepsconsul. En vooral met zulk een invloedrijk man als deze Tsjin-Li, mag ik

van mijn kant geen twist uitlokken. Schade zal hij er natuurlijk niet bij hebben, of

hij de zaak tot een beslissing brengt met u of met den heer Asinoff. Natuurlijk stem

ik voor u.’

‘Kunt u mij tenminste niet een goeden raad geven?’

Cordes dacht na. ‘Tsjin-Li is een van de bijgeloovigste menschen; wat zijn geloof

betreft, als men daarvan kan spreken, taoist. Hij is op het punt zijn jongste dochter

uit te huwelijken, de dochter van zijn lievelingsvrouw, waar hij meer om geeft, dan

anders bij de Chineezen het geval is. Daarom dat voortdurend afsteken van vuurpijlen

om zijn huis. De booze geesten moeten verdreven worden. Als u hem met

gebruikmaking hiervan beangst kunt maken om zaken met den Rus te doen.... het is

slechts een invallende gedachte. Misschien beproeft u het.’

116

‘Hij heeft ons niet over deze dochter gesproken.’

‘Daarvoor is hij Chinees. De vrouw hier staat te laag om er tegen vreemden over

te spreken, het moest dan zijn een bejaarde moeder. Maar toch kunnen de “gouden

lelien” meer invloed hebben dan men denkt.’

De vrienden namen afscheid en keerden terug onder hun poenkah in het hotel.

‘Vertel mij eerst eens,’ zeide Heiner, ‘wat een taoist is. Ik heb er Afong reeds naar

gevraagd, maar deze afstammeling van Konfucius heeft met zulk een verachting

gesproken van de ellendige afgodendienaars, dat ik van verlangen verga naar een

rechtvaardig oordeel.’

‘Het taoisme moet gesticht zijn door Laotse, die waarschijnlijk, evenals Konfucius

reeds bestaande leerredenen heeft verzameld. De oorspronkelijke, heilige boeken

van het taoisme moeten tot het diepste behooren wat de Chineesche litteratuur bezit.

Voor de leer, zooals zij zich openbaart onder het volk, kan men echter niet veel

achting gevoelen. Het is bijgeloof, in den ergsten graad afgodendienst, geloof aan

sproken, vereering van dieren. De leer bereikt haar toppunt in den opstandingsdrank.

Kan een mensch de onsterflijkheidsdrank bekomen, dan gaan lichaam en ziel een

heerlijk leven tegemoet, een hooger bestaan op heilige bergen, zalige eilanden en in

tooverachtig schoone grotten. De geschiedenis vertelt van duizenden personen, die

dezen toestand van zaligheid werkelijk moeten hebben bereikt.’ Nikol vertelde nog

het een en ander, totdat Heiner hem plotseling in de rede viel en opsprong, hem bij

zijne schouders heen en weer schudde en uitriep:

‘Maar de drank zelf... Nikol! Brengt die je dan niet op een denkbeeld?’

‘Heiner... je bedoelt toch niet...’

‘Zeker. Ik bedoel, dat wij Tsjin-Li den onsterfelijkheidsdrank moeten bezorgen

in ruil voor zijn theemonopolie.’

‘Maar hoe maken wij, dat hij ons vertrouwt?’

‘Ik bedoel ook niet, dat wij hem het mengsel in een

champagneflesch moeten brengen. Natuurlijk met veel hokus pokus. Een echte afgod

moet hem den drank ter hand stellen of een draak of een schildpad. Als een vicekoning

een waterslang aanbidt, omdat hij meent, dat zij oorzaak is van een overstrooming,

dan zal Tsjin-Li ook Ivan aanbidden, als hij hem vermomd een flesch asa fötida

overhandigt. Want stinken moet het vocht, anders maakt het geen indruk.’

‘Nikol dacht na. Zij waren hier vreemd. Cordes zelf, die hen zoo vriendelijk had

ontvangen, zou hen niet kunnen beschermen, als de zaak mislukte.

Ik begrijp niet, Nikol, waarom je zoo saai bent. Het komt nog zoo ver, dat je Tatiana

op een presenteerblaadje aan Asinoff brengt.’

Nikol sprong op. ‘Neen. In elk geval is het te probeeren.... Mislukt het... dan...’

‘Och wat, mislukken! Dit keer leven wij onder een goed gesternte, ik voel het.

Een mooie vrouw en vele kinderen heeft de goochelaar in Peking je immers beloofd.

Laten wij dus den waarzegger een handje helpen bij zijn eigen kunsten.’ Daar er

geen tijd te verliezen was, togen zij nu terstond aan het werk om een plan te ontwerpen

en het duurde niet lang, of Heiner riep Afong om hen te helpen.