lichtzinnig. Hij beschouwde ze aandachtig. In de slaap was de gelijkenis tusschen
de beide neven duidelijk te zien. De zoo geheel verschillende uitdrukking der oogen
maakte, dat dit anders niet zoo opviel. De blauwe oogen van Wolff
84
schenen altijd te lachen, terwijl de donkere oogen van Heiner, ondanks het jeugdig
vuur, steeds een zwaarmoedige uitdrukking vertoonden. Dit onderscheid werd nu
weggenomen door de gesloten oogleden. Alleen Heiner's wenkbrauwen naderden
elkander boven de neus, zooals het bijgeloof zegt, een voorteeken van een moeilijk
leven of een vroegen dood.
Nikol vroeg Ivan nu om de papieren. Met een gewichtig gelaat haalde deze ze
onder zijn pels te voorschijn en gaf ze zijn heer. Het rose briefje van Tatiana had hij
zorgvuldig in een zijden doek gewikkeld. Daarna strekte hij zich aan de voeten van
zijn heer uit en reeds het volgend oogenblik liet hij zijn liefelijk gesnork hooren.
Nikol maakte bij zich zelven de opmerking, dat als het er ooit op aan zou komen,
eens een nacht in angstige stilte te moeten doorbrengen, Ivan, ondanks zijn trouw,
niet het geschikte gezelschap zou zijn. Toen wikkelde hij eerst den zijden doek los
en las het rose briefje, hetgeen buitengewoon veel tijd vorderde, daar Tatiana slechts
weinige, maar naar het scheen, zeer belangrijke woorden had geschreven. Daarna
begon hij eerst den dikken, verzegelden brief van den ‘ouden vos’ te lezen, zooals
hij zijn toekomstigen schoonvader heel oneerbiedig noemde. Er verschenen diepe
rimpels op zijn voorhoofd, terwijl hij las. Ivan kon rustig slapen. Zijn heer had zooveel
om over te denken, dat de slaap hem verre bleef. En op de verlaten bergen stroomde
de regen neer en beschermde de moedige Europeanen, die de Gele Draak stevig in
zijne klauwen had gekneld.
Den volgenden dag waren zij met het aanbreken van den dag in den zadel. Zij
wilden zorgen, nu zoo spoedig mogelijk in Lai-tsjoufoe te komen. Doch dit keer
kwamen de moeilijkheden niet van de menschen, maar van de elementen. Wel regende
het niet meer, maar de wegen waren onbegaanbaar geworden. Hoe Ivan er te voet
door zou komen, was een raadsel en onder de ter beschikking zijnde lastdieren bevond
zich, meegerekend het kleine Mongoolsche
paardje Kwan-Hoeng, ook geen ros Bayard, dat in geval van nood, alle vier
Heemonskinderen zou kunnen dragen. Men sukkelde voorwaarts zoo goed en zoo
kwaad als het ging. Nikol rekende reeds angstig uit, of het mogelijk zou zijn onder
deze omstandigheden heden nog Hwanghsien, het laatste nachtkwartier voor Tsjifoe,
te bereiken. Wolff, wien zijne zorgen golden, reed naast hem met een verwonderlijk
ernstige uitdrukking op zijn frisch gelaat.
‘Je maakt je zeker ongerust over je verlof, niet waar?’
‘Neen, Nikol. Ik zal morgen wel op tijd aan boord zijn, daaromtrent verlaat ik mij
geheel op jou, den betrouwbaarsten van alle padvinders. Maar je hebt wel gezien,
dat ik van morgen, eer wij opbraken, nog even naar de brug ben gereden op ons
slagveld van gisteren. De doode Chineezen lagen er nog in den stroomenden regen.
Ik kreeg toch een beroerd gevoel, toen ik die kerels daar zag liggen, door ons gedood,
al was het dan ook in een geoorloofd gevecht. Het was een afschuwelijk gezicht. De
een is door een kogel van mij getroffen, ik weet het vast en zeker. Gisteren was ik
er nog wel zoo trotsch op. Brr... hij had zijne oogen wijd geopend en het gezicht was
afschuwelijk vertrokken. Ik kan het niet van mij afzetten. Het bederft mij mijn heele
plezier aan het avontuur in de speksteengrot.’
Nikol knikte den jongen zeeman, die plotseling zoo ernstig was geworden,
vriendelijk toe. ‘Het hindert niets, als je eerste doode indruk op je maakt, Wolff en
jij behoeft je waarlijk niet te schamen over dit gevoel. Je zult me nu ook beter
begrijpen dan gisteren, toen ik aarzelde een tweede salvo te moeten geven. Maar je
zult de zaak wel minder somber inzien, als wij maar eerst wat ordentelijks in de maag
hebben. Voorloopig is daarop echter nog geen kans, ofschoon Ivan zich dapper
houdt.’
Nauwelijks had Nikol dit gezegd of Heiner's muildier gleed uit in het slijk, stortte
neer en toen Heiner opstond, kon hij zijn linker arm niet gebruiken. Het was hem
zelfs onmogelijk den teugel vast te houden.
86
Dat was teveel voor Wolff's geduld. ‘Je bent me dan ook een ongeluksvogel, Heiner.
Gisteren had je met eer een pijlschot kunnen oploopen en zoudt direct een heilige
zijn geworden evenals de heilige Sebastiaan... en inplaats daarvan val je vandaag
in den modder en kneust je arm!’
Nikol verbond den arm intusschen zoo goed en kwaad als het ging met een sjaal
van wol, een meter lang, die Ivan om zijn midden had gewikkeld. Er schoot nu niets
anders op over, dan dat Heiner liep en Ivan zijn muildier bereed. Maar gelukkig
verscheen er redding in den nood, zooals Wolff uitriep. Een heele reeks van de hier
gebruikelijke kruiwagens naderde, tweewielige houten karren, die op hun as een
gestel van latwerk dragen, hetwelk dikwijls voldoende is om een geheelen inboedel
te vervoeren. Een koeli schuift de kar voor zich uit, bij goede wegen dikwijls met
een verwonderlijke vlugheid en volharding. De menschen gingen met Chineesche
dadels en boonen eveneens naar Tsjifoe en het gelukte Pellinski door middel van
eenige casch hen te overreden, op een der karren plaats te maken voor Heiner.
‘Je zit waarlijk als een vorst op je dadeltroon!’ riep Wolff uit, die weer geheel de
oude was en als een adjudant naast zijn neef ging rijden. Na de bemoedigende
verzekering van de koeli's, dat Lai-tsjoufoe niet meer ver was, zette de kleine karavaan
zich in beweging. Heiner trok afgrijselijke gezichten, want gemakkelijk was het
vervoermiddel nu juist niet.
‘Ik word toch nog een heilige, Wolff’ riep hij met een pijnlijk gezicht uit, al is het
dan niet de heilige Sebastiaan dan toch zeker de heilige Laurentius. Een rooster moet
stellig minder lastig zijn dan deze houten latten met hun dadelbekleeding.’
Nog voor den middag bereikte men Lai-tsjoufoe. Pellinski haalde verruimd adem.
Men steeg af aan de eerste herberg. Heiner was heelemaal stijf en leed veel pijn.
Pellinski
In document
Louise Zaalberg, In de klauwen van den gelen draak · dbnl
(pagina 86-90)