• No results found

135 NA, Hof van Holland, inv. nr. 5661, fol. 226v.-fol. 232r. 136 NA, Hof van Holland, inv. nr. 5661, fol. 270v.-fol.277v.

137 NA, Hof van Holland, inv. nr. 5427, verhoor Anthonij van Bijwegen 18 juni 1730. 138 NA, Hof van Holland, inv. nr. 5661, fol. 289v.-fol.295r.

139 NA, Hof van Holland, inv. nr. 5420.3, verhoor Pieter van Steijn 24 mei 1730. 140 NA, Hof van Holland, inv. nr. 5426, verhoor David Muntslager 14 juli 1730.

Doordat het in deze periode niet denkbaar was dat mannen een relatie met elkaar aangingen, werd de subcultuur gekenmerkt door een losse seksuele omgang. Dit betekent echter niet dat er helemaal geen sprake was van vaste relaties, zoals in het volgende hoofdstuk naar voren komt. Een relatie tussen twee mannen was het een uitzondering. Veel sodomieten waren gewoon getrouwd met een vrouw omdat dit de norm was. De seksuele contacten die zij met mannen onderhielden, vonden voornamelijk plaats in de avonduren. Er waren verschillende manieren om aan andere mannen te laten merken dat iemand interesse had. Deze manieren verschilden per stad. In Amsterdam pakte men elkaar bij de broek in openbare toiletten en in Den Haag trok men elkaar aan de arm, urineerden ze bij elkaar in de buurt of wuifden zij met een zakdoek op de bekende plekken.141 Ook langer dan gebruikelijk naar elkaar kijken of

duidelijk omkijken in het passeren gaven een duidelijk signaal. Ondanks het risico was er in deze periode ook al sprake van travestie. Dit was natuurlijk de meest voor de hand liggende wijze van herkenning van een man die graag gemeenschap had met andere mannen.142

Mannen die langer binnen het circuit verkeerden, hadden vaak een reputatie. Hierdoor wisten onbekenden vaak bij voorbaat dat er geen gevaar zat in het maken van avances bij deze figuren. Uiteraard waren de ‘lolhuyshouders’ algemeen bekend. Melkboer Cornelis

Wassenaar was ook alom bekend onder de sodomieten en werd hierdoor tijdens het bezorgen van melk geregeld door mannen gevraagd binnen te komen.143 De heer Six stond, zoals eerder

gesteld is, bekend om zijn grote geslachtsdeel en Anthonij van Bijwegen om zijn gemeenschap met zeer jonge mannen. Belgrado de Smous stond bekend om zijn lelijke verschijning. Dit leek hem niet in de weg te zitten, aangezien hij ook de reputatie had dat hij altijd in was voor het ‘vuyle werck’ tegen betaling.144

Prostitutie was een centraal bestanddeel van de subcultuur van Den Haag. De

‘uitzendbureaus’ en ‘lolhuysen’ in verschilden weinig van de hedendaagse jongensbordelen.145

In deze ‘lolhuysen’ was het gebruikelijk dat er knechten werden aangeboden. De reputatie van Jacobus Backer werd hierdoor gekenmerkt. Hier ontleende hij zijn bijnaam ‘Backer de

Besteder’ aan. Hij verleende knechten aan een groot gedeelte van de bekende Haagse sodomieten. Hij had ook vaste klanten, zoals Schoonewaldt, Sonck, Wistwilder en Blonte Willem.146 Belgrado de Smous liet niet alleen zichzelf gebruiken tegen betaling, maar

bemiddelde ook tussen anderen. Toen La Grange bij het huis van Johannes Schut kwam, had

141 Van der Helm, Gesodemieter in Den Haag, 53. 142 Noordam, Riskante relaties, 162.

143 NA, Hof van Holland, inv. nr. 5661, fol. 50v.-fol.52r.

144 NA, Hof van Holland, inv. nr. 5426, verhoor Pieter Steijn 1 juni 1730. 145 Noordam, Riskante relaties, 162.

hij Pieter van Steijn en een knecht genaamd Jacob gehaald waar La Grange uit kon kiezen. Hij koos uiteindelijk voor Pieter van Steijn. Hij betaalde hiervoor een daelder aan Belgrado, die een deel gaf aan Schut voor het gebruik van de ruimte. In Londen, Parijs en Amsterdam was er in deze periode ongetwijfeld ook sprake van prostitutie, maar niet in een dergelijk

georganiseerde vorm als in Den Haag. De ‘lolhuysen’ die knechten aanboden waren een typisch Haags fenomeen.

In deze ‘lolhuysen’ werden de seksuele activiteiten vaak in het openbaar genoten. La Grange gebruikte Van Steijn van achteren op een ledikant in het huis van Schut, voor de ogen van alle bezoekers. Ook Petrus de Vos gebruikte zowel Pieter van Steijn als Jan Degenaer van achteren in de tegenwoordigheid van Johannes Schut, die tussen de mannen had bemiddeld. Schut riep hierop ‘Pret voor je geld!’ terwijl hij toekeek.147 Ook Cornelis Wassenaer en Gerrit

Versteegh hadden elkaar over en weer van de natuur ontlast voor de ogen van Hermanus Mouljon.148 Veel van de in 1730 door het Hof van Holland ondervraagde sodomieten gaven

aan directe ooggetuigen te zijn geweest van seksuele handelingen tussen personen. Er lijkt hier dus geen sprake te zijn van grote discretie binnen het vaste netwerk van sodomieten. Hiernaast hadden ook veel mannen gemeenschap op openbare plaatsen, zoals het Haagse Bos, waar zij makkelijk konden worden betrapt.

Binnen de ‘lolhuysen’ hadden de mannen vaste manieren om hun interesse te tonen. Een voorbeeld hiervan is het grijpen bij de mannelijkheid. Dit gebeurde volgens Cornelis Wassenaar herhaaldelijk in het huis van Pieter Schouten. Ook trokken de heren elkaar vaak op schoot, voorafgaand aan de seksuele gemeenschap. Dit deed Petrus de Vos ook bij Pieter van Steijn toen zij samen wijn dronken, voordat hij hem van achter gebruikte.149 Dit was onder

andere ook terug te zien bij Anthonij van Bijwegen en de jonge Johannes la Foreest. Een subtielere uitnodiging voor seksuele gemeenschap was het aanbieden van wijn. Dit had Petrus de Vos ook eerst bij Pieter van Steijn gedaan voordat hij hem op zijn schoot trok en van achteren gebruikte.150 Deze omgangsvormen verschilden niet veel van de omgangsvormen in

Londen en Parijs. In café Mother’s clap trokken mannen elkaar ook op schoot, betastten ze elkaar en kusten ze elkaar op wulpse manieren. In Parijs deden zij dit ook, maar werd dit aangevuld door het nadoen van vrouwen en het op het hoofd leggen van een zakdoek.151

147 NA, Hof van Holland, inv. nr. 5427, verhoor Pieter van Steijn 2 juni 1730. 148 NA, Hof van Holland, inv. nr. 5426, verhoor Hermanu Mouljon 10 juni 1730. 149 NA, Hof van Holland, inv. nr. 5427, verhoor Pieter van Steijn 2 juni 1730. 150 NA, Hof van Holland, inv. nr. 5427, verhoor Pieter van Steijn 2 juni 1730. 151 Sibalis, ‘Male homosexuality’, 107.

Het geven van bijnamen behoorde ook tot een van de subculturele verschijnselen.152

Veel figuren binnen de Haagse subcultuur hadden een bijnaam. Zo werd Samuel Cohen de Valenzo binnen het circuit ‘Belgrado de Smous’ genoemd. De echte naam van de heer Schoonewaldt was Nicolaas Ockerse, al werd dit nergens in de verhoren van het Hof van Holland genoemd.153 Ook Hermanus Mouljon gebruikte zijn achternaam niet en stond bekend

als ‘Hermanus de Kneght’ en Willem Schaars kreeg de naam ‘Blonte Willem’. Binnen de sodomitische subculturen hadden de mannen een eigen set aan

omgangsvormen en gebruiken gecreëerd, die sterk afweek van de omgangsvormen in de dominante cultuur. Uiteraard was het hebben van gelijkgeslachtelijke seksuele gemeenschap hier het belangrijkste aspect van. Veel van de specifieke omgangsvormen waren ook gericht op het herkennen van een ander lid van de subcultuur of het herkennen van intenties van de ander. Maar hiernaast gaf het geven van bijnamen en het vormen van reputaties aan dat er een hechte groep bestond waarbinnen de leden een eigen plaats en identiteit of rol creëerden. 3.3. Jargon

Op verschillende plaatsen in de Republiek ontstonden er lokale subculturen met elk een eigen jargon. Van der Meer wijst erop dat het niet alleen het publieke discours was, dat wees op de vorming van een sodomitische subcultuur. De manier waarop sodomieten naar zichzelf en anderen refereerden liet zien dat zij zichzelf ook als een aparte categorie personen zagen. Er waren verschillende woorden om andere sodomieten aan te duiden. In Utrecht noemden zij elkaar ‘cosijn’ of ‘neef’, in Rotterdam noemden zij elkaar ‘vlaggeman’. In zowel Leeuwarden, Utrecht als Den Haag gebruikten zij het woord ‘nigt’.154 In Den Haag spraken zij ook wel van

‘mede van dat volk’ om aan te geven dat een persoon ook seksuele relaties met mannen had.155 Backer de Besteder sprak over personen die ‘ervoor berucht zijn’, ‘die handel drijven’,

‘meedoen’ of ‘aan het vuyle werk vast zijn’ wanneer hij het over personen had die een voorkeur hadden voor gelijkgeslachtelijke gemeenschap.156 Hermanus Mouljon had het over

‘het gebruyk van man tot man’.157

Wanneer sodomieten het over seksuele gemeenschap hadden, gebruikten zij woorden als ‘neuken’ of ‘naaijen’.158 Wanneer zij het hadden over samen uitgaan, waarop de daad

152 Van der Meer, De wesentlijke sonde, 167 153 Van der Meer, Sodoms zaad, 225 154 Noordam, Riskante relaties, 201.

155 Noordam, ‘Sodomy in the Dutch Republic, 1600-1725’, 216. 156 Noordam, Riskante relaties, 201-202.

157 Ibidem 204.

volgde, hadden zij het vaak over samen ‘reizen maken’.159 In Groningen was men een stuk

directer en sprak men over ‘de pit in den aars steken’.160 Vanuit de rechtbank werden er

verschillende andere termen voor gebruikt. In het register van de crimineele sententien van het Hof van Holland staat dat Baron van Meeuwen naar het huis van Jan Schut is geweest met een kok uit Delft, hem getrakteerd heeft op wijn om het daarna ‘in het vuyle werck in te wickelen’.161 En dat Abram Lapeer veelvuldig in de huizen van Pieter Schouten, Jacobus

Backer en Johannes Schut kwam om ‘Saeken [te bedrijven] die door dien Godlosen hoop van menschen van dagh tot dagh onder den anderen bedreven waeren.’162 Mensen spraken van

‘een saek van quaden handel’ toen Jan Peijse enige weken samen had gewoond met Gerrit Stronck op een kamer in de Molenstraat, verwijzend naar de seksuele handelingen die zij verrichtten wanneer zij samen waren.163 Jan Schut moest verhuizen omdat de ‘menschen van

het huijs, alwaer hij aldaer zijn logement hadde desselfs verfoeijelijken handel begonnen te mercken’.164 Deze nogal vage aanduidingen van seksuele gemeenschap tussen mannen door

de rechtbank zijn te verklaren vanuit het gebrek aan vaste termen hiervoor binnen de

wetenschap in deze periode. Vaak werden verhullende benamingen in de verslagen gebruikt, zoals hierboven naar voren komt. De meest voorkomende termen vanuit de rechtbank voor geslachtsgemeenschap tussen mannen waren in Den Haag ‘sodomy’, ‘het vuyle werck’,’van agteren (metterdaad) gebruyken’ en ‘het vuyle werck van agteren’. Sporadisch kwamen benamingen als ‘onkuijsheijt teegens de natuur’, ‘het uytjaegen van de Natuer’ of ‘vrolijck maeken’ voor.165 Voor andere handelingen als wederzijdse masturbatie sprak de rechtbank

over ‘het vuyle werck uit den handt doen’ of het ‘zaadt der nature uyt den handt

verwecken’.166 Sodomieten zelf hadden hier grovere woorden voor. In Rotterdam noemden zij

dit ‘kale boeren maken’ en in andere steden hadden zij het over ‘branleren’, ‘badineren’ of ‘Wilhelmus door de vuist’.167

Over het algemeen werd er onder het volk ook nog wel gesproken over de ‘stomme zonde’ of werd er verwezen naar het ‘crimen mutum’ of ‘crimen nefandum’ om aan te geven dat er beter niet gesproken kon worden over deze zonde. Scheldwoorden voor sodomieten waren ‘schurk’ of ‘helm’. Men gebruikte ook het woord ‘bouger’, dat verwees naar de

159 NA, Hof van Holland, inv. nr. 5423, verhoor Pieter van Steijn 10 juni 1730. 160 Boon, Die godlosen hoop, 19.

161 NA, Hof van Holland, 5661, fol. 185v. 162 Ibidem Fol. 145r.-152r.

163 NA, Hof van Holland, 5425, verhoor Zacharias Wilsma 24 mei 1730. 164 NA, Hof van Holland, 5661, fol. 183r.-fol. 191v.

165 NA, Hof van Holland, inv. nr. 5661, 5666, 5420.3, 5423, 5424, 5425, 5426, 5427, 5430. en Noordam,

Riskante relaties, 202, 203.

166 NA, Hof van Holland, 5661, fol. 232r.-237r. 167 Van der Meer, Sodoms zaad, 153.

Bulgaarse ketterij in de middeleeuwen die gemeenschap tussen mannen zou hebben vereerd. Ook kregen zij bijnamen als ‘juffer’ of ‘tante’ wanneer zij vrouwelijk waren in omgang.168

Deze woorden werden niet door de sodomieten zelf gebruikt omdat ze een negatieve connotatie hadden. Met deze standaardbenamingen vanuit het volk, werd er wel een notie gemaakt van het bestaan van een sodomiet als categoriseerbaar type.

De sodomitische subcultuur van Den Haag was in grote lijnen vergelijkbaar met de subculturen van Londen, Parijs en Amsterdam. Den Haag was echter uniek door de

aanwezigheid van ‘lolhuysen’. Sodomieten kregen hier de mogelijkheid om te overnachten en gezelschap te huren. Deze ‘lolhuysen’ waren bekend in het Republiekwijde netwerk van sodomieten, waardoor zij ook veel bezoekers trokken uit andere steden. Met de aanvulling van deze ‘lolhuysen’ op alle andere openbare ontmoetingsplaatsen, had Den Haag de grootste ‘gay scene’ (avant la lettre) van de Republiek. Elke subcultuur had zijn eigen gebruiken en jargon. In Den Haag trok men elkaar aan de arm, urineerden ze bij elkaar in de buurt of wuifden zij met een zakdoek om elkaar duidelijk te maken dat zij interesse hadden in seksuele gemeenschap. Sodomieten werden ‘nigten’ genoemd en de daad werd aangeduid met

uitdrukkingen als ‘het gebruyk van man tot man’.

Door het ontstaan van een netwerk en een subcultuur van sodomieten vanaf 1676 , waren de mannen in staat zich te identificeren met andere personen met dezelfde normen, waarden, geloven en gedrag. Het bestaan van een eigen taal, ontmoetingsplekken,

omgangsvormen en gedragsnormen, gaf de personen een nieuw kader buiten de dominante cultuur om een identiteit te ontwikkelen. Hier kan dus gesproken worden over het begin de een vorming van een homoseksuele identiteit. Het volgende hoofdstuk wordt het bestaan van deze homoseksuele identiteit binnen de Haagse subcultuur behandeld.

4. Identiteit

Het concept ‘identiteit’ wordt volgens de identity theory en de social identity theory gevormd aan de hand van de categorie of classificatie waarin een persoon zichzelf plaatst. In de social identity theory heet dit proces self-categorization en in de identity theory heet dit

identification. Een identiteit is in eerste instantie de wetenschap dat hij of zij thuishoort in een

categorie of groep. De personen die vergelijkbaar zijn met de persoon behoren tot de in-group en de personen die anders zijn tot de out-group. De consequentie van deze zelf-categorisering is dat de overeenkomsten tussen de persoon en zijn in-group worden geaccentueerd. Deze accentuering doet zich voor in alle houdingen, geloven, waarden, reacties, gedragingen, taalvormen en andere eigenschappen die gerelateerd zijn aan deze groep. Wanneer iemand zich in deze groep bevindt, wordt de identiteit en het zelfbeeld ontleend aan deze groep. Personen nemen hier een rol in, waar verwachtingen en betekenissen aan verbonden worden. Deze verwachtingen en betekenissen vormen een aantal standaarden die het gedrag leiden. Recentelijk hebben theoretici de interacties tussen personen in deze in-groups geplaatst als een centrale component in het proces van het vormen van een identiteit.169 In het kort,

identiteit wordt gevormd aan de hand van zelf-categorisering of identificatie op het gebied van lidmaatschap van een bepaalde groep en de rol die iemand hierin inneemt.

In het vorige hoofdstuk stond de Haagse sodomitische subcultuur centraal. Deze subcultuur die is ontstaan binnen een hecht netwerk van sodomieten, kan worden beschouwd als de in-group in de bovenstaande theorie. Aan de hand van de gedragingen, taalvormen en omgeving in deze groep, waren de leden in staat om een identiteit te creëren die vóór het bestaan van deze subcultuur niet mogelijk was. Omdat deze subcultuur pas ontstond rond 1676, en zich in de jaren hierna pas ontwikkelde, was de vorming van een homoseksuele identiteit rond 1730 een nieuwe ontwikkeling. Teruggrijpend op de verandering die zich voordeed rond 1700, toen er een nieuw seksueel regime ontstond, was het noodzakelijk voor mannen met gelijkgeslachtelijke verlangens om een nieuwe identiteit te vormen. Toen

gelijkgeslachtelijke gemeenschap rond 1700 niet meer acceptabel werd gevonden, ontstond er een minderheidsgroep van personen die zich nog altijd aangetrokken voelden tot hun eigen geslacht en plotseling buiten de maatschappij stonden die eerder hun in-group vormde. Volgens Theo van der Meer vond er aan het begin van de eeuw langzaam een verschuiving plaats, waardoor de ongelijke machtsverhoudingen tussen seksuele partners geen rol meer

speelden.170 De subcultuur omvatte mannen uit elke laag van de samenleving en interactie

tussen de leden was te allen tijde mogelijk. Hierdoor was het mogelijk een identiteit te ontwikkelen waarbij er geen nadruk lag op de actieve en passieve rol in seksuele

gemeenschap, maar er werkelijk een gelijke seksuele of liefdesrelatie kon ontstaan tussen twee mannen. Deze groeiende homoseksuele identiteit in Den Haag is al te detecteren in de rechtbankverslagen van het Hof van Holland van 1730-1731.

Aangezien sodomie in de periode 1730-1731 slechts betrekking had op de handeling en de pleger van de daad binnen het rechtssysteem slechts als het rechtssubject daarvan werd beschouwd, zijn veel van de beschrijvingen louter gericht op de sodomitische handeling. Er zijn echter ook een aantal beschrijvingen waaruit een zekere homoseksuele geaardheid of identiteit van de delinquent blijkt. In deze beschrijvingen komen gevoelens, relaties en duidelijke exclusieve voorkeuren naar voren. In dit hoofdstuk wordt nagegaan in hoeverre er sprake was van een ontwikkeling van een homoseksuele identiteit aan de hand deze

gevoelens, relaties en exclusieve voorkeuren binnen de sodomitische subcultuur van Den Haag. Voordat dit aan bod komt, wordt de stand van zaken in de geschiedschrijving over de homoseksuele identiteit kort behandeld.