• No results found

Veel sodomieten waren getrouwd met een vrouw. Foucault stelt dat homoseksueel gedrag in de achttiende eeuw ‘lichamelijk, niet exclusief, seksueel ongeremd en niet gedetermineerd door seksuele wensvoorstellingen en identificaties’ was. Hij heeft gelijk wanneer hij stelt dat deze visie in de achttiende eeuw de consensus vormde. Er zijn echter ook gevallen bekend waaruit duidelijk blijkt dat er wel degelijk een exclusieve gelijkgeslachtelijke voorkeur bestond die vaak voorbij ging aan lichamelijke behoeften.

De heer Schoonewaldt trad in mei 1728 in het huwelijk met de zeventienjarige Johanna van Bredehoff. Na negen maanden was er al geen sprake meer van seksuele

gemeenschap tussen het echtpaar. Twee maanden later vroeg Johanna een echtscheiding aan. Volgens haar lag het probleem van het huwelijk aan de hartstocht die Schoonewadt nog altijd voor zijn vroegere knecht koesterde.180 Deze knecht, Caspar Bersé, was een half jaar bij hem

in dienst toen de moeder van Schoonewaldt de knecht overnam en haar zoon uithuwelijkte aan Johanna om een eind te maken aan de innige verhouding tussen de twee. De gevoelens van Schoonewaldt voor zijn knecht kwamen duidelijk naar voren in de cadeaus die hij Caspar gaf. Zo gaf hij hem een ring met de tekst ‘als ik U verlies, ben ik verloren’.181 Door de

ongelijke relatie tussen de twee heren, was het moeilijk te stellen of deze liefde van twee kanten kwam. Casper sprak soms over Schoonewaldt als de ‘gevleesde duivel’, waaruit eerder angst dan affectie spreekt.

Daniel van de Burgh stond bekend om zijn vele avances bij mannen en jongens die hier niet van waren gediend. Hij was een frequent bezoeker van verschillende Lolhuysen,

179 Van der Meer, De wesentlijke sonde, 166. en Van der Meer, Sodoms zonde, 259. 180 Noordam, Riskante relaties, 180.

waaronder die van Pieter van Steijn. Maar naast het feit dat hij zich in het ‘vuyle werck’ begaf met de ‘bekende daders’, kwam het herhaaldelijk voor dat hij jonge klerken in dienst nam om hen seksueel te gebruiken of hier pogingen toe deed. Het gevolg hiervan was vaak dat de jongens hun ontslag indienden. Ook vergreep hij zich aan twee schippersknechten op de Haagse nachtschuit, waarbij hij zijn mannelijkheid in de hand nam en zijn zaad stortte terwijl hij de knechten aan probeerde te raken. Dit werd abrupt beëindigd toen een van de knechten Van de Burgh sloeg, waardoor hij neerviel. Na alle incidenten kreeg hij het commentaar van een werknemer dat hij het ‘liever met mannen te doen soude hebben, als met vrouwen’, wat hij niet ontkende.182 Dit commentaar geeft al aan dat er een besef was van de mogelijkheid

van een homoseksuele geaardheid, waarbij de seksuele gevoelens voor iemand van het eigen geslacht de plaats innamen van de traditionele seksuele gevoelens tussen man en vrouw. Dat dit commentaar van buitenaf komt, geeft ook al aan dat dit besef ook buiten het netwerk van sodomieten aanwezig was.

Zacharias Wilsma had zeer frequente seksuele contacten met mannen en had zich eerder uitgelaten over zijn voorkeur voor mannen. Caspar Barsé, de eerder genoemde knecht van Schoonewaldt, vertelde aan Wilsma dat hij ‘groot vermaakt schepte in een mooij

manspersoon, en ongelijk meer daer van hielde, als van een vrouwspersoon’. Wilsma vertelde daarna dat hij deze visie deelde.183 Ook Cornelis Krevel uit Delft zei op een gelegenheid ‘ik

heb liever uw als mijn vrouw’ tegen Pieter van Steijn.184

Naast expliciete verwoordingen van een voorkeur zoals bij Daniel van de Burgh, Zacharias Wilsma of Cornelis Krevel, is een voorkeur voor gelijkgeslachtelijke gemeenschap ook af te leiden uit continuïteit in gedrag.185 Veel van de mannen hadden zeer frequent

seksuele gemeenschap met andere mannen. Hendrik Westhoven bevond zich bijvoorbeeld dagelijks in het huis van Sermonis, waar hij gemeenschap had met verschillende mannen.186

Ook Abraham Lapeer kwam veelvuldig in de lolhuysen.187 Deze huizen hadden naast hun

sporadische klanten ook hun vaste klantenkringen van personen die duidelijk expliciet liefhebbers waren van gelijkgeslachtelijke gemeenschap.

Foucault stelt dat er voor de tweede helft van de negentiende eeuw geen sprake was van een homoseksuele identiteit. Homoseksualiteit als begrip bestond inderdaad niet. Daarnaast was

182 Ibidem fol. 206r – fol. 206v. 183 Noordam, Riskante relaties, 174. 184 Ibidem.

185 Ibidem ; Van der Meer ‘Sodoms zaat’, 185.

186 NA, Hof van Holland, inv. nr. 5427, verhoor Zacharias Wilsma 24 mei 1730. 187 NA, Hof van Holland, inv. nr. 5661, fol.145r.-fol.152r.

het ook niet gewoon of maatschappelijk geaccepteerd om een gelijkgeslachtelijke

liefdesrelatie aan te gaan of deze gevoelens te koesteren. Ook voor het rechtssysteem werd gelijkgeslachtelijke seksuele omgang nog verklaard vanuit de daad in plaats van de psyche. Toch tonen de bronnen aan dat er rond 1730 in sommige gevallen wel degelijk sprake was van het bestaan van homoseksuele gevoelens. Evenals in Amsterdam, zoals Van der Meer in zijn onderzoek aantoonde, waren er in Den Haag ook relaties te vinden die dezelfde vorm aannamen als traditionele liefdesrelaties tussen een man en een vrouw. Ook waren er mannen met een duidelijke voorkeur voor gelijkgeslachtelijke gemeenschap. De sodomitische

subcultuur, die als in-group fungeerde in het proces van identiteitsvorming, was rond 1730 een vrij nieuw verschijnsel. Er was daarom ook geen sprake van een alomtegenwoordig homoseksueel identiteitsbesef, maar in sommige gevallen was de ontwikkeling hiervan wel degelijk zichtbaar.

Conclusie

Tegenwoordig staat Amsterdam bekend als de stad met de grootste ‘gay scene’ van

Nederland. Dit is echter niet altijd het geval geweest. Uit dit onderzoek komt naar voren dat het zwaartepunt van het sodomitische netwerk en de sodomitische subcultuur in de Republiek der Verenigde Nederlanden rond 1730 in Den Haag lag, terwijl dit zwaartepunt volgens de consensus toen ook al in Amsterdam lag. Verschillende historici hebben onderzoek gedaan naar de sodomietenvervolging van 1730-1731 en hadden hierbij ook enige aandacht voor het netwerk van sodomieten en de sodomitische subcultuur die in deze periode naar voren kwamen. Enkele onderzoeken richtten zich op het Groningse Faan omdat hier de grootste publieke executie plaatsvond in 1731. Ook zijn er onderzoeken gedaan die de gehele Republiek omvatten, maar wanneer er een specifieke focus op een stad binnen de gewesten Holland en West-Friesland was, lag deze op Amsterdam. De sodomitische subcultuur van Amsterdam werd binnen het onderzoek ook vaak gekozen om een vergelijking te trekken met de subculturen in het buitenland. Uit de rechtbankverslagen van de sodomietenvervolging van 1730-1731 komt echter naar voren dat de meeste sodomieten in Den Haag terecht waren gesteld. Het netwerk van sodomieten vond hier zijn zwaartepunt, niet in Amsterdam. Door het tolerante karakter van de hofstad en de aanwezigheid van sodomieten die zich in de

regentenklasse bevonden en deze subcultuur uit eigenbelang geheim hielden, kon de

sodomitische subcultuur zich hier tamelijk vrij ontwikkelen. Deze subcultuur had door deze tolerantie en de aanwezigheid van deze prominente figuren ook een enigszins afwijkend karakter van subculturen in andere steden. Deze subcultuur bood een kader voor sodomieten om een eigen identiteit in te ontwikkelen. Ondanks dat er volgens verschillende onderzoekers vóór de tweede helft van de negentiende eeuw geen homoseksuele identiteit bestond, bood de sodomitische subcultuur die in 1730 aan het licht kwam de ideale omstandigheden voor de ontwikkeling van deze homoseksuele identiteit. Aan de hand van de voorgaande

hoofdstukken kan een antwoord worden gegeven op de vraag: in hoeverre was er omstreeks 1730 sprake was van een Haagse sodomitische subcultuur en in hoeverre werd er een homoseksuele identiteit ontwikkeld binnen deze subcultuur?

Voordat er gekeken kon worden naar de specifieke eigenschappen van de subcultuur en de identiteitsvorming hierbinnen, was het noodzakelijk om de structuren en actoren van het netwerk van sodomieten in Den Haag te analyseren. Deze personen vormden immers de leden van de subcultuur. Door de grote mobiliteit van de sodomieten in de Republiek was er in

eerste instantie voornamelijk te spreken van een Republiekwijd netwerk. Personen hadden de mogelijkheid naar verschillende steden te reizen en tijdelijk gebruik te maken van de

mogelijkheden voor gelijkgeslachtelijke gemeenschap die de steden boden. Den Haag trok binnen het Republiekwijde netwerk uitzonderlijk veel bezoekers. Hieronder bevonden zich mannen die regelmatig verschillende steden bezochten en hierdoor een brede kennis hadden van het Republiekwijde netwerk. Deze personen werden tijdens de vervolging van 1730-1731 in verschillende verhoren genoemd in verschillende steden binnen de Republiek. Zij kunnen gezien worden als sleutelfiguren in het Republiekwijde netwerk, maar waren voor Den Haag slechts bezoekers. Andere personen als Albert Sonck en de heer Schoonewaldt, met in het bijzonder de heer Sonck, waren dusdanig vaak in Den Haag dat zij een wezenlijk onderdeel waren van het lokale Haagse netwerk. Het lokale Haagse netwerk bestond uit minstens drieënvijftig personen, die zich allen regelmatig bevonden in de zogenaamde ‘lolhuysen’ van Jacobus Backer ‘de Besteder’, Cornelis Sermonis ofwel Simonis, Pieter Schouten en Johannes Schut. Deze ‘lolhuyshouders’ vormden de sleutelfiguren binnen het lokale Haagse netwerk omdat zij de belangrijkste ontmoetingsplaatsen beheerden, vrijwel het hele Haagse netwerk overzagen en de bezoekers van Den Haag konden huisvesten of van contacten konden voorzien. Het Haagse netwerk bestond dus uit een vaste groep sodomieten die woonachtig waren in Den Haag en nam daarnaast een prominente positie binnen het Republiekwijde netwerk in dankzij de grote hoeveelheid bezoekers.

De grote hoeveelheid bezoekers werd hoogstwaarschijnlijk getrokken door de vele mogelijkheden die de Haagse subcultuur bood voor gelijkgeslachtelijke gemeenschap. Hierdoor had de stad een reputatie als ‘paradijs voor sodomieten’. De Haagse sodomitische subcultuur kwam in grote lijnen overeen met de subculturen die zich in andere steden als Londen, Parijs en Amsterdam voordeden. Mannen konden elkaar in Den Haag ontmoeten op vaste plaatsen en hadden daarna seksuele gemeenschap in stadsparken, tuinen, straten of op pleinen. Er waren ook kroegen en wijnhuizen waar sodomieten samenkwamen, evenals in de andere steden. Den Haag kende in tegenstelling tot de andere steden ook ‘lolhuysen’. Dit waren woonhuizen van sodomieten waar mannen samen konden komen. In deze huizen kon men kamers huren, was gezelschap te regelen tegen betaling en was vaak een bar of

gemeenschappelijke ruimte aanwezig. Dit was een typisch Haags fenomeen, dat zich nergens anders voordeed. Met de deze ‘lolhuysen’ bood Den Haag dus meer mogelijkheden voor sodomieten om gelijkgezinden te vinden. Hiernaast was het ook makkelijk voor bezoekers van de stad om deel te nemen aan de plaatselijke subcultuur, omdat zij hier huisvesting en gezelschap konden regelen. Er was dus sprake van een specifieke Haagse sodomitische

subcultuur met een afwijkend karakter van de andere sodomitische subculturen op dat moment binnen Europa. De sodomitische subcultuur was breder in ledenaantal en ontmoetingsplaatsen. Er was ook sprake van georganiseerde prostitutie en specifieke huisvesting voor sodomieten, wat nergens anders geboden werd. Hiermee was de Haagse subcultuur ook verder ontwikkeld dan die van Amsterdam.

De Haagse subcultuur bood, zoals eerder gesteld, de ideale omstandigheden voor de ontwikkeling van een homoseksuele identiteit. Volgens de Identity theory en de Social

identity theory wordt een identiteit gevormd aan de hand van een categorie of groep waarin

iemand zich bevindt. Deze categorie of groep wordt ook wel de in-group genoemd. De sodomitische subcultuur vormde hierbij de in-group voor sodomieten. De identiteit en het zelfbeeld van de mannen werden ontleend aan de houdingen, geloven, waarden, reacties, gedragingen, taalvormen en andere eigenschappen van deze groep. De subcultuur die de in-

group vormde voor sodomieten was echter vrij jong. Mannen met gelijkgeslachtelijke

verlangens vormden pas sinds het ontstaan van de moderne maatschappij in het vroege stadium van de verlichting, rond 1700, een minderheidsgroep. Voor deze tijd vormde de dominante cultuur de in-group voor deze mannen en ontleenden zij hun identiteit aan de dominante normen en waarden. Dit nieuwe kader om een identiteit aan te ontlenen,

waarbinnen gelijkgeslachtelijke gemeenschap geaccepteerd werd, zorgde niet direct voor een volledig homoseksueel identiteitsbesef. Veel mannen waren getrouwd met een vrouw, zoals gewoon was in de dominante cultuur. Sodomie werd in deze dominante cultuur gezien als excessief seksueel gedrag. Er werd aandacht besteed aan de strafbare daad, maar er werd geen notie gemaakt van het bestaan van homoseksuele gevoelens of een geaardheid. De term ‘homoseksualiteit’ ontstond ook pas in de tweede helft van de negentiende eeuw. Michel Foucault stelt dat voor deze periode ook geen sprake was van het fenomeen homoseksualiteit. Volgens hem ontstonden homoseksuele verlangens en rollen pas op het moment dat de term zijn intrede deed. Aan de hand van de Haagse rechtbankverslagen uit 1730-1731, is deze stelling te ontkrachten. Ondanks dat er geen sprake was van een alomtegenwoordig homoseksueel identiteitsbesef, zijn er voorbeelden van relaties, gevoelens en exclusieve gelijkgeslachtelijke voorkeuren te onttrekken uit de rechtbankverslagen. Theo van der Meer toonde dit vroege stadium van de ontwikkeling van een homoseksuele identiteit in deze periode al eerder aan op basis van bronnen uit Amsterdam. Omdat Den Haag een verder ontwikkelde en grotere subcultuur had dan Amsterdam, was het mogelijk dat deze

identiteitsvorming zich in Den Haag verder had ontwikkeld. Dit was echter niet het geval. Er zijn maar een aantal voorbeelden te vinden waarin de ontwikkeling van een homoseksuele

identiteit te herkennen is. Niettemin geven deze voorbeelden van homoseksuele gevoelens aan dat er wel degelijk sprake was van ontwikkeling van een homoseksuele identiteit, waarmee de stelling van Foucault wordt ontkracht.

Dat er omstreeks 1730 sprake was van een ver ontwikkelde, unieke Haagse sodomitische subcultuur en er een homoseksuele identiteit werd ontwikkeld binnen deze subcultuur staat hiermee vast. De Haagse subcultuur had een specifiek karakter dat afweek van de andere sodomitische subculturen op dat moment in Europa. Het was ook de grootste en meest ontwikkelde subcultuur, waardoor deze veel bezoekers trok uit andere steden. De ontwikkeling van een homoseksuele identiteit binnen deze subcultuur was niet verder gevorderd dan in andere steden, zoals Amsterdam. Niettemin was deze ontwikkeling wel aanwezig. In het onderzoek naar sodomitische subculturen en de ontwikkeling van een homoseksuele identiteit, is nog veel ruimte voor onderzoek naar andere steden. De Haagse sodomitische subcultuur of ‘gay scene’ (avant la lettre) verschilde van steden als Amsterdam, Londen en Parijs door zijn ‘lolhuysen’ en de omvang van het netwerk. Het zou goed mogelijk zijn dat er een soortgelijke subcultuur bestond in andere grote steden in bijvoorbeeld Oost- of Zuid-Europa, waar nog geen diepgravend interpretatief onderzoek naar is gedaan. Het is echter met dit onderzoek duidelijk geworden dat Amsterdam niet altijd de stad met de meest bruisende ‘gay scene’ was in Nederland, rond 1730 gingen sodomieten liever naar Den Haag.

Literatuur

Boon, L.J., Dien godlosen hoop van menschen. Vervolging van homoseksuelen in de

Republiek in de jaren dertig van de achttiende eeuw (Amsterdam 1997).

Foucault, Michel, Geschiedenis van de homoseksualiteit. De wil tot weten (Nijmegen 1984). Gelder, H.E. van,’s-Gravenhage in zeven eeuwen (Den Haag 1936).

Gerard, Kent en Gert Hekma (red.), The pursuit of sodomy: male homosexuality in

renaissance and enlightenment Europe (New York en Londen 1989).

Hekma, Gert, ‘The gay world: 1980 to the present’ in: Robert Aldrich (red.), Gay life and

culture. A world history (Londen 2006) 333-363.

Hekma, Gert, Homoseksualiteit in Nederland van 1730 tot de modern tijd (Amsterdam 2004). Helm, F.J.A.M. van der, Gesodemieter in Den Haag: over homofilie en de homovervolging in

Den Haag anno 1730 (Hoogwoud 2011).

Kreuzenkamp, Saskia (red.), Steeds gewoner, nooit gewoon. Acceptatie van homoseksualiteit

in Nederland (Den Haag 2010).

Marsden, Peter van, ‘Social networks’ in:Edgar F. Borgatta en Rhonda J.V. Montgomery (red.), Encyclopedia of sociology 4 (New York 2000) 2727-2735.

Meer, Theo van der, De wesentlijke sonde van sodomie en andere vuyligheeden.

Sodomietenvervolgingen in Amsterdam 1730-1811 (Amsterdam 1984).

Meer, Theo van der, Sodoms zaad in Nederland (Nijmegen 1995).

Meer, Theo van der, ‘Sodoms zaat in de Republiek. Stedelijke homoseksuele subculturen in de achttiende eeuw’ in: Gert Hekma en Herman Roodenburg (red.), Soete minne en helsche

boosheit. Seksuele voorstellingen in Nederland 1300-1850 (Nijmegen 1988) 168-196.

Merrick, Jeffrey, ‘Chaussons in the streets. Sodomy in seventeenth-century Paris’, Journal of

the history of sexuality 2 (2006) 167-203.

Noordam, D.J., Riskante relaties. Vijf eeuwen homoseksualiteit in Nederland, 1233-1733 (Hilversum 1995).

Noordam, D.J., ‘Sodomy in the Dutch Republic, 1600-1725’ in: Kent Gerard en Hekma, Gert (red.), The pursuit of sodomy: male homosexuality in renaissance and enlightenment Europe (New York en Londen 1989) 207-228.

Poort, H.F., Rudolph de Mepsche of de Faansche gruwelen (Noordhorn 1731).

Sibalis, Michael, ‘Male homosexuality in de age of enlightenment and revolution, 1680-1850’ in: Robert Aldrich (red.), Gay life and culture. A world history (Londen 2006) 103-123.

Smith, William L., ‘Subcultures and countercultures’ in: Frank N. Magill (red.), International

encyclopedia of sociology (Londen en Chicago 1995) 1377-1380.

Stets, Jan E., en Peter Burke, ‘Identity theory and social identity theory’, Social psychology

quarterly 3 (2000) 224-237.

Trumbach, Randolph, ‘The transformation of sodomy from the renaissance to the modern world and its general sexual consequences’, Signs 4 (2002) 832-847.

Trumbach, Randolph, ‘Sex, gender and sexual identity in modern culture. Male sodomy and female prostitution in enlightenment London’, Journal of the history of sexuality 2 (1991) 186-203.

Veen, Koert ter, Protestants fundamentalisme in het Groningse Faan (Soesterberg 2002). Wagenaar, Pieter, ‘Haagse bestuurders en ambtenaren’ in: Wijsenbeek, Th. En E. van

Blankenstein, Den Haag. Geschiedenis van de stad 2. De tijd van de Republiek (Zwolle 2005) 90-120.

Wijsenbeek, Thera, ‘Levensstijl van diplomaten’ in: Wijsenbeek, Th. en E. van Blankenstein,

Den Haag. Geschiedenis van de stad 2. De tijd van de Republiek (Zwolle 2005) 265-266.

Zijlmans, Jori, ‘Verfoeyelycke Criemen van Sodomie’ in: Th. Wijsenbeek, en E. van

Blankenstein (red.), Den Haag. Geschiedenis van de stad 2. De tijd van de Republiek (Zwolle 2005).

Bronnen

AR, FMH 3715, Lied over de terechtstelling van vijf mannen te Den Haag wegens sodomie, ’s-Gravenhage 1730, anoniem.

AR, FMH 3718, Plakkaat van de Staten van Holland en West-Friesland over de wetgeving omtrent sodomie, 1730.

NA, Hof van Holland, inv. nr. 5661. NA, Hof van Holland, inv. nr. 5666. NA, Hof van Holland, inv. nr. 5420.3. NA, Hof van Holland, inv. nr. 5423. NA, Hof van Holland, inv. nr. 5424. NA, Hof van Holland, inv. nr. 5425. NA, Hof van Holland, inv. nr. 5426.

NA, Hof van Holland, inv. nr. 5427. NA, Hof van Holland, inv. nr. 5430.1.

Afkortingen

Archief Rijksmuseum, Amsterdam (AR) Nationaal Archief, Den Haag (NA)

Bijlagen

Bijlage 1. Archief Rijksmuseum, FMH 3718, Plakkaat van de Staten van Holland en West-