• No results found

Olivier Ratouis en Martin Baumeister, ‘Rire en ville, rire de la ville, ’L’Humour et le comique comme objets pour

In document 2012-SG2 (pagina 154-156)

Stadsgeschiedenis in buitenlandse tijdschriften (2011) Furnée, Van der Heijden, Verlaan

5 Olivier Ratouis en Martin Baumeister, ‘Rire en ville, rire de la ville, ’L’Humour et le comique comme objets pour

7 (2012) 2 stadsgeschiedenis in buitenlandse tijdschriften (2011) 293 van de bestaande sociale en politieke status quo: door stedelijke conflicten in beeld te brengen, maar altijd ‘weg’ te lachen en te laten volgen door verzoening. Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog kondigden de Berlijnse autoriteiten onder druk van Keizer Wilhelm ii een formeel verbod af op alle stedelijke vermakelijkheden die niet direct bijdroegen aan de ernstige en vaderlandslievende geest onder de stadsbevolking. Jan Rüger, ‘S’amuser en guerre. Le cas de Berlin (1914-1918)’, Histoire Urbaine 31 (2011) 115-128 laat prachtig zien dat de stedelijke bevolking en theater- en bioscooponder- nemers dit verbod korte tijd accepteerden, maar al snel aandrongen op de terugkeer van luchtige ontspanning. Op basis van magnifieke archiefbronnen toont Rüger dat de directeur van politie zich zorgen maakte over toenemende onvrede onder de bevolking, terwijl de lokale autoriteiten in buitenlandse kranten lazen dat de Engelse vijand het verbod om te lachen opvatte als teken van zwakte en juist het vrijuit lachen als teken van morele gezondheid en kracht beschouwden. Het was uiteindelijk dit laatste argu- ment dat ambtenaren van de censuur- en propagandadiensten ertoe bewoog om lichter vermaak toe te staan en zelfs te bevorderen, ook al werd dit door de Keizer als ‘niet- Duits’ vermaak bestreden. De terugkeer van de ‘typisch’ Berlijnse humor – waarvan de opkomst centraal staat in Martin Baumeister, ‘Rire et identité urbaine. L’invention du Witz à Berlin au xixe siècle’, 19-46 – hielp de Berlijnse bevolking de laatste oorlogsjaren door.

In het recentelijk opgeleefde onderzoek naar de opkomst van stadsparken – de plaats van ontspanning bij uitstek – worden de kostbare initiatieven van baron Haussmann om Parijs rijkelijk te voorzien van squares, parken en het Bois de Boulogne en Bois de Vincennes terecht beschouwd als cruciale voorbeelden voor stadsbesturen in heel Europa. Heel wat minder bekend is echter dat dezelfde Haussmann al zijn macht inzette om het enige Parijse stadspark dat bij zijn aantreden al bestond, de Jardin du Luxembourg, met de helft te verkleinen ten dienste van twee boulevards. In ‘Sauvons le Luxembourg. Urban greenspace as private domain and public battleground, 1865- 1867’, Journal of Urban History 37 (2011) 43-58 beschrijft Richard S. Hopkins hoe buurtgenoten samen met de pers een grote protestcampagne op touw zetten – een van de grootste en best gecoördineerde protestbewegingen tijdens het Tweede Keizerrijk, met ruim 12.000 handtekeningen uit alle lagen van de bevolking – waarbij zij precies dezelfde argumenten gebruikten waarmee Haussmann elders de uitbreiding van het stadsgroen had bepleit: het park vormde een haven van rust in de grote stad, waar leer- lingen en studenten uit de omringende scholen en universiteiten konden studeren en waar moeders hun kinderen in de gezonde buitenlucht konden laten spelen. De kwestie riep een interessant debat op over de vraag wie nu eigenlijk eigenaar was van het park: de regering of de natie? In het laatste geval zou niet de regering maar het parlement de beslissing moeten nemen, zo vonden veel politici en juristen. Het was uiteindelijk een speciale petitie van moeders aan prinses Eugénie, aangesproken als ‘moeder van de natie’, die de regering ertoe bewoog om uitsluitend het meest zuidelijke deel van het park te onteigenen.

Na de Russische Revolutie kreeg Moskou een ongekende hoeveelheid stadsgroen toen grote tuinen van aristocratische stadspaleizen en kloosters werden opengesteld voor het publiek. In 1921 nam het Sovjetregime echter het initiatief voor een grandioos park dat de arbeidersklasse tot modelburgers zou moeten omtoveren: het Gorky Park

294 furnée, van der heijden, verlaan stadsgeschiedenis

voor Cultuur en Recreatie. Claire Shaw, ‘A fairground for “building the new man”. Gorky Park as a site of Soviet acculturation’, Urban History 38 (2011) 324-344 zet fraai uiteen hoe ook hier de stedelijke autoriteiten moesten schipperen tussen hun eigen politieke doelstellingen en de wensen van de bevolking. Toen het park in 1928 werd geopend – met maar liefst 150.000 bezoekers op de eerste dag – bezat het park diverse cafés, theaters, bioscopen en andere vormen van populaire en commerciële vermake- lijkheden die heel wat ‘westerser’ waren dan de autoriteiten lief was. Nadat Stalin de macht had overgenomen werd het park nadrukkelijker ingezet voor een communistisch beschavingsoffensief: eerst met een algemeen verbod op alcohol, maar al snel ook met de bouw van een ‘Kinderstad’, waar kinderen zonder inmenging van hun ouders – af- gedwongen door bordjes ‘verboden de kinderen te storen’! – tot modelburgers konden worden omgeturnd. In 1936 vormde de grootscheepse transformatie van het park met de aanleg van talloze sportvelden, een openluchttheater en de introductie van een jaar- lijks carnaval – ‘Het leven is vrolijk, kameraden!’ – de voorbode van de Grote Terreur.6

De Sovjet-autoriteiten waren beslist niet de enigen die het gedrag van stadsbewoners in het groen probeerden te beschaven. In ‘A liberal countryside? The Manchester Ram- blers’ Federation and the ‘social readjustment’ of urban citizens, 1929-1936’, Urban

History 38 (2011) 84-102 laat Ben Anderson prachtig zien hoe de burgerlijke leden van

de Manchester Rambler’s Federation zich met hand en tand verzetten tegen de geluids- overlast, de rommel en de drukte waarmee duizenden jonge arbeiders in de jaren 1930 de landelijke omgeving van de grote stad voor hen verpestten. Ware vrijheid vonden de liberale burgers in de landelijke omgeving door zich aan te passen aan de natuur, maar de opgeschoten jongeren wilden vooral vrij zijn om de burgerlijke fatsoensnormen hier aan hun laars te lappen. Nog aanzienlijk meer vrijheid zochten de Duitse, Scandi- navische en Nederlandse toeristen die in de jaren kort na de Tweede Wereldoorlog ’s zomers naar de Côte d’Azur trokken om op het Ile du Levant naakt te kunnen kam- peren. In ‘Demanding cavation au naturel. European nudism and postwar municipal development on the French Rivièra’, The Journal of Modern History 83 (2011) 513-543 beschrijft Stephen L. Harp op basis van fraai archief- en tijdschriftonderzoek hoe de burgemeester van het nabijgelegen stadje Hyères aanvankelijk de politie afstuurde op de naturisten, maar al gauw ontdekte dat hij met de duizenden naturisten een geweldige bron van inkomsten te pakken had. Tot bij het ministerie in Parijs aan toe bepleitte hij het grote belang van de naturisten voor de wederopbouw van de lokale economie, ondersteund met morele en zelfs esthetische argumenten die hij rechtstreeks uit de clubbladen van de internationale naturistenvereniging kopieerde.

Stedenbouw: totalitair en autoritair

De Italiaanse fascisten en Duitse nationaalsocialisten hadden stadsplanning hoog op de politieke agenda staan.7 Stedenbouw en architectuur zijn voor regeringen immers

In document 2012-SG2 (pagina 154-156)