• No results found

4 De agogische interventie ter discussie

4.3 Ode aan de middenklasse

Welk beeld hanteren deskundigen van een goede opvoeding? Een aantal auteurs stellen dat een opvoeding naar middenklassennormen als meest wenselijk wordt beschouwd en een standaard wordt waartegen andere opvoedingsstijlen worden afgewogen. Dergelijk dominant discours houdt het risico in voor de uitsluiting van maatschappelijk kwetsbare ouders waarvan de opvoedingsstijl als minderwaardig wordt gezien in vergelijking met het na te streven middenklassenmodel.

4.3.1 Individualiseren van sociale ongelijkheid

De post-industriële maatschappij eist dat individuen ‘life events’ zelf managen. Het streven naar een meer meritocratische samenleving vereist van mensen dat ze hun ‘individualized citizenship’ ten volle opnemen en dat ze ‘responsible risk takers’ worden. Daaruit volgt dat

“prosperity derives from being the right kind of (middle-class) self, while poverty and disadvantage is associated with poor selfmanagement” (Gillies, 2005a, p. 837). Volgens Gillies wordt het klassenconcept verworpen, in plaats daarvan worden nieuwe categorieën gecreëerd:

de ‘included’ en de ‘excluded’. De voortdurende ongelijkheid wordt gesitueerd op niveau van het individu, eerder dan in termen van een specifieke groep of klasse. De aandacht gaat daarbij prioritair naar individuele levenskeuzes alsook naar het individuele gedrag. Armen moeten geholpen of gedwongen worden om ‘included’ citizens te worden. Rose (in Gillies, 2005a) merkt op dat het discours van ‘social exclusion’ “not only obscures structurally grounded inequity, it also reinforces a distinct view of subjecthood” (p. 837). De ‘socialy excluded’ worden niet gezien als slachtoffers maar als falende in ‘selfgovernance’, niet in staat of bereid om op een gepaste wijze hun eigen leven te kapitaliseren. Theorieën van individualisering hebben de aandacht verschoven van de materiële en structurele aard van het probleem naar een omschrijving van het probleem in termen van persoonlijke kwaliteiten (Gillies, 2005a).

4.3.2 Maatschappelijk kwetsbare ouders in een ‘middenklassenharnas’

Dit alles tekent eveneens de opvoeding. De Britse New Labour politiek kadert geheel binnen deze evoluties. Gezinnen worden binnen deze benadering aanzien als de ‘building blocks’

voor een veilige een duurzame gemeenschap (cf. supra). Deze politiek vertaalt zich bijgevolg in een nieuw soort interventionisme, gericht op controle en regulering van het ouderlijk gedrag

24 waarbij de overheid zich verantwoordelijk voelt om via allerhande initiatieven de praktijk van

‘good parenting’ in te calculeren. Hoewel men er de nadruk op vestigt dat ondersteuning bedoeld is voor alle ouders, blijkt uit nadere analyse dat dit politiek discours uitgaat van een klasse-specifieke bezorgdheid met betrekking tot “disadvantaged or ‘socially excluded’

families” (Gillies, 2005b, p. 71). ‘Working-class families’ zouden gebrek hebben aan persoonlijke vaardigheden en morele verantwoordelijkheid om nadelige situaties waarin hun kinderen leven om te buigen (Clarke, 2006). Opvoedingsproblemen worden dan aangepakt door Westerse middenklassenwaarden in te brengen op het niveau van de familie (Gewirtz, in Gillies, 2005a), waarbij “white, middle-class educational practices” (Vandenbroeck &

Bouverne-De Bie, 2006, p. 130) gevaloriseerd worden ten koste van andere.

Deze normatieve premissen komen ook tot uiting in de ondersteuningsvorm op zich. Men maakt immers vaak de assumptie dat ‘klassieke’ ondersteuningsbronnen, i.e. “counseling, social services, parenting classes, and hotlines” (Keller & McDade, 2000, p. 294) bij voorbaat gebruikt en geaccepteerd worden door alle ouders. Dit is echter geenszins een evidentie. Veel van wat in cursussen of programma’s wordt aangeboden is gebaseerd op middenklassenwaarden, wat veelal niet strookt met de waarden en normen waar maatschappelijk kwetsbare gezinnen prioriteit aan geven (cf. supra). Bovendien ervaren ouders de ondersteuning die hen aangeboden wordt door ‘social service agencies’ als

‘impersonal’ en ‘ego deflating’.

Het problematische volgens Gillies (2008) is dat constructies van succesvol ouderschap worden gepresenteerd alsof ze neutraal en natuurlijk zijn waardoor men modellen proclameert die zogezegd relevant zijn voor alle ouders, ongeacht hun context. Dit resocialisatieproject negeert de oorsprong van klassenverschillen tussen ouders: de belangrijke impact van armoede, onzekerheid en erbarmelijke levensomstandigheden wordt niet in rekening gebracht (Gillies, 2005b). Ook Brants et al. (2004) stellen dat het middenklassenperspectief een welbepaald perspectief is waarbinnen dan bijvoorbeeld gekozen wordt voor het model van het

‘onderhandelingshuishouden’. Maar wil of kan iedereen dit model waarmaken? “We realiseren ons te weinig dat een dergelijk model heel wat randvoorwaarden veronderstelt die er niet voor iedereen zijn” (p. 19). Men vertrekt aldus vanuit een “highly moralistic and ultimately authoritarian stance” (Gillies, 2005a, p. 840), waarbij opvoedingspraktijken geïsoleerd en gedecontextualiseerd bekeken worden en waarbij dergelijke initiatieven de wereld in gestuurd worden als goed voor het algemeen welzijn. Of zoals Bouverne-De Bie (2005) aangeeft is er een grote verscheidenheid aan situaties en contexten waarbinnen de opvoeding plaatsvindt.

Een normatief opvoedingsmodel maakt echter abstractie van de realiteit en bestempelt bepaalde gezinsmodellen als minderwaardig. Ze uit dan ook kritiek op dergelijk model dat

“tussenkomsten in gezinnen legitimeert, doch tegelijk ouders en kinderen herleidt tot

25 toeschouwers bij hun eigen situatie” (p. 61). Garrett (2007) gaat mee in die kritiek: interventies zoals ‘Parenting Orders’ worden doorgaans gekaderd binnen een progressief politiek beleid, maar in feite gaan ze terug “to the ‘remoralization’ of the working-class, urban poor and

‘Industrial residuum’ in the late-nineteenth and early twentieth centuries” (p. 845).

Nochtans zijn er heel wat complexe en situatiespecifieke redenen waarom maatschappelijk kwetsbare ouders niet aarden in dergelijk normatief model (Gillies, 2008). Meer nog: “poverty, low social status, and high vulnerability to emotional and physical violence are rarely compatible with middle-class ideals of parental investment in education and democratic childrearing styles” (p. 112). Clarke (2006) meent dat men zich te veel focust op het microniveau. De aandacht gaat vooral uit naar ’proximal variables’, zonder inachtname van de

’distal variables’. Enkel ingrijpen op het microniveau reduceert sociale uitsluiting tot een puur cultureel fenomeen waaraan tegemoet gekomen wordt door de normen in arme families te veranderen zoals boeken lezen, verantwoord speelgoed kopen, borstvoeding, propere huizen…“but without addressing the more complex and diffuse effects of low income, whose relationship with reading ability may be less obvious” (p. 707).

4.3.3 Meerdere perspectieven op opvoeden

Gillies (2008) merkt op dat opvoeden naar middenklasse normen maar één mogelijkheid is. Er zijn evenwel andere referentiekaders in het spel, die daarom niet ondergeschikt zijn. “There is a little recognition that middle-class practices, which emphasize cultivation and democratic decision-making, might be risky in a context where choice and power are limited, hazards are many, and consequences severe” (p. 107). Ook Featherstone (2006) gaat hier op in en meent dat beleidsmakers moeten afzien van een bepaald model wat betreft het gezinsleven of nog

“remain alert to the normative premises which underpin assumptions (even among researchers) about the ‘best way of doing family’” (p. 16). Featherstone stip het belang aan “of attending to the multiple meanings which can be attached to family and family practices” (p.

15). Bouverne-De Bie (2005) pleit daarom voor een gezinsbeleid dat aansluit bij de diversiteit aan contexten waarin gezinnen verkeren en benadrukt het belang dat elk gezinsproject erkend wordt. Let wel, “niet als individueel project, doch als een cultureel project, dat deel uitmaakt van de diversiteit van culturele projecten in de samenleving” (p. 62).

26